ECLI:NL:GHAMS:2023:415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.298.659/01 en 200.302689/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in ouderschapskwestie na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2021, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de man is bepaald. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen en om het paspoort van [minderjarige] aan haar af te geven. De man verzet zich hiertegen en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Het hof oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep, ondanks de door haar ondertekende akte van berusting, omdat deze akte niet ondubbelzinnig betrekking heeft op de nevenvoorzieningen. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen af, omdat de huidige zorgverdeling tussen de ouders goed verloopt en er geen redenen zijn om deze te wijzigen. De man heeft een stabiele woonsituatie en de minderjarige is goed geïntegreerd in haar huidige omgeving. De vrouw's verzoek om kinderalimentatie wordt eveneens afgewezen, omdat dit verzoek afhankelijk was van de hoofdverblijfplaats. Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en het verminderen van onderlinge spanningen voor het welzijn van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.298.659/01 en 200.302689/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/686235 / FA RK 20/4026 (MT/CS) en
C/13/697201 / FA RK 21/827
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. van Riessen te Ter Apelkanaal.
Verder is als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 19 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 18 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de hiervoor genoemde beschikking van 19 mei 2021.
2.2
De man heeft op 13 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de vrouw van 3 februari 2022, met bijlagen.
2.4
Op 17 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zaak is aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn Revolut-rekening aan de vrouw te verstrekken en partijen de gelegenheid te geven hun ouderschapsgeschillen op te lossen met behulp van mediation door drs. [X] en eventueel daarnaast met hulp uit het uniform hulpaanbod. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Vervolgens heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vrouw van 28 maart 2022, inhoudende de intrekking van haar verzoek in zaak 200.302.689/01 omtrent de Revolut-rekening;
- een bericht van de vrouw van 11 mei 2022, omtrent het verloop van de mediation en een verzoek tot aanhouding en een bericht van de man van dezelfde datum waarin hij met de aanhouding instemt;
- een bericht van de vrouw van 8 augustus 2022, omtrent het verloop van de mediation en de plaatsing van partijen op de wachtlijst voor het traject Ouderschap Blijft bij Triade Vitree te [plaats B] met daarbij een verzoek om verdere aanhouding;
- een bericht van de man van 8 augustus 2022, met de mededeling dat partijen er niet in zijn geslaagd om met behulp van mediation de geschillen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en alimentatie op te lossen en het verzoek om de procedure voort te zetten;
- een bericht van de man van 18 november 2022, met bijlagen.
2.6
De mondelinge behandeling is vervolgens voortgezet op 1 december 2022. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.
De advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben van 2007 tot 2019 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 26 juli 2016.
3.2
Uit de relatie van de ouders is geboren:
[minderjarige] , [in] 2016 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De ouders zijn in de zomer van 2019 feitelijk uit elkaar gegaan en hebben sindsdien de zorg en opvoeding van [minderjarige] gelijk verdeeld en dat in een ouderschapsplan vastgelegd dat aan de bestreden beschikking is gehecht.
3.3
Bij beschikking van 13 oktober 2020 heeft de rechtbank op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming verleend aan de man voor inschrijving van [minderjarige] op de openbare basisschool ‘De [basisschool 1] ’ te [plaats B] . Het verzoek van de vrouw om aan haar toestemming te verlenen [minderjarige] in te schrijven op de basisschool ‘De [basisschool 2] ’ te [plaats A] is door de rechtbank afgewezen.
3.4
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van beroep is onder meer de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken. Het geregistreerd partnerschap is op 18 juni 2021 ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
De vrouw heeft op 1 juni 2021 een ‘akte van berusting tevens inschrijvingsverzoek’ ondertekend. Daarin is het volgende opgenomen:

De ondergetekende, [de vrouw] (…),
verklaart hierdoor bekend te zijn met de inhoud van de beschikking van de rechtbank Amsterdam, de dato 19 mei 2021, waarbij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken tussen ondergetekende en [de man] .
Zij verklaart alleen in de beschikking te berusten waar het de ontbinding van het geregistreerd partnerschap betreft en af te zien van ieder rechtsmiddel dat zij hiertegen zou kunnen aanwenden. (…)

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen toegewezen en daarbij is bepaald dat de vrouw € 35,- per maand dient te betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van [minderjarige] met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand. De verzoeken van de vrouw, om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen en een kinderalimentatie ten laste van de man vast te stellen, zijn afgewezen (zaaknummer C/13/686235 / FA RK 20/4026). Verder heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, bepaald dat ieder van partijen zijn of haar eigen bankrekening behoudt (genoemd in r.o. 2.11.16 sub a t/m d) onder de verplichting binnen twee weken na heden de helft van het saldo op de peildatum 12 juni 2020 aan de ander te voldoen dan wel bij een negatief saldo dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor het negatieve saldo (zaaknummer C/13/697201 / FA RK 21/827).
