ECLI:NL:GHAMS:2023:3632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23-002373-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming in verband met mensenhandel (seksuele uitbuiting)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2022. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene, geboren in 1980, de verplichting zou krijgen om € 24.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene echter vrijgesproken van de gehele tenlastelegging en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming. Hierop heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 december 2023 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de betrokkene € 22.800,00 aan de Staat zou betalen. De verdediging heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en heeft verschillende berekeningen gepresenteerd over het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de betrokkene wel degelijk voordeel heeft verkregen uit de gedwongen prostitutiewerkzaamheden van een aangeefster, en heeft de vordering van het Openbaar Ministerie gegrond verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 30 december 2017 tot en met 1 november 2019 mensenhandel heeft gepleegd. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster en het rapport van het Openbaar Ministerie. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 9.600,00, na aftrek van kosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene de verplichting oplegde tot betaling van het vastgestelde bedrag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002373-22
Datum uitspraak: 21 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-104299-20 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1980,
adres: [adres01] .

1.Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 24.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2022 van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 23 augustus 2022 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 december 2023 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – mensenhandel, meermalen gepleegd.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt
dan de rechtbank.

4.Standpunten

4.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 22.800,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft 5 % van de oorspronkelijke vordering afgetrokken in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel nu een vrijspraak dient volgen in de onderliggende strafzaak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de pleegperiode te beperken tot 7 juli 2019 tot en met 30 november 2019 en uit te gaan van drie werkdagen per week in plaats van vier. Dat zou – na aftrek van kosten – een wederrechtelijk verkregen voordeel inhouden van € 3.885,00.
Meer subsidiair is verzocht het aantal weken waarover de berekening wordt opgesteld te beperken tot 96 weken nu de verdachte tot 29 december 2017 gedetineerd was. Dat zou – na aftrek van kosten – een wederrechtelijk verkregen voordeel inhouden van € 17.760,00.

5.Oordeel van het hof

De raadsman wordt niet gevolgd in zijn primaire en subsidiaire standpunt gelet op de veroordeling voor mensenhandel, gepleegd in de periode van 30 december 2017 tot en met 1 november 2019 in het gelijktijdig uitgesproken arrest in de onderliggende strafzaak.
Grondslag van de vordering
Voornoemde veroordeling betreft de grondslag van de vordering. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal onderzoeken of, en zo ja, welk voordeel de betrokkene door middel van of uit de baten van dit feit heeft verkregen.
Schatting voordeel
Door het Openbaar Ministerie wordt aan de berekening van het voordeel een rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag gelegd. [1] Het hof zal zich deels op dit rapport baseren en voor zover daarvan wordt afgeweken verwijzen naar de bewijsmiddelen waarop het hof de berekening in plaats daarvan zal baseren.
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit de gedwongen prostitutiewerkzaamheden van aangeefster [slachtoffer01] . Uit de verklaring van aangeefster volgt dat hij het geld in ontvangst nam en dat zij niets van het verdiende geld mocht houden. [2] Het hof heeft een bewezenverklaring uitgesproken voor de periode van 30 december 2017 tot en met 1 november 2019. Het rapport maakt een berekening vanaf begin december 2017 tot eind oktober 2019. Het hof is – anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman – van oordeel dat 96 weken in aanmerking komen voor de berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel – in plaats van 100 weken die in het rapport in aanmerking zijn genomen – nu vaststaat dat de verdachte tot 29 december 2019 gedetineerd was. Indien zou worden uitgegaan van een periode van 100 weken, zou de grondslag van de vordering als verbreed moeten worden opgevat, namelijk als deels betrekking hebbend op andere feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De advocaat-generaal heeft voor zodanige verbreding niet de daarvoor vereiste bewijsmiddelen gepresenteerd.
Het rapport gaat uit van gemiddeld acht klanten per week op basis van twee uiteenlopende verklaringen van aangeefster. Op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat zij gemiddeld twaalf klanten per week ontving. Op 16 april 2020 heeft zij verklaard dat zij gemiddeld € 200,00 à € 250,00 per week verdiende. [3] In het voordeel van de betrokkene zal het hof – en anders dan het rapport – uitgaan van deze laatste verklaring en daarvan het laagste bedrag gebruiken voor de berekening van opbrengsten uit de gedwongen prostitutie. Het aantal weken (96) x € 200,00 leidt tot een bruto opbrengst van
€ 19.200,00.
Kosten
In het rapport worden drie posten meegenomen die als kosten voor aftrek in aanmerking komen: 1) de aankoop van condooms en lingerie, 2) de aankoop van cocaïne en 3) de aankoop van alcohol. Het hof zal deze posten meenemen bij de berekening, maar met aanpassing van de bedragen gelet op enerzijds het aantal weken waarover de berekening zich uitstrekt (96) en anderzijds gelet op het aantal dagen in de week dat aangeefster werkzaam was. In het rapport wordt uitgegaan van vier dagen per week, terwijl naar het oordeel van het hof voldoende vaststaat – hetgeen ook door de raadsman wordt bepleit – dat zij slechts drie dagen per week prostitutiewerkzaamheden verrichtte. [4] Hoewel het standpunt van de advocaat-generaal dat het bij de aankoop van drugs en alcohol gaat om kosten die zich lenen voor verrekening, voor discussie vatbaar is, zal het hof, wederom in het voordeel van betrokkene, het rapport als grondslag voor de kostenraming hanteren. Dat levert de volgende berekening op voor wat betreft de kosten:
1) Condooms en lingerie
96 x € 10,00 =
€ 960,00

2) Cocaïne

96 x 3 (dagen) x € 20,00 =
€ 5.760,00

3) Alcohol

96 x 3 (dagen) x € 10,00 =
€ 2.880,00
= kosten in totaal
€ 9.600,00
Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (€ 19.200,00 - € 9.600,00) =
€ 9.600,00.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 21 juli 2022, de datum dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene in persoon is betekend. Uit de processtukken blijkt niet dat de verdachte op een eerder moment aan enige handeling van de met opsporing belaste