ECLI:NL:GHAMS:2023:424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.313.593/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, verweerster in principaal hoger beroep, de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland wenst te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zou zijn, met een zorgregeling waarbij [minderjarige] van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man verblijft.

De procedure in hoger beroep begon op 20 juli 2022, toen de man in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank. De vrouw diende op 12 oktober 2022 een verweerschrift in, waarin zij ook incidenteel hoger beroep aantekende. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de Raad voor de Kinderbescherming als belanghebbende betrokken.

Het hof heeft de belangen van [minderjarige] als uitgangspunt genomen en vastgesteld dat beide ouders in staat zijn om voor hem te zorgen. Het hof heeft de huidige zorgregeling, die sinds de bestreden beschikking goed verloopt, bekrachtigd. De man heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is, omdat deze hem in staat stelt om goed contact te onderhouden met beide ouders. De vrouw heeft haar werkrooster afgestemd op de huidige zorgregeling, en er zijn geen aanwijzingen dat de situatie van de vrouw onveilig is voor [minderjarige].

Het hof heeft ook de regeling met betrekking tot vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij ieder van de ouders recht heeft op drie aaneengesloten weken vakantie per jaar met [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.313.593/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/325748 / FA RK 22/995
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.I. Lunshof te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.
Verder is als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 20 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 8 juli 2022.
2.2
De vrouw heeft op 12 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep en vermeerdering c.q. aanvulling van verzoek ingediend.
2.3
De man heeft op 18 november 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 10 oktober 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 2 december 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 2 december 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 6 december 2022 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
Ter zitting heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen een gedeelte van het door de man op 18 november 2022 bij het hof ingediende verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, zoals onder 2.3 genoemd.
Het hof zal de inhoud van voornoemd verweerschrift buiten beschouwing laten voor zover hierin wordt gereageerd op het verweerschrift van de vrouw in principaal hoger beroep. Een extra schriftelijke ronde is gelet op de zogenaamde “twee-conclusieregel” niet toegestaan. Weliswaar kan volgens vaste rechtspraak in een zaak als deze, die betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, van de twee-conclusieregel worden afgeweken, maar dat kan niet een zodanige vorm aannemen dat dit in strijd komt met de beginselen van een goede procesorde, zoals in dit geval, waarin het processtuk van de man neerkomt op het nemen van een repliek in principaal appel. De man heeft ter zitting in hoger beroep bovendien de gelegenheid gehad om mondeling zijn visie op het verweer van de vrouw te geven. Het gedeelte van voornoemd verweerschrift waarin wordt gereageerd op het incidenteel hoger beroep van de vrouw en de bij dit verweerschrift overgelegde producties maken wel deel uit van het procesdossier. Dit betekent dat het hof bij zijn beoordeling de randnummers 1 tot en met 33 van dit verweerschrift buiten beschouwing zal laten en de randnummers 34 tot en met 48 in die beoordeling zal betrekken.

