ECLI:NL:GHAMS:2023:398

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
23-002139-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis poging doodslag met bijl op politieagent

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1979, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 9 juni 2020, waarbij de verdachte met een bijl op een politieagent, inspecteur [verbalisant01], afrendde en een neerwaartse hakbeweging maakte in diens richting. Het hof oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en dat er een aanmerkelijke kans was dat hij de agent zou doden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof kwam tot de conclusie dat de poging tot doodslag bewezen was en legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, waarvan zeven maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een matiging van de straf. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de politieagent, tot immateriële schadevergoeding van € 435,00 integraal toegewezen. Het hof verklaarde de bijl, die in beslag was genomen, verbeurd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002139-21
datum uitspraak: 15 februari 2023
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer
15-024431-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1979,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft zich ervan vergewist of na het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2023 nog correspondentie van de verdachte is ontvangen. Dit is niet het geval.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant01] , inspecteur bij de politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk van het leven te beroven, immers is hij, verdachte, met een bijl boven zijn hoofd op/naar voornoemde [verbalisant01] (af)gerend en/of heeft hij met die bijl een hakkende beweging (van boven zijn hoofd naar beneden) gemaakt in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [verbalisant01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 9 juni 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant01] , inspecteur bij de politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers is hij, verdachte, met een bijl boven zijn hoofd op/naar voornoemde [verbalisant01] (af)gerend en/of heeft hij met die bijl een hakkende beweging (van boven zijn hoofd naar beneden) gemaakt in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [verbalisant01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof anders dan de politierechter de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht en dientengevolge ook komt tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met in zijn handen een bijl met een lengte van 60 centimeter boven zijn hoofd op verbalisant [verbalisant01] , de latere aangever, is afgerend en dat hij met deze bijl vervolgens een neerwaartse hakkende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd van de aangever. De aangever heeft hierover verklaard dat hij de bijl met zijn arm heeft moeten afweren om te voorkomen dat hij hiermee zou worden geraakt en dat hij zag en voelde dat de bijl met volle kracht op hem af kwam. Door verbalisant [verbalisant02] is voorts geverbaliseerd dat zij zag dat de verdachte met de bijl op de aangever afrende en deze met snelheid en kracht middels een neerwaartse beweging in de richting van het hoofd van de aangever bracht.
Gelet op de aard van de gedragingen van de verdachte – te weten het met een bijl met kracht een hakkende beweging richting het hoofd van de aangever maken – is het hof van oordeel dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat de verdachte de aangever, als die de beweging niet had afgeweerd, met de bijl zou raken op het hoofd en daarmee een levensbedreigende verwonding dan wel het onmiddellijke intreden van de dood zou veroorzaken. Dit was in de gegeven omstandigheden een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest. Deze gedraging van de verdachte moet, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van de aangever, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2020 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant01] , inspecteur bij de politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk van het leven te beroven, met een bijl boven zijn hoofd op voornoemde [verbalisant01] is afgerend en met die bijl een hakkende beweging van boven zijn hoofd naar beneden heeft gemaakt in de richting van het hoofd van die [verbalisant01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof baseert de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 9 juni 2020, met nummer PL1100-2020117296-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant03] (doorgenummerde pagina’s 6-7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [verbalisant01] :
Ik doe aangifte van poging tot doodslag, gepleegd op 9 juni 2020.
Ik was bij een melding van ruzie in een woning op het adres [adres02] .
Ik ben samen met collega [verbalisant02] de woning in gegaan.
Toen ik de woning inging zag ik dat er man op mij afkwam met een bijl. Ik zag en hoorde dat hij
mij probeerde te slaan met de bijl. Ik moest de bijl met mijn arm afweren om te voorkomen dat
de man mij zou raken. Ik voelde pijn in mijn arm. Ik zag en voelde dat de bijl met volle kracht op
mij afkwam.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 juni 2020, met nummer PL1100-2020117296-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar

