ECLI:NL:GHAMS:2023:422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.315.384/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bij civiele rechter in verzoek tot geslachtsnaamwijziging van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de Koning via Dienst Justis, maar dit was afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming. De vrouw had geen hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar heeft zich tot de civiele rechter gewend omdat zij meende dat haar burgerrechten en die van haar kind geschonden waren. De rechtbank Noord-Holland had de vrouw in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot geslachtsnaamwijziging, wat de vrouw aanvecht in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2023 zijn de vrouw, de man (de vader van de minderjarige) en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De vrouw betoogde dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de bestuursrechtelijke procedure niet voldeed aan de vereisten van een effectieve rechtsgang. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de civiele rechter geen rol heeft in geschillen waarvoor de wetgever een bestuursrechtelijke procedure heeft ingesteld. De vrouw had haar argumenten in de bestuursrechtelijke procedure kunnen aanvoeren, en het hof concludeert dat de rechtbank de vrouw terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, waarmee de vrouw in haar verzoek tot geslachtsnaamwijziging van de minderjarige niet-ontvankelijk blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.315.384/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/321392 / FA RK 21-5050
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 februari 2023 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard,
Als overige belanghebbenden zijn in deze zaak aangemerkt:
- [de man] (hierna: de man);
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 19 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Koops.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) affectieve relatie van de man en de vrouw (hierna: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2019 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.2
Mede namens [minderjarige] heeft de vrouw een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] gedaan bij de Koning via Dienst Justis, welke aanvraag door de Minister voor Rechtsbescherming bij besluit van 12 mei 2021 is afgewezen. In de bezwaarprocedure is de Minister voor Rechtsbescherming in zijn besluit van 31 augustus 2021 bij die afwijzing gebleven. Bij uitspraak van de bestuursrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem van 5 juli 2022 is het door de vrouw mede namens [minderjarige] ingestelde beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard, waarmee de afwijzing van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging in stand is gebleven. De vrouw heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om te bepalen dat [minderjarige] voortaan de geslachtsnaam van de vrouw zal dragen, te weten ‘ [naam] ’.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar (alsnog) ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en (alsnog) te beslissen dat [minderjarige] voortaan de geslachtsnaam ‘ [naam] ’ zal dragen, en daartoe de ambtenaar van de burgerlijke stand op te dragen de geslachtsnaam aldus te wijzigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt allereerst ter beoordeling voor of de rechtbank de vrouw terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] . Dit komt neer op de beoordeling van de vraag of er naast de door de wetgever voor de beoordeling van een dergelijk verzoek in het leven geroepen bijzondere bestuursrechtelijke procedure nog plaats is voor een inhoudelijke beoordeling door de civiele rechter.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en voert daartoe aan dat de door haar in de bestuursrechtelijke bezwaarprocedure en in de beroepsprocedure bij de bestuursrechter aangevoerde argumenten niet inhoudelijk zijn getoetst. De bestuursrechtelijke rechtsgang van bezwaar en beroep is volgens de vrouw daarom niet een met voldoende waarborgen omklede effectieve rechtsgang waarin in overeenstemming met van toepassing zijnde verdragen, wetten en rechtsbeginselen kan worden beslist. De vrouw heeft zich tot de burgerlijke rechter gewend, omdat er volgens haar sprake is van een schending van burgerrechten van haarzelf en van haar kind. Met name de in de toepasselijke regeling gehanteerde verzorgingstermijn voordat tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] kan worden gekomen, vindt de vrouw in strijd met de rechten zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM en in het IVRK.
5.3
De raad heeft zich ter zitting ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Wettelijk kader
5.4
Artikel 1:7 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd. In het Besluit houdende Regels voor de geslachtsnaamwijziging (hierna: het Besluit) zijn met betrekking tot de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en de behandeling van dergelijke verzoeken nadere regels gesteld.
De beoordeling door het hof
5.5
Hoofdregel is dat voor de burgerlijke rechter in beginsel geen taak is weggelegd in geschillen waarvoor de wetgever een met voldoende waarborgen omklede, effectieve bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengesteld. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het uitgangspunt van de wetgever dat toetsing van een verzoek tot geslachtsnaamswijziging is voorbehouden aan de Koning op de wijze zoals neergelegd in het Besluit en betreft de bestuursrechtelijke rechtsgang van bezwaar en beroep een met voldoende waarborgen omgeven, effectieve rechtsgang waar in overeenstemming met van toepassing zijnde verdragen, wetten en rechtsbeginselen kan worden beslist. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat alle door de vrouw aangevoerde relevante omstandigheden in die bestuursrechtelijke procedure kunnen worden betrokken en dat de vrouw ook bij de bestuursrechter een beroep kan doen op de internationale regelgeving, waaronder artikel 8 EVRM, omdat ook in bestuursrechtelijke procedures de bepalingen van het EVRM en de uitleg die het EHRM daaraan heeft gegeven, rechtstreeks van toepassing zijn. Het hof merkt daarbij op dat uit de uitspraak van de bestuursrechter van 5 juli 2022 op het beroep van de vrouw daarvan ook blijkt. Ook in de duur van de bestuursrechtelijke procedure heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om van de hoofdregel dat er geen plaats is voor de burgerlijke rechter om over dit verzoek een beslissing te nemen, af te wijken.
5.6
Een en ander leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vrouw terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot geslachtsnaamwijziging van [minderjarige] , zodat het hof aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet toekomt. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 21 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.