ECLI:NL:GHAMS:2023:3731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-004692-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gijzeling en opzettelijk aanwezig hebben van slikkersbollen met cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van gijzeling en het opzettelijk aanwezig hebben van slikkersbollen met cocaïne en heroïne. De zaak begon op 10 februari 2018, toen de politie een melding ontving van de ontvoering van [slachtoffer], die in Amsterdam werd vastgehouden. Bij een doorzoeking van de woning aan [adres 2] werden zowel [slachtoffer] als de verdachte en medeverdachten aangetroffen, samen met een aanzienlijke hoeveelheid drugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van de vrouw van [slachtoffer] tot het betalen van losgeld en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw samenwerkten bij de gijzeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in het proces. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder de schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de betrokkenheid bij drugshandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004692-19
datum uitspraak: 25 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730004-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Inleiding

Op 10 februari 2018 komt bij de politie een melding binnen van een vrouw die verklaart vanuit Nigeria te bellen en die vertelt dat haar man, [slachtoffer], is ontvoerd en in Amsterdam wordt vastgehouden. Degenen die [slachtoffer] vasthouden, hebben via zijn telefoon losgeld geëist. Uit technische acties op het telefoonnummer van [slachtoffer] blijkt dat hij zeer waarschijnlijk in een woning aan de [adres 2] in Amsterdam moet zijn. Als de politie die woning binnengaat, treffen ze onder andere [slachtoffer], de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan. In de woonkamer en in verschillende slaapkamers wordt een grote hoeveelheid slikkersbollen met cocaïne en heroïne gevonden.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 9 februari 2018 tot en met 10 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [naam] (vrouw van genoemde [slachtoffer]) en/of andere familieleden van genoemde [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen (te weten het betalen van een geldbedrag van omgerekend circa 30.000,- euro), immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- die [naam] en/of andere familieleden van genoemde [slachtoffer] (telefonisch) al dan niet via die [slachtoffer] zelf laten weten, dat deze [slachtoffer] ontvoerd was en dat een eis is neergelegd van 13.000.000 Nigeriaanse Niara (omgerekend circa 30.000,-) en/of
- die [slachtoffer] zou worden gedood indien het bedrag niet zou worden betaald en/of
- die [slachtoffer] uitgekleed en/of vastgebonden en/of geslagen en/of onder een koude douche gezet en/of
- die [naam] een foto verzonden via WhatsApp met daarin een foto van die [slachtoffer] waarop hij ontkleed en vastgebonden te zien is;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer bolletjes cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de belastende verklaring van aangever [slachtoffer] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, nu de verdediging niet meer in de gelegenheid is geweest deze getuige te bevragen, terwijl het bewijs voor zover het ziet op de betrokkenheid van de verdachte bij de gijzeling in overwegende mate steunt op de verklaring van deze getuige. Het gebruik van deze verklaring levert om die reden een schending van het recht op een eerlijk proces op. Indien het hof van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] wel tot het bewijs kan worden gebezigd, staat niet buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte [slachtoffer] heeft gegijzeld. Niet is uitgesloten dat een ander dan de verdachte [slachtoffer] heeft gegijzeld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van gijzeling. De vrouw van [slachtoffer] heeft bij de politie gemeld dat [slachtoffer] werd vastgehouden, dat ze losgeld moest betalen, omdat ze hem anders zouden vermoorden en dat ze met de telefoon van [slachtoffer] een foto toegezonden kreeg. Op die foto staat [slachtoffer] grotendeels naakt, vastgebonden op een stoel onder/bij een douche. In de woning waar de telefoon van [slachtoffer] uitpeilt, aan de [adres 2] in Amsterdam, wordt hij door de politie aangetroffen in gezelschap van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Op de telefoon van [slachtoffer] worden dezelfde foto en meer foto’s van een naakte [slachtoffer] aangetroffen. De foto’s zijn gemaakt op 9 februari 2018.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door de verdachte was gestuurd om geld op te halen in België. Toen hij op