3.De feiten

Uit de (begin 2022 verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is op [datum] 2020 [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn. Verder is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald, die inhoudt dat [minderjarige] van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man verblijft.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] bij hem verblijft:
- zolang hij op de peuterspeelzaal zit van maandag 10.30 uur tot vrijdagochtend naar de peuterspeelzaal;
- vanaf het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat van zondagavond tot vrijdag na schooltijd.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het volgende te bepalen:
primair
tot [datum] 2024 (de datum waarop [minderjarige] vier jaar wordt):
- [minderjarige] verblijft van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man;
- ieder van de ouders heeft recht op eenmalig drie aaneengesloten weken vakantie per jaar met [minderjarige] ;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren met Pasen, Pinksteren en Sinterklaas bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren op Hemelvaartsdag en Koningsdag bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren eerste kerstdag en oud en nieuw bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren tweede kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft op zijn verjaardag bij de ouder bij wie hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is. Op de verjaardag van de vrouw en Moederdag verblijft [minderjarige] bij de vrouw en op de verjaardag van de man en Vaderdag bij de man;
vanaf [datum] 2024:
- [minderjarige] verblijft van zondag 10.00 uur tot dinsdag 18.00 uur bij de man;
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom;
- in de voorjaars- en herfstvakantie geldt de reguliere zorgregeling;
- in de meivakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- in de even jaren verblijft [minderjarige] eerste kerstdag en oud en nieuw bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] tweede kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- in de even jaren verblijft [minderjarige] met Pasen, Pinksteren en Sinterklaas bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] op Hemelvaartsdag en Koningsdag bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft op zijn verjaardag bij de ouder bij wie hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is. Op de verjaardag van de vrouw en Moederdag verblijft [minderjarige] bij de vrouw en op de verjaardag van de man en Vaderdag bij de man;
subsidiair:
een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep om de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5.2
In geval van een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, neemt de rechter, ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), op verzoek van de ouders of van een van hen, hierin een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het gezamenlijk gezag, die, voor zover hier van belang, kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Bij deze beoordeling dient de rechter aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind is daarbij een overweging van de eerste orde. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Tussen de ouders is in geschil de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ter zitting in hoger beroep is met de ouders besproken of het hof een tussenbeschikking zal geven en de zaak zal aanhouden in afwachting van de hierna te noemen door de ouders te volgen hulpverlening, dan wel een eindbeslissing zal geven. De man heeft verzocht de zaak aan te houden, de vrouw heeft verzocht een eindbeschikking te geven. Gelet op de tussen de ouders geëscaleerde situatie is het de vraag of het hof nog nader regie moet voeren op het nakomen van de hulpverlening door de ouders. Het hof komt tot de conclusie dat het belang van de ouders en [minderjarige] bij het verkrijgen van duidelijkheid prevaleert. Aanhouding van de zaak is daarmee in strijd. Het hof zal daarom een eindbeslissing geven.
Zorgregeling
5.4
De man verzoekt te bepalen dat [minderjarige] , zolang hij op de peuterspeelzaal zit, bij hem verblijft van maandag 10.30 uur tot vrijdagochtend naar de peuterspeelzaal en, vanaf het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat, van zondagavond tot vrijdag na schooltijd. De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep primair te bepalen dat [minderjarige] tot [datum] 2024 van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man verblijft en vanaf [datum] 2024 van zondag 10.00 uur tot dinsdag 18.00 uur en subsidiair een beslissing te nemen die het hof juist acht.
5.5
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft vastgesteld, die inhoudt dat [minderjarige] van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij hem verblijft, en voert hiertoe het volgende aan. De man werkt momenteel van woensdag tot en met zaterdag, maar hij kan zijn werkrooster aanpassen. Als hij van donderdag tot zondag zou werken (met een thuiswerkdag), zou opvang voor [minderjarige] niet nodig zijn. Het is onduidelijk wat voor baan de vrouw zal krijgen, hoe haar werkrooster eruit zal zien, hoe lang de vrouw nog in [plaats B] blijft wonen en wat uiteindelijk haar woonplaats zal zijn. Bovendien beschikt de vrouw niet over een rijbewijs. Het is vanwege de lange reistijd tussen de woning van de man en peuterspeelzaal/school onwenselijk voor [minderjarige] dat de man hem vóór zijn werk naar peuterspeelzaal/school brengt. De man kan zich er niet in vinden in dat [minderjarige] , vanaf het moment dat hij naar de basisschool gaat, tot dinsdagavond in plaats van woensdagochtend bij hem verblijft, zoals de vrouw heeft verzocht, omdat de man [minderjarige] dan op dinsdag ophaalt van school, naar huis rijdt en na 2,5 uur weer naar de vrouw moet terugbrengen. De man heeft voorgesteld dat [minderjarige] , vanaf het moment dat hij naar de basisschool gaat, van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vrouw verblijft. Als de vrouw [minderjarige] op maandag naar school brengt, wordt [minderjarige] minder belast met het vervoer naar school.
