ECLI:NL:GHAMS:2023:368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.285.886 /01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde lease facturen tussen Europcar en Koenen

In deze zaak gaat het om een geschil over onbetaalde lease facturen tussen Europcar Autoverhuur B.V. en Koenen. In eerste aanleg werd de vordering van Europcar afgewezen, omdat Koenen een printscreen van zijn internetbankieren app had overgelegd, waaruit volgens hem bleek dat de facturen betaald waren. Europcar betwistte echter dat er betalingen hadden plaatsgevonden en legde in hoger beroep alle bankafschriften over de relevante periode over. Het hof heeft Koenen in een tussenarrest de gelegenheid gegeven om bankafschriften over te leggen die de betalingen zouden onderbouwen, maar Koenen heeft dit niet gedaan.

Hierop heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van Europcar alsnog toegewezen. Het hof overwoog dat Europcar voldoende gemotiveerd had betwist dat Koenen de facturen had betaald en dat Koenen zijn stelling onvoldoende feitelijk had onderbouwd. De grieven van Europcar slaagden, en het hof oordeelde dat de vorderingen integraal moesten worden toegewezen. Tevens werd de gevorderde rente en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat hiertegen geen verweer was gevoerd. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties aan de zijde van Europcar begroot en het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.886 /01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8466182/CV EXPL 20-3480
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 februari 2023
inzake
EUROPCAR AUTOVERHUUR B.V.
gevestigd te Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. P.C. van As te Nieuwegein,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.S. Lassche te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

Partijen worden hierna Europcar en [geïntimeerde] genoemd.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 16 augustus 2022.
Bij dit arrest is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld overeenkomstig zijn aanbod om bij akte (authentieke) bankafschriften in het geding te brengen, over de periode van 29 september 2018 tot en met 31 oktober 2018, waaruit (i) blijkt dat door hem de bedragen ad € 3.016,15 en € 2.445,52 zijn betaald op basis van de facturen met nummers 18084775 en 18114201 op voornoemd rekeningnummer van Europcar en (ii) dat deze betalingen niet zijn gestorneerd en/of terugbetaald aan [geïntimeerde] . Europcar mocht hierop bij antwoordakte reageren.
[geïntimeerde] heeft bij akte van 13 september 2022 – samengevat – laten weten niet in staat te zijn de genoemde stukken over te leggen. Europcar heeft bij antwoordakte van 11 oktober 2022 – samengevat – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog toewijzen van haar vorderingen. Hierna is de behandeling van de zaak gesloten, is op 25 oktober 2022 aanvullend gefourneerd voor arrest en is op 8 november 2022 voor het eerst een datum voor arrest bepaald die vervolgens enkele malen is aangehouden. Op 17 januari 2023 heeft zich mr. M.E. Van Zutphen zich gesteld als nieuwe advocaat voor [geïntimeerde] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof overweegt dat Europcar met de bij akte van 30 maart 2022 overgelegde bankafschriften over de periode 29 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 (zie rechtsoverweging 3.4 van het tussenarrest) voldoende gemotiveerd heeft betwist dat [geïntimeerde] de facturen van € 3.016,15 en € 2.445,53 heeft betaald. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [geïntimeerde] zijn stelling dat hij wel heeft betaald, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het hof komt derhalve niet toe aan het opdragen van bewijs.
2.2.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven slagen en het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Europcar alsnog integraal zal toewijzen.
2.3.
Ten aanzien van de gevorderde rente wordt het volgende overwogen. Europcar heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen rechtsoverweging 5.7, waarbij de gevorderde rente slechts over een beperkte periode is toegewezen omdat de kantonrechter ervan uitging dat de beide facturen op enig moment waren betaald door [geïntimeerde] . Uit het feit dat Europcar in hoger beroep de contractuele rente vordert tot de datum van voldoening van de facturen, en de rentevordering als nevenvordering ten aanzien van de hoofdvordering heeft te gelden waartegen wel is gegriefd, neemt het hof aan dat Europcar bedoeld heeft ook tegen rechtsoverweging 5.7 te grieven. Nu tegen de hoogte van de gevorderde contractuele overigens geen verweer is gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.
2.4.
Hetzelfde geldt voor (de hoogte van) de gevorderde buitengerechtelijke incassokoten: Europcar heeft evenmin expliciet gegriefd tegen 5.9 en verder van het bestreden vonnis, maar het hof acht deze grief besloten in de vorderingen zoals ingesteld in hoger beroep mede in het licht van het karakter van de buitengerechtelijke kosten als nevenvordering. Nu tegen de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten overigens geen verweer is gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.

3.3. Beslissing

Het hof:
I. Vernietigt het bestreden vonnis;
II. Veroordeelt [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Europcar te betalen
-€ 5.950,79, te vermeerderen met de contractuele rente op grond van artikel 7 lid 3 van de Algemene Voorwaarden, waarbij deze rente gelijk is aan de wettelijke handelsrente, vermeerderd met twee procentpunt op jaarbasis, waarbij een gedeelte van een maand geldt als een maand:
a. over € 3.016,15 vanaf 31 augustus 2018 tot de voldoening;
b. over € 2.445,53 vanaf 30 september 2018 tot de voldoening;
c. over € 489,11 vanaf 3 oktober 2018 tot de voldoening;
-€ 892,62 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2020 tot de voldoening en waarop in mindering strekt het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 100,00;
III. Veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, welke in eerste aanleg aan de zijde van Europcar worden begroot op € 586,99 aan verschotten en op
€ 600,-- aan salaris, en in hoger beroep op € 847,70 aan verschotten en op € 1.180,50 aan salaris.
IV. Verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, H.T. van der Meer en K.G.F. van der Kraats en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.