4.2
De vrouw verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar is en dat de man het paspoort van [minderjarige] aan haar moet afgeven. Als, naar het hof heeft begrepen, voorwaardelijk verzoek, indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw wordt bepaald, verzoekt de vrouw de door de vrouw c.q. de man te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen (zaaknummer 200.298.659/01). Daarnaast heeft de vrouw verzocht te bepalen dat het saldo van de Revolut-rekening per peildatum aan haar toekomt, nadat de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzage heeft gegeven in de mutaties op deze rekening (zaaknummer 200.302.689/01).
4.3.
De man verzoekt (naar het hof begrijpt in beide zaken) de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair, uitsluitend in het geval het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepaalt, verzoekt de man het verzoek van de vrouw betreffende de door de man te betalen kinderalimentatie toe te wijzen en het beroep voor het overige af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaken
Ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep
5.1
De man voert aan dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij een akte van berusting heeft getekend inzake de beschikking van de rechtbank.
Hij stelt hiertoe dat enkel de kennisgeving van de inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap aan hem is toegezonden. De door de vrouw ondertekende akte van berusting is destijds niet aan hem toegezonden. Aan de man is ook geen melding gemaakt dat de vrouw in haar akte van berusting zich het recht van hoger beroep betreffende de nevenvoorzieningen zou hebben voorbehouden en dat staat ook niet vermeld in die akte. De man stelt zich op het standpunt dat daarom door de vrouw bewust de indruk is gewekt dat er in het geheel geen hoger beroep zou worden ingesteld.
5.2
Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 358 lid 1 Rv volgt dat hoger beroep openstaat tegen eindbeschikkingen, behoudens berusting. De vraag of sprake is van berusting vereist een waardering van de verklaringen en de houding van een partij in het licht van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat de berusting ondubbelzinnig moet blijken en dat betekent dat berusting niet snel mag worden aangenomen. De argumenten van de man dat hij de akte van berusting niet heeft ontvangen en dat hem niet is medegedeeld dat de vrouw zich het recht zou voorbehouden om ten aanzien van de nevenvoorzieningen hoger beroep in te dienen zijn voor het hof onvoldoende voor de conclusie dat hij hieruit mocht afleiden dat de vrouw zou berusten.
Uit de tekst van de akte van berusting kan dit evenmin worden afgeleid. In deze akte wordt immers uitsluitend gesproken over berusting in de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en niet over de door de rechtbank getroffen nevenvoorzieningen betreffende de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de kinderalimentatie. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
Zaaknummer 200.302.689/01
Revolut-rekening
5.3
De advocaat van de vrouw heeft het hof op 28 maart 2022 bericht dat de vrouw haar verzoek met betrekking tot de Revolut-rekening intrekt, zodat het hof hierover geen inhoudelijke beoordeling hoeft te geven. De vrouw zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek met betrekking tot de Revolut-rekening.
Zaaknummer 200.298.659/01
Paspoort
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2022 is gebleken dat de vrouw inmiddels over het paspoort van [minderjarige] beschikt. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om het paspoort van [minderjarige] aan haar af te geven daarom af bij gebrek aan belang om hierover een beslissing te verkrijgen.
Hoofdverblijfplaats
5.5
Het geschil dat de ouders nog verdeeld houdt, betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Uit artikel 1:253a lid 2, onder b, BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, onder meer over de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechter neemt daarbij een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.6
De vrouw betoogt dat het in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen. Partijen hebben de zorg weliswaar formeel 50/50 verdeeld, maar in de praktijk was en is het aandeel van de vrouw in de zorg altijd groter dan dat van de man. Zo heeft de vrouw na de geboorte van [minderjarige] een jaar zorgverlof opgenomen. Ook is de vrouw op woensdag vrij en zorgt zij dan voor [minderjarige] . [minderjarige] gaat dan niet naar de BSO, zoals wel het geval is wanneer zij bij de man verblijft. Ook stelt de vrouw dat zij, ten opzichte van de man, haar werk beter kan combineren met de zorg voor [minderjarige] . De vrouw woont en werkt in dezelfde plaats, terwijl de man in [plaats D] werkt en in [plaats B] woont. De vrouw kan daarom ook sneller bij [minderjarige] zijn in geval van calamiteiten. De vrouw hecht met name emotioneel belang aan het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar. Bovendien zal zij er alles aan doen om te zorgen dat de man wordt geïnformeerd over zaken betreffende [minderjarige] , voor zover dat niet via de digitale wegen kan. Bij bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft zij bovendien recht op een hoger kindgebonden budget dan de man en een alleenstaande ouderkop zodat dan afgezien kan worden van kinderalimentatie.