5.6
Daargelaten dat de vrouw betwijfelt of de man zijn werkrooster kan aanpassen, stelt zij dat een eventuele aanpassing van zijn werkrooster geen reden is om de zorg voor [minderjarige] doordeweeks volledig aan hem over te laten. [minderjarige] is volgens de vrouw gewend aan de huidige zorgregeling, die sinds februari 2022 goed verloopt. Bovendien heeft de vrouw haar werkdagen op de huidige zorgregeling afgestemd. De vrouw werkt (bij [X] ) op zondag, maandag en dinsdag. In de door de man verzochte zorgregeling zal de vrouw [minderjarige] nog amper zien, wat niet in het belang van [minderjarige] is, omdat hij aan zijn moeder gehecht is. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte (ook) voor de situatie waarin [minderjarige] naar school gaat, een zorgregeling vastgesteld waarbij hij van zondag 10.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man verblijft. De man heeft aangegeven dat hij niet bereid is om [minderjarige] ’s ochtends vanuit [plaats A] naar de peuterspeelzaal in [plaats B] te brengen en zal hier dus ook niet toe bereid zijn als [minderjarige] naar school gaat. Als de man [minderjarige] vanaf het moment dat hij naar school gaat op dinsdag om 18.00 uur bij de vrouw brengt, kan [minderjarige] thuis slapen en kan de vrouw hem de volgende dag naar school brengen. De man zal [minderjarige] dan alleen op zijn vrije dagen naar school hoeven te brengen.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling te bekrachtigen. Er is veel gebeurd tussen de ouders, waardoor over en weer veel wantrouwen bestaat. De raad adviseert de ouders met elkaar in gesprek te gaan onder begeleiding van hulpverlening, zodat zij beiden hun verantwoordelijkheid kunnen nemen en in de toekomst afspraken over [minderjarige] kunnen maken.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit door beide partijen ingebrachte verslagen van het wijkteam komt naar voren dat beide ouders goed bij [minderjarige] aansluiten en dat voldoende aannemelijk is dat zij allebei geschikt zijn om [minderjarige] op te voeden. Dat rechtvaardigt een zorgregeling waarbij beide ouders een substantieel deel van de zorg dragen, zoals de rechtbank heeft bepaald. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat het goed gaat met [minderjarige] en dat de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling thans goed verloopt. De vrouw brengt [minderjarige] op zondag naar de man en de man brengt [minderjarige] op woensdag terug naar de vrouw. Om het risico op spanningen tijdens de overdracht te beperken gaan de ouders van de man mee als hij [minderjarige] naar de vrouw terugbrengt. De moeder van de vrouw neemt de overdracht voor haar rekening als de man [minderjarige] terugbrengt. Ook brengt de moeder van de vrouw [minderjarige] naar de man. De vrouw, die niet in het bezit is van een rijbewijs, blijft dan in de auto zitten. De man woont in de woning in [plaats A] waarin partijen vroeger samenwoonden. Hij wil deze woning overnemen. Indien dit niet mogelijk is, is hij van plan een andere woning in [plaats A] te betrekken. De vrouw woont in een vakantiehuis van haar grootouders op een camping. De gemeente gedoogt deze situatie, totdat de vrouw een andere woning heeft gevonden. De vrouw is daarnaar op zoek en wil in de buurt van haar familie blijven wonen. [minderjarige] is vertrouwd met de woonomgevingen van beide ouders. De man werkt momenteel van woensdag tot en met zaterdag gedurende 10 uur per dag. Hij stelt dat zijn rooster wat betreft de doordeweekse dagen kan worden aangepast, maar dat hij niet een heel weekend vrij kan zijn. De vrouw werkt momenteel 24 uur per week, op zondag, maandag en dinsdag. [minderjarige] gaat op donderdag en vrijdag naar de peuterspeelzaal.
