ECLI:NL:GHAMS:2023:3728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-000934-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met glas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en mishandeling, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust had aanvaard. De verdachte had op 27 januari 2019 in Amsterdam met een glas geslagen naar de aangever, wat leidde tot letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 100 uren. In hoger beroep heeft het hof de straffen verlaagd naar een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 562,05, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000934-21
datum uitspraak: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-021169-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (bier)glas, althans met een hard voorwerp tegen/op het (achter)hoofd van die voornoemde [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door met een (bier)glas tegen/op het (achter)hoofd van die voornoemde [benadeelde] te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair

Het hof is op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat onvoldoende duidelijk is met welke kracht en op welke wijze is geslagen met het glas. Gelet daarop kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Het hof acht om die reden niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aangever [benadeelde] opzettelijk met een glas heeft geslagen waardoor [benadeelde] pijn had en letsel heeft opgelopen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte twee keer is geduwd. De verdachte zag zich daardoor geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of – onder omstandigheden – een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Uit de dossierstukken volgt dat de verdachte na wat duwen en trekken het café heeft verlaten om enige tijd later weer naar binnen te gaan. Voor zover bij het eerste contact tussen de verdachte en de aangever al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, was vanaf het moment dat de verdachte voor de tweede maal het café in kwam in ieder geval geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen de verdachte. De getuige [getuige] heeft verklaard: ‘
Daarna liep de negroïde man(het hof begrijpt: de verdachte)
weg en kwam even later terug met een glas. Ik zag dat hij het glas plotseling stuksloeg op het achterhoofd van deze jongen.’
Gelet op het voorgaande en mede gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding, of een dreigend gevaar daarvoor, waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2019 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door met een glas tegen het hoofd van [benadeelde] te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat indien het hof het beroep op noodweer niet honoreert, de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces.
Hiervoor is reeds overwogen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet kan slagen. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De raadsvrouw heeft primair verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Subsidiair heeft zij verzocht een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat een onvoorwaardelijke taakstraf niet meer passend is, gelet op het tijdsverloop en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met een glas tegen het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangever aangetast. Er is bovendien sprake van zogenoemd uitgaansgeweld, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, hetgeen bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2023 is de verdachte eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De taakstraf valt lager uit dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat de politierechter en de advocaat-generaal ervan uit zijn gegaan dat de verdachte een zwaarder misdrijf, zware mishandeling, heeft begaan. Het hof komt echter tot een bewezenverklaring van het lichtere misdrijf, mishandeling. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen ruimte of aanleiding om de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen dan wel om toepassing te geven aan het bepaalde in art. 9a Sr.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.080,58, bestaande uit € 330,58 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 580,58, bestaande uit € 330,58 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de schade die bestaat uit het eigen risico, om toewijzing van de reiskosten en matiging van de immateriële schade.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij al vroeg in het jaar medische kosten heeft moeten maken. Op grond van de dossierstukken stelt het hof vast dat de kosten die bestaan uit het eigen risico verband houden met het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen door het bewezen verklaarde feit. Het hof waardeert de materiële schade op € 312,05, bestaande uit de volgende posten:
  • € 300,00 eigen risico;
  • € 12,05 reiskosten van de plaats van het misdrijf naar OLVG Oost.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De als materiële schade gevorderde reiskosten van en naar het politiebureau zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde heeft een hoofdwond opgelopen die gehecht moest worden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 250,00.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 562,05 (vijfhonderdtweeënzestig euro en vijf cent)bestaande uit
€ 312,05 (driehonderdtwaalf euro en vijf cent) materiële schadeen
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 562,05 (vijfhonderdtweeënzestig euro en vijf cent) bestaande uit € 312,05 (driehonderdtwaalf euro en vijf cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
27 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R.P. den Otter en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 april 2023.
=========================================================================
[…]