9 februari 2018 bij de woning aankwam en hij de verdachte vertelde dat hij een deel van het geld was kwijtgeraakt, werd hij door de verdachte en een ander, die hij door middel van een foto aanwijst als [medeverdachte 1], gegijzeld. Hij is door hen geslagen. [slachtoffer] werd uitgekleed, vastgebonden op een stoel en onder een koude douche gezet. Met de telefoon van [slachtoffer] werden foto’s van hem gemaakt en één van die foto’s werd naar zijn vrouw doorgestuurd. De verdachte vertelde [slachtoffer] dat hij pas zou worden vrij gelaten als zijn familie het geld terugbetaalde. Op 10 februari 2018 is [slachtoffer] losgemaakt, maar hij mocht nog niet gaan. Ze hadden namelijk zijn ID-kaart en verblijfsvergunning afgepakt en het huis op slot gedaan.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de foto’s die op de telefoon van [slachtoffer] zijn aangetroffen, waaronder de foto die naar zijn vrouw is gestuurd. Ook wordt zijn verklaring ondersteund door de melding die zijn vrouw bij de politie heeft gemaakt. Ook de letselverklaring ondersteunt de verklaring van [slachtoffer]. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij de gijzeling wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] naakt op de grond zat en dat de verdachte, die daarbij aanwezig was, [slachtoffer] niet vrij wilde laten omdat [slachtoffer] een schuld had bij de verdachte. Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 9 februari 2018 in de woning kwam waar verdachte aanwezig was, en daar een persoon naakt op de grond zag zitten. Zowel de verdachte als het slachtoffer hebben [medeverdachte 2] verteld dat het slachtoffer een schuld had bij de verdachte omdat er een deel van het geld miste. Het slachtoffer vertelde [medeverdachte 2] dat de verdachte hem had uitgekleed. [medeverdachte 2] kreeg de indruk dat het slachtoffer niet weg mocht wanneer hij wilde en hij had gezien dat de verdachte het slachtoffer een klap in zijn gezicht had gegeven.
Het hof komt, anders dan de rechtbank, op basis van de gebruikte bewijsmiddelen tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte en een ander nauw en bewust hebben samengewerkt bij de gijzeling, zodat sprake is van medeplegen.
Het is juist dat [slachtoffer] niet door de verdediging kon worden gehoord. Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat daaraan een goede reden ten grondslag lag. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 28 april 2021 volgt dat de nodige inspanningen zijn verricht om een ondervragingsgelegenheid te realiseren, maar dat het – net als in eerste aanleg, waar ook al zulke inspanningen zijn verricht – niet is gelukt om [slachtoffer] (in Italië) te traceren.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde zeker niet alleen of in beslissende mate steunt op de verklaring van [slachtoffer]. Deze verklaring vindt in ruime mate steun in de andere gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de inhoudelijk consistente verklaringen van andere getuigen. Daarbij wijst het hof, voor zover het ziet op de betrokkenheid van de verdachte bij de gijzeling, in het bijzonder op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verder wijst het hof op de melding van de vrouw van [slachtoffer], het objectieve bewijs van de foto die vanaf de uitgepeilde telefoon van [slachtoffer] naar de vrouw van [slachtoffer] is toegestuurd, de letselverklaring en de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring dat [slachtoffer] in de woning aanwezig was en dat er sprake was van een conflict in verband met geld. Het hof beschouwt ten slotte als een vorm van compensatie voor het niet hebben kunnen horen van [slachtoffer] dat de verdediging wel in de gelegenheid is geweest om [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] als getuigen te horen. Deze getuigen zijn allen ten tijde van de gijzeling aanwezig geweest in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam en daarmee belangrijke getuigen, die de verdediging heeft kunnen bevragen, ook met het oog op het toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer].
Concluderend is het hof van oordeel dat het voor het bewijs gebruiken van de verklaring van [slachtoffer], hoewel de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [slachtoffer] te horen, geen schending van het recht op een eerlijk proces oplevert. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsman.

