ECLI:NL:GHAMS:2023:3758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
30 juni 2024
Zaaknummer
23-004207-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen afwijzing ontnemingsvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het organiseren van dierengevechten en andere dierenleed gerelateerde misdrijven. De rechtbank had de ontnemingsvordering afgewezen, waarop de betrokkene hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat volgens artikel 511g van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de ontnemingsvordering. Dit betekent dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen. De beslissing is genomen na onderzoek ter terechtzitting op 8 en 30 maart 2023, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het arrest is uitgesproken in het openbaar, waarbij mr. A.D.R.M. Boumans niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004207-19 (ontneming)
datum uitspraak: 13 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-994049-16 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.645,00.
De betrokkene is bij vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019 veroordeeld voor – kort gezegd – het medeplegen van het organiseren van, doen deelnemen aan en aanwezig zijn bij dierengevechten, het zonder redelijk doel pijn en letsel veroorzaken bij een dier en het verrichten van handelingen ten behoeve van het voorhanden hebben van diergeneesmiddelen.
Voorts heeft de economische kamer van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 oktober 2019 de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof heeft bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 april 2023 het vonnis van de rechtbank van 31 oktober 2019 in de strafzaak bevestigd met uitzondering van de opgelegde straffen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 en 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijk van het hoger beroep

Het hoger beroep van de betrokkene richt zich tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In artikel 511g van het Wetboek van Strafvordering inzake het hoger beroep tegen een ontnemingsbeslissing, wordt in het tweede lid, bepaald dat titel II van het derde Boek, en daarmee het bepaalde in artikel 404 van dat wetboek, van overeenkomstige toepassing is. In laatstgenoemd artikel is bepaald dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat. Dit alles betekent dat tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de ontnemingsvordering ook geen hoger beroep open staat. Het hof zal de betrokkene om deze reden niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.D.R.M. Boumans, R.P. den Otter, en R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2023.
mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]