[verbalisant04] (doorgenummerde pagina’s 10-12).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 9 juni 2020 kwam ik samen met collega [verbalisant01] ter plaatse op [adres02] .
Op enig moment waren wij in de woning. Ik zag dat er vanaf de linkerzijde, vanuit de inham een
man aan kwam rennen. Ik zag dat de man met twee handen een grote pijl (
het hof begrijpt: bijl)
van ongeveer 50 à 60 centimeter vasthield boven zijn hoofd. Ik zag dat de man op mijn collega
[verbalisant01] afrende en een neerwaartse beweging met de bijl op collega [verbalisant01] maakte. Ik zag dat
de man met de bijl met snelheid en kracht richting collega [verbalisant01] bracht. Ik zag dat de bijl in de
richting van het hoofd van collega [verbalisant01] ging. Ik zag dat collega [verbalisant01] zich afweerde en dat
de bijl op de grond viel.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021, met nummer

PL1100-2020117296-21, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant05] (doorgenummerde pagina’s 1-5).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de verbalisant:
De bijl werd ter plaatse in beslag genomen.
Het bleek te gaan om een middelgrote kloofbijl met een snijkant
van 8 cm en een totale lengte van 60 cm.
4.
Een proces-verbaal van aanhouding van 9 juni 2020, met nummer PL1100-2020117296-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Holland, en [verbalisant04] (doorgenummerde pagina’s 42-43).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
Op 9 juni 2020 hielden wij op de locatie [adres02] aan:
[verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1979 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 juli 2021 heeft medegedeeld dat de verdachte is beoordeeld door de crisisdienst en dat is vastgesteld dat sprake was van een
drugspsychose. Niet is gebleken dat de verdachte niet in vrijheid tot het drugsgebruik is gekomen.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een politieagent door met een bijl op hem af te rennen en daarmee vervolgens met kracht een hakkende beweging richting diens hoofd te maken. De gelukkige omstandigheid dat het slachtoffer niet door de bijl op zijn hoofd is geraakt, is geenszins aan de verdachte te danken, maar slechts aan het feit dat het slachtoffer de bijl met zijn arm heeft kunnen afweren. Uit het schadeonderbouwingsformulier, gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding, blijkt dat het incident een diepe indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en zijn gezin.
Het slachtoffer voert zijn politiewerk sinds deze gebeurtenis met nog meer voorzichtigheid uit dan hij reeds deed en treedt naar eigen zeggen ‘met een andere mindset’ een woning binnen als de uitvoering van de politietaak dat vereist. Dit klemt te meer nu het slachtoffer en zijn collega’s juist naar de woning van de verdachte waren gekomen om hem te helpen, nadat hij zelf meermalen het noodnummer van de politie had gebeld.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof komt tot een aanzienlijk hogere straf dan gevorderd door de advocaat-generaal, met name omdat het hof tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt.
Bij de beraadslagingen over de duur van die op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de stukken van het geding binnen acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Namens de verdachte is op 22 juli 2021 hoger beroep ingesteld. Het dossier is eerst op 5 juli 2022 bij het hof binnengekomen. De inzendtermijn van 8 maanden is derhalve met bijna 4 maanden overschreden. Ook al wijst het hof binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep eindarrest, toch ziet het hof in deze overschrijding aanleiding de straf enigszins te matigen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden reactie vormt. Gelet echter op de genoemde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren.

Beslag

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, namelijk een bijl. Het behoort de verdachte toe. De bijl zal derhalve verbeurd worden verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 435,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 435,00, het door de benadeelde partij gevorderde bedrag. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK handgereedschap (bijl) zwart.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant01] tot het bedrag van
€ 435,00 (vierhonderdvijfendertig euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant01] , een bedrag te betalen van € 435,00 (vierhonderdvijfendertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van de gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. W.S. Ludwig en mr. M. Koek in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2023.
Mr. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]