Bewijsoverweging feit 2

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat de drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Dat geldt volgens de raadsman in het bijzonder voor de 422 bolletjes in slaapkamer 2.
Het hof overweegt als volgt.
In verschillende ruimtes in de woning zijn veel slikkersbollen met in totaal bijna 6 kilogram heroïne en cocaïne aangetroffen waarvan een deel in het zicht. In totaal zijn er 110 bolletjes in de woonkamer, 41 bolletjes in de door de verdachte gebruikte slaapkamer 1 en 422 bolletjes in slaapkamer 2 gevonden.
Alle slaapkamers in de woning waren vrij toegankelijk; de deuren van de slaapkamers waren niet voorzien van sloten.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning woonde en hij stond daar ook ingeschreven. In aanvulling daarop heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bepaalde wie in de woning mocht verblijven. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat de woning van de verdachte was. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte zich vrij kon bewegen in de gehele woning en toegang had tot alle ruimten. De verdachte heeft ook verscheidene ruimten in deze woning gebruikt om samen met [medeverdachte 1] [slachtoffer] te gijzelen. Reden voor die gijzeling was dat [slachtoffer] een groot geldbedrag aan de verdachte verschuldigd zou zijn, dat hij in opdracht van de verdachte contant uit België moest ophalen en dat hij in zijn lichaam heeft vervoerd. [1] Bij gebreke van solide aanknopingspunten die in een andere richting wijzen, is aannemelijk dat de problemen die leidden tot deze gijzeling voortvloeien uit drugssmokkel/handel.
De combinatie van de door de verdachte medegepleegde gijzeling en de grote hoeveelheid slikkersbollen met diverse drugs, die verspreid in de woning van de verdachte lagen en kennelijk niet verstopt hoefden te worden, acht het hof redengevend voor de conclusie dat sprake was van georganiseerde drugssmokkel/handel waar de op 10 februari 2018 in de woning aanwezige personen vanaf wisten. Omdat de verdachte degene was die [slachtoffer] naar België stuurde om geld te halen en hem gijzelde toen hij niet het gehele bedrag kon overhandigen, en omdat alles zich in zijn woning afspeelde, stelt het hof vast dat de verdachte een sturende en organiserende rol in het geheel had.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte niet alleen wetenschap had van alle in zijn woning aanwezige drugs, maar dat hij daarover ook beschikkingsmacht had. De drugs had hij opzettelijk aanwezig samen met in elk geval de gebruiker van slaapkamer 2. Daarmee is sprake van het medeplegen van het aanwezig hebben van de slikkersbollen met diverse drugs.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – indien het hof niet tot het oordeel komt dat de verdachte ter zake van feit 1 moet worden vrijgesproken – opnieuw verzocht om [slachtoffer] als getuige te horen.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige af, nu er – zoals reeds toegelicht – een goede reden is waarom de getuige niet is gehoord en er geen (nieuw) aanknopingspunt is waar de getuige thans verblijft. Het hof is aldus van oordeel dat onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn gehoord kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 9 februari 2018 tot en met 10 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [naam] (vrouw van genoemde [slachtoffer]) te dwingen iets te doen (te weten het betalen van een geldbedrag van omgerekend circa 30.000,- euro),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
- die [naam] telefonisch, al dan niet via die [slachtoffer] zelf, laten weten dat deze [slachtoffer] ontvoerd was en dat een eis is neergelegd van 13.000.000 Nigeriaanse Niara (omgerekend circa 30.000,-) en
- die [slachtoffer] zou worden gedood indien het bedrag niet zou worden betaald en
- die [slachtoffer] uitgekleed en vastgebonden en geslagen en onder een koude douche gezet en
- naar die [naam] een foto verzonden via WhatsApp van die [slachtoffer] waarop hij ontkleed en vastgebonden te zien is;
2.