5.7
De man voert aan dat het niet in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen. De man kan zijn werktijden zelf indelen, zodat hij flexibel is in de zorg voor [minderjarige] . Bovendien gaat [minderjarige] al vanaf dat zij de schoolgaande leeftijd heeft in [plaats B] naar school. De ouders zijn het erover eens dat zij in [plaats B] op school blijft. [minderjarige] heeft bij de man haar school, BSO en vriendjes/vriendinnetjes in de buurt. Ook heeft de man een koophuis in [plaats B] en is hij voornemens daar te blijven wonen. Het huis bevindt zich op 230 meter, en dus op loopafstand, van de school van [minderjarige] . Op basis van het voorgaande ligt het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man dan ook het meest voor de hand.
5.8
De raad ziet dat de ouders veel van [minderjarige] houden, en geeft de ouders een compliment voor het uitvoering geven aan de co-ouderschapsregeling. Wel is sprake van veel wrijving tussen de ouders en daarom is het van belang dat zij zich inzetten voor hulpverlening via Vitree. Deze organisatie kan met de ouders de keuze maken voor een passend hulpverleningstraject.
Volgens de raad blijkt niet dat de huidige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man voor problemen zorgt. Een wijziging van haar hoofdverblijfplaats zal voor [minderjarige] niet veel betekenis hebben. De raad adviseert het hof daarom het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.9
Het hof is op grond van de stukken in het dossier en de mondelinge behandelingen van oordeel dat er geen redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te veranderen. De huidige co-ouderschapsregeling verloopt sinds partijen in 2019 uiteen zijn gegaan naar omstandigheden goed en aan de zorgverdeling, die niet ter discussie staat, kan geen argument ontleend worden ten gunste van de ene of andere ouder. Bovendien zijn de ouders het erover eens dat [minderjarige] nu naar school gaat in [plaats B] ; beide ouders zijn overdag niet in [plaats B] en moeten reizen van werk naar school (de man) of van huis naar school (de vrouw) waarover zij beiden ter zitting in hoger beroep hebben verklaard dat dat niet tot problemen leidt. Er zijn geen redenen tot wijziging van de hoofdverblijfplaats genoemd die te relateren zijn aan het belang van [minderjarige] , aangezien de gelijke verdeling van de zorg door de ouders niet zal veranderen. Dit illustreert ook dat het juridische begrip ‘hoofdverblijfplaats’ in een situatie als die van [minderjarige] weinig betekenis heeft en de discussie daarover vaak parallel loopt aan de discussie over de BRP inschrijving en financiële belangen. Dat de vrouw, zoals zij heeft gesteld, in het verleden meer zorg voor [minderjarige] heeft gedragen acht het hof met het oog op de huidige situatie waarin [minderjarige] sinds 2019 de helft van de tijd in [plaats B] woont en daar sinds 2020 naar school gaat, evenmin doorslaggevend, nog daargelaten dat de man deze stelling heeft betwist en dit niet is komen vast te staan. Hoewel ouders emotionele waarde kunnen hechten aan de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind bij één van hen, is de vaststelling van de hoofdverblijfplaats niet bedoeld om daaraan tegemoet te komen.
De vrouw heeft nog wel gewezen op een financieel belang, omdat zij recht zou krijgen op een hoger kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop en (eventueel) kinderalimentatie van de man zal kunnen ontvangen. Het recht op kinderalimentatie is echter niet afhankelijk van de hoofdverblijfplaats, maar moet worden beantwoord aan de hand van de wettelijke maatstaven van draagkracht en behoefte als bedoeld in titel 17 van Boek 1 BW (artikelen 1:397 lid 1 en 2 BW en 1:404 lid 1 BW). De ouders hebben geen juridisch geschil over de betaling van de zorgoverstijgende kosten. Blijft over het argument van de vrouw dat zij recht zou hebben op een hoger kindgebonden budget. De man heeft dit betwist. Maar wat daar verder ook van zij, het hof acht dit van onvoldoende gewicht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen van de man naar de vrouw. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen en het verzoek van de vrouw in hoger beroep met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] afwijzen.
Kinderalimentatie
5.1
Nu de vrouw haar verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie slechts heeft gedaan voor het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zou worden bepaald, hoeft dit verzoek geen bespreking meer. Ook in zoverre zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.11
Verder merkt het hof op dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders zich blijven inzetten om hun onderlinge spanningen te verminderen. Daarbij is het van belang dat de ouders zich gaan richten op wat zij zelf anders zouden kunnen doen, in plaats van te verwachten dat de andere ouder zich anders gaat gedragen of anders gaat communiceren. Het afronden van het traject bij drs. [X] en het volgen van een traject bij Triade Vitree kan daarbij behulpzaam zijn. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de ouders zich zullen inspannen om deze trajecten te volgen en succesvol af te ronden.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.302.689/01:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep met betrekking tot de Revolut-rekening.
In de zaak met nummer 200.298.659/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, M.T. Hoogland en
G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 7 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.