5.9
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling wordt gecontinueerd. Deze regeling, die sinds de bestreden beschikking deugdelijk wordt uitgevoerd en waaraan [minderjarige] inmiddels gewend is, stelt [minderjarige] in staat om goed contact te onderhouden met beide ouders en met de sociale omgeving die hij bij beide ouders heeft opgebouwd en om vrije tijd met beide ouders door te brengen. Bovendien heeft de vrouw haar werkdagen bij haar huidige werkgever ( [X] ) op de huidige zorgregeling afgestemd. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw al op korte termijn van woonplaats en/of baan zal wisselen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de zorgregeling te wijzigen vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat. De afstand tussen de woonplaatsen van de ouders is naar het oordeel van het hof niet dusdanig groot dat de huidige regeling om die reden zou moeten worden gewijzigd. Het hof is, met de man, van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij vanaf het moment dat hij naar de basisschool gaat al op dinsdagavond naar de vrouw wordt teruggebracht. Dit kan voor onrust zorgen, omdat [minderjarige] dan op dinsdag een keer extra de reis van [plaats A] naar [plaats B] moet maken. Uiteraard kunnen partijen tegen de tijd dat [minderjarige] naar school gaat in onderling overleg nadere of afwijkende afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken maken. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
Regeling met betrekking tot de vakanties en feestdagen
5.1
De vrouw verzoekt een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen, zoals hiervoor onder 4.3 vermeld, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht. De man heeft (aanvankelijk) verweer gevoerd ten aanzien van de verdeling van oud en nieuw en de zomervakantie.
5.11
Het hof overweegt dat tussen de ouders niet langer in geschil is dat [minderjarige] in de oneven jaren tijdens oud en nieuw bij de man verblijft, zodat dit zal worden vastgelegd.
5.12
De vrouw verzoekt te bepalen dat ieder van de ouders in de periode tot [datum] 2024 het recht heeft om gedurende een periode van drie aaneengesloten weken met [minderjarige] op vakantie te gaan en dat [minderjarige] vanaf [datum] 2024 in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man verblijft en de laatste drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom. De vrouw stelt dat zij in de zomer voor langere tijd in het buitenland wil kunnen verblijven en dat zij er daarom de voorkeur aan geeft dat [minderjarige] gedurende een langere periode dan twee weken bij haar is. De man verzoekt de vakantieweken te splitsen in twee om twee en één om één, om te voorkomen dat [minderjarige] de andere ouder te lang niet ziet. Als dit in een bepaald geval niet mogelijk is, kunnen de ouders in onderling overleg afwijkende afspraken maken.
5.13
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat hij drie aaneengesloten weken met ieder van zijn ouders zal kunnen doorbrengen. [minderjarige] , die in de komende zomervakantie de driejarige leeftijd zal hebben bereikt, is het gewend om bij beide ouders veel tijd door te brengen, zodat niet te verwachten valt dat hij er teveel moeite mee heeft om drie weken achtereen bij ieder van hen te verblijven. Deze regeling zal [minderjarige] meer rust bieden dan een regeling waarbij hij eerst twee weken bij de ene ouder, dan twee weken bij de andere ouder en vervolgens een week bij ieder van de ouders zal doorbrengen. Het hof zal daarom bepalen dat
ieder van de ouders tot [datum] 2024 het recht heeft om gedurende een periode van drie aaneengesloten weken met [minderjarige] op vakantie te gaan en dat [minderjarige] vanaf [datum] 2024 in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man verblijft en de laatste drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom.