hij op 10 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1:
- Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 3 en 4, met dien verstande dat het hof de toevoegingen van de rechtbank bij de bewijsmiddelen 1 en 3 als eigen waarneming van het hof als bewijsmiddel gebruikt, waarbij die waarneming in de toevoeging bij bewijsmiddel 1 luidt dat het ‘een foto van een vastgebonden,
tot op zijn onderbroeknaakte man op een stoel in/naast een douche betreft’. Voorts is het de eigen waarneming van het hof dat op de vier foto’s die (op doorgenummerde p. 178) zijn weergegeven in bewijsmiddel 3 vóór de zinsnede ‘de foto’s zijn gemaakt 9 februari tussen 17:08:07 en 17:08:37 en op 9 februari tussen 23:54:46 en 23:54:49’ een naakte in een woning op de grond zittende man te zien is, naar het hof begrijpt: [slachtoffer].
- Een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming met nummer 2018029815 van
12 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar
T-560. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 0033 – 0034 van het BOB-dossier]:
Op 10 februari 2018 omstreeks 11.24 uur kwam er bij het Operationeel Centrum (OC)
telefonisch een melding binnen van een vrouw die op gaf te zijn genaamd [naam]. Zij vertelde dat haar man genaamd Emeka [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer])was ontvoerd en in Amsterdam zit en dat de mannelijke daders waar zij contact mee heeft gehad gebeld hebben met het telefoonnummer [telefoonnummer] en ook Nigeriaans spraken. Het telefoonnummer [telefoonnummer] peilde middels technische hulpmiddelen uit in de woning aan [adres 2] te Amsterdam.
- Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer c.q. verdachte met nummer 2018029815 van
12 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren
T-356 en T-313. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
[slachtoffer][doorgenummerde pagina’s ZD1 0024 – 0035]:
Ik ben naar België gegaan. Ik ben er door iemand op uitgestuurd. De persoon die mij gestuurd had is dezelfde persoon die in het huis woont. Dat is [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]).Ik heb het geld verloren. Dat was de reden waarom ik gegijzeld was. Ik moest geld halen. Ik was een gedeelte kwijt. [verdachte] zei dat mijn familie het bedrag wat ik kwijt was moest terug betalen. Ik werd dus vast gehouden totdat ik het geld terug zou betalen. Ze zouden me dan pas los laten. U vraagt mij wie ‘ze’ zijn. [verdachte] woont samen met een grote jongen. [verdachte] en die grote jongen wilden het geld terug. Toen ik was aangekomen werd mij gezegd dat het geld niet compleet was. Ze zijn toen op mij in gaan slaan. Ze hebben mijn documenten afgepakt. Ik werd vastgehouden in de woning aan de [adres 2] sinds vrijdag
(het hof begrijpt:9 februari 2018). Ze hebben mijn handen vastgebonden en hebben mij in de badkamer vastgebonden. Ik zat op een stoel. Vervolgens hebben ze de kraan van de douche open gezet. Er kwam koud water uit de kraan. Ze hebben me geslagen en mijn kleding uitgetrokken. Daarna zijn ze doorgegaan met slaan toen ik naakt was. De vriend van [verdachte] nam foto’s van mij. [verdachte] zei tegen mij dat ik naar boven moest en de stoel mee moest nemen. Dat was de stoel waar ik op zat in de woonkamer. Boven moest ik op de stoel zitten en werd ik vastgemaakt door [verdachte] met zwart tape. Overdag hebben ze me geslagen en in de avond moest ik naar de douche. In de tussentijd lag ik uren op de grond. Ik ben niet opgestaan en naar buiten gelopen Dat zouden ze niet hebben toegelaten. Ze hadden mijn ID-kaart en verblijfsvergunning. Ze hebben mijn benen vastgemaakt met een kabel en mijn handen met tape. In de vroege ochtend moest ik weer los. [verdachte] heeft mij losgemaakt. Ik heb zelf niet de foto gestuurd naar mijn vrouw. Ik heb later gehoord dat ze die foto die ze van mij hadden gemaakt naar mijn vrouw hebben gestuurd. Ik had overal pijn en pijn in mijn ogen. Ik had ook bloed aan mijn mond. [verdachte] sloeg mij het meest. Op foto 3 staat de vriend waar ik het over had. Dat is de man die mij heeft geslagen en die de foto’s heeft gemaakt
(eigen waarneming hof: foto 3 betreft een foto van de personaliabladzijde van het paspoort van [medeverdachte 1]). Zaterdag werden mijn handen los gemaakt. Toen was ik weer aangekleed. Dat mocht van [verdachte]. Ik mocht niet weggaan. Ze hadden alles op slot gedaan. Ze zeiden dat ze me niet eerder zouden vrij laten dan dat het geld er was. Ik moest 30 miljoen Niara betalen. Aanvulling verbalisant: bij het nalezen zegt verdachte dat het 13 miljoen Niara is. Dat is ongeveer 30.000,- euro.
- Een proces-verbaal van videoverhoor getuige van 6 april 2021, opgemaakt door
mr. H.S.G. Verhoeff, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 april 2021 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
getuige [medeverdachte 2]:
Ik ben op 9 februari 2018 in Amsterdam aangekomen en ben naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik kende [verdachte] uit Nigeria. Ik noem hem [verdachte]. [verdachte] was in de woonkamer en er zat een andere man naast hem op de bank. De derde persoon was volkomen naakt en zat op de grond. Die persoon had wonden in zijn gezicht. Ik heb gevraagd hoe dat kwam. Ik vroeg [verdachte] wat het probleem was, want ik was verrast door de situatie. [verdachte] antwoordde dat die persoon zijn geld had en dat hij het geld niet wilde geven. [verdachte] nam mij mee naar boven en liet mij zien waar ik kon overnachten. Ik ging Amsterdam, de stad, in. Die man die daar zat naast [verdachte] had een smartphone in zijn handen en nam foto’s van de naakte man. U vraagt mij wanneer ik weer ben teruggekomen uit de stad. In de avond. Er waren toen drie andere mensen in het appartement. De naakte man was er ook, maar hij had toen kleding aan. De derde persoon die de foto’s nam was er ook nog. Daarnaast waren er nog drie andere mensen. Ik heb één keer gezien dat de man, die eerst naakt was, geslagen werd. [verdachte] gaf hem een klap met een vlakke hand. Toen [verdachte] deze man sloeg, vroeg hij: ‘waar is mijn geld?’. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat de man, die eerst naakt was en later aangekleed was, heeft gezegd dat hij een schuld had bij [verdachte] en dat dat geld weg was. Ja precies. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik erbij was toen die man zijn vrouw belde. Dat klopt. [verdachte] zei: ‘deze man heeft mijn geld.’ Die man had iemand aan de telefoon. Hij zei tegen die persoon: ‘ik word vastgehouden en ik heb geld nodig om [verdachte] geld te betalen.’
Ten aanzien van feit 1 en 2:
- Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de nummers 5 en 7.
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2018029815 van 12 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren S-008 en T-529. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] [doorgenummerde pagina’s ZD1 0104 – 0122]:
Ik logeer af en toe in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam. De eigenaar van de woning heeft mij binnen gelaten, [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte]).Hij is degene die mij toelaat. Hij betaalt ook de huur. Over de vastgebonden meneer op foto 8 (
eigen waarneming hof: deze foto betreft dezelfde foto van [slachtoffer], genoemd in bewijsmiddel 1 in het vonnis waarvan beroep) die u mij toont kan ik zeggen dat deze kerel op vrijdag
(het hof begrijpt: 9 februari 2018)kwam. [verdachte] heeft hem beschuldigd dat hij een schuld aan hem heeft. [verdachte] bleef zeggen dat hij zijn geld wilde hebben. Ik zag de man naakt op de grond zitten en [verdachte] was daar bij.
- De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik bepaalde aan wie de kamers in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam werden onderverhuurd en wie daar dus aanwezig mochten zijn.
[slachtoffer] was op 10 februari 2018 in het huis. Ik weet dat hij een conflict had in verband met geld.
Ik wist dat er verdovende middelen in de woning lagen.