Hoofdverblijfplaats
5.14
De man stelt dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ten onrechte bij de vrouw heeft bepaald. In de bestreden beschikking is volgens hem ten onrechte overwogen dat de vrouw de hoofdverzorgende ouder voor [minderjarige] was. Tijdens de relatie en nadat [minderjarige] geboren was werkte de vrouw (minimaal) 32 uur per week. De man werkte in de coronaperiode regelmatig minder dan 100 uur per maand en hij nam het merendeel van de nachtvoedingen voor zijn rekening. Op de dagen dat de vrouw voor [minderjarige] zorgde, heeft zij de man herhaaldelijk verzocht om thuis te komen, omdat zij de zorg voor [minderjarige] niet aankon. De vrouw was en is vermoedelijk nog steeds niet stabiel, omdat zij aan PTSS lijdt. De vrouw woont op een camping, wat geen goede leefomgeving voor [minderjarige] is. De man biedt [minderjarige] een veel stabielere en veiligere basis om op te groeien. De rechtbank is afgeweken van het advies van de raad om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man vast te stellen. Als de hoofdverblijfplaats bij de man wordt bepaald kan [minderjarige] de gehele week naar peuterspeelzaal/school gaan in [plaats A] , en wordt hij niet belast met onnodig heen en weer reizen.
5.15
Volgens de vrouw is zij altijd de hoofdverzorgende ouder voor [minderjarige] geweest en is er geen reden om daar nu een wijziging in aan te brengen. Na de geboorte is de vrouw tijdelijk 32 uur per week (op maandag tot en met donderdag) blijven werken. De man werkte op woensdag, donderdag, vrijdag en zondag in een eetcafé. De vrouw betwist dat hij gemiddeld maar 100 uren per maand heeft gewerkt. [minderjarige] verbleef op maandag en dinsdag bij de man, op woensdag en donderdag wisselden de oma’s vaders- en moederszijde elkaar af als oppas van [minderjarige] en op vrijdag, zaterdag en zondag zorgde de vrouw voor [minderjarige] . De man was op zaterdag vrij, maar hij gebruikte deze dag om uit te rusten. De zorg tijdens de nachten kwam voor een groot deel voor rekening van de vrouw, omdat de man laat thuiskwam. Toen de man een andere baan kreeg (bij een golfclub van een vriend van de man) bleef hij vier dagen (minimaal tien uur op woensdag, donderdag, vrijdag en zondag) per week werken. Na het verbreken van de relatie beschikte de vrouw niet over woonruimte. Nadat zij enige tijd bij haar moeder had gewoond, heeft zij samen met [minderjarige] een recreatiewoning op een kleinschalige camping in [plaats B] betrokken. De gemeente gedoogt deze situatie totdat de vrouw andere woonruimte heeft gevonden. De vrouw is uit [plaats A] vertrokken, omdat het niet mogelijk was vervangende woonruimte in die plaats te krijgen. De vrouw betwist dat zij psychisch instabiel is. Zij heeft in 2019 hulp gezocht bij de GGZ, omdat haar vader was overleden, maar zij is goed in staat om voor [minderjarige] te zorgen en hem op te voeden. Ten tijde van het advies van de raad om de hoofdverblijfplaats bij de man vast te stellen was nog niet duidelijk dat de vrouw haar vaste woon- of verblijfplaats in het chalet op de camping had.
5.16
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij in de procedure in eerste aanleg heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man te bepalen, maar dat daarbij wel is opgemerkt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij beide ouders zou kunnen hebben. Het is niet in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats opnieuw te wijzigen.