Ten aanzien van feit 2:
- Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de nummer 8, 9, 10, 11 en 12, met dien verstande dat het hof de toevoeging van de rechtbank bij bewijsmiddel 10 als eigen waarneming van het hof als bewijsmiddel gebruikt.
- Een proces-verbaal van relaas, ongenummerd, van 12 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-076. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[ongenummerd]:
De woning [adres 2] te Amsterdam werd doorzocht onder leiding van de rechter-commissaris S. van Merwijk.
Noot verbalisant: de slaapkamers waren allen vrij toegankelijk en niet voorzien van sloten.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gijzeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt. Eventueel kan deze gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijk deel worden opgelegd, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan gijzeling. Tijdens de gijzeling, die een dag en een nacht heeft geduurd, bevond het slachtoffer zich in een weerloze positie omdat hij bijna de hele tijd vastgebonden was. Het slachtoffer is geslagen en uitgekleed, wat voor hem zeer vernederend moet zijn geweest. Ook is het slachtoffer onder een koude douche gezet, terwijl hij vastgebonden zat op een stoel. Van deze situatie in de douche hebben de verdachten een foto gemaakt die zij aan de vrouw van het slachtoffer hebben gestuurd om haar te dwingen een groot geldbedrag aan hen te betalen. Door dit handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de bewegingsvrijheid van het slachtoffer en het slachtoffer letsel toegebracht en vrees aangejaagd. Ook moet het voor de vrouw van het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest om haar man in zo’n kwetsbare positie te zien.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 573 slikkersbollen met cocaïne en heroïne in zijn woning. Het totale nettogewicht van de drugs was bijna zes kilogram. De omstandigheden waaronder de bolletjes in de woning zijn aangetroffen wijzen erop dat de verdachte, zijn medeverdachten en de andere personen in de woning, betrokken waren bij de smokkel van en/of handel in verdovende middelen en de verdachte daarin een belangrijke coördinerende rol had. Het hof acht het onbegrijpelijk dat de verdachte zijn toen twaalfjarige dochter hieraan heeft blootgesteld door haar mee te nemen naar de woning waar dit allemaal gebeurde.
Bij het bepalen van de straf ten aanzien van de gijzeling heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken. Voor feit 2 heeft het hof gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van tussen de vijf en zes kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden wordt gegeven.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de straffen die door rechters in soortgelijke zaken worden opgelegd kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
De verdachte is op 11 februari 2018 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 17 december 2019 vonnis gewezen. Op 24 december 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 25 mei 2023 einduitspraak.
Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is (geweest) van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal deze overschrijding in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de duur van de gevangenisstraf matigen tot 36 maanden. Het hof komt aldus tot een zwaardere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. In de door de advocaat-generaal geformuleerde vordering komt naar het oordeel van het hof de ernst van de feiten in onvoldoende mate tot uitdrukking.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het hof zal de in beslag genomen telefoons onder de nummers 2, 3, 7 en 8 teruggeven aan de verdachte. De in beslag genomen paspoorten onder de nummers 5 en 9 zullen worden teruggegeven aan de uitgevende instantie, nu deze niet aan de verdachte toebehoren. De in beslag genomen telefoons onder de nummers 1, 4 en 6 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu deze, blijkens hun verklaringen, aan de medeverdachten toebehoren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 282a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart, YEZZ, 5531136;
3. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: blauw, NOKIA, 5531132;
7. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart, NOKIA, 5531142;
8. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: wit, APPLE Iphone 5, 5531129.
Gelast de
teruggaveaan de uitgevende instantie van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. 1.00 STK Paspoort Kl: groen, 5529323;
9. 1.00 STK Paspoort Kl: groen, 5529326.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Zaktelefoon Kl: zwart, SAMSUNG Galaxy J7, 5531128;
4. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart, NOKIA, 5531147;
6. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart, NOKIA, 5531146.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. E. de Greeve en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 mei 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 21 februari 2018, doorgenummerde p. 252-253 van het politiedossier.