5.17
Het hof overweegt als volgt. Beide ouders hebben gesteld dat zij tijdens hun relatie in overwegende mate de zorg voor [minderjarige] hebben gehad. Wat daar ook van zij, het hof acht de verdeling van de zorgtaken tijdens hun samenwoning niet doorslaggevend voor de vraag bij wie van de ouders [minderjarige] het beste zijn hoofdverblijf kan hebben; het gaat veeleer om de omvang van de zorg zoals beide ouders die krachtens de zorgregeling (zullen) hebben. Het hof stelt vast dat beide ouders in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen en hem een stabiele opvoedomgeving kunnen bieden en dat er geen contra-indicaties zijn die maken dat de ene ouder meer of minder geschikt zou zijn dan de andere ouder om [minderjarige] op te voeden. Dat de psychische gesteldheid van de vrouw ertoe zou moeten leiden dat de man een groter aandeel in de zorg en daarmee ook het hoofdverblijf zou moeten bieden, heeft de man onvoldoende onderbouwd. Evenmin is komen vast te staan dat de woonsituatie bij de vrouw voor [minderjarige] niet veilig is. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat [minderjarige] niet wordt belast met onnodig heen en weer reizen als zijn hoofdverblijfplaats bij hem zou worden bepaald. Immers, ongeacht de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man dan wel bij de vrouw, zullen [minderjarige] en één van de ouders zich geconfronteerd zien met reistijd, die is gemoeid met het naar school brengen en van school halen in (de buurt van) één van de woonplaatsen van de ouders. Doorslaggevend is wat op dit moment in het belang van [minderjarige] het meest wenselijk is. Naar het oordeel van het hof wordt zijn belang in de gegeven omstandigheden het meest gediend met continuering van de huidige situatie. [minderjarige] zal dan naar de peuterspeelzaal/school kunnen blijven gaan op een plek die al vertrouwd voor hem is. Gelet op de te continueren zorgregeling, waarbij [minderjarige] een enigszins groter deel van de tijd bij de vrouw verblijft, ligt het evenmin in de rede om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man te bepalen. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
5.18
Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders zich er tot het uiterste voor zullen (blijven) inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren, zodat zij in de toekomst in staat zullen zijn om - indien nodig of gewenst - in onderling overleg nadere afspraken te maken over kwesties die het gezamenlijk gezag betreffen en [minderjarige] niet wordt belast met de aanhoudende strijd tussen de ouders. De ouders hebben ter zitting in hoger beroep afgesproken dat zij het SCHIP-traject (Samenkomen, Conflict en verliesverheldering, Helpend horen, Integratie en Partners) zullen volgen, waarvoor zij zich tot het wijkteam en/of de reeds betrokken hulpverlening zullen wenden. Het hof spreekt de hoop uit dat de ouders aldus zullen toewerken naar een situatie waarin zij hun (ex)partner problematiek achter zich kunnen laten en voortaan als ouders van [minderjarige] kunnen handelen. Volgens de raad kunnen de ouders baat hebben bij het volgen van de SCHIPmethode.
5.19
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt in aanvulling op de reguliere zorgregeling in de bestreden beschikking de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders tijdens de vakanties en feestdagen als volgt:
tot [datum] 2024:
- ieder van de ouders heeft recht op eenmalig drie aaneengesloten weken vakantie per jaar met [minderjarige] ;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren met Pasen, Pinksteren en Sinterklaas bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren op Hemelvaartsdag en Koningsdag bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren eerste kerstdag bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren tweede kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren tijdens oud en nieuw bij de man;
- [minderjarige] verblijft op zijn verjaardag bij de ouder bij wie hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is. Op de verjaardag van de vrouw en Moederdag verblijft [minderjarige] bij de vrouw en op de verjaardag van de man en Vaderdag bij de man;
vanaf [datum] 2024:
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom;
- in de voorjaars- en herfstvakantie geldt de reguliere zorgregeling;
- in de meivakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- in de even jaren verblijft [minderjarige] eerste kerstdag bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] tweede kerstdag vanaf 10.00 uur tot de volgende ochtend 10.00 uur bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren tijdens oud en nieuw bij de man;
- in de even jaren verblijft [minderjarige] met Pasen, Pinksteren en Sinterklaas bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de oneven jaren verblijft [minderjarige] op Hemelvaartsdag en Koningsdag bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft op zijn verjaardag bij de ouder bij wie hij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling is. Op de verjaardag van de vrouw en Moederdag verblijft [minderjarige] bij de vrouw en op de verjaardag van de man en Vaderdag bij de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, A.V.T. de Bie en J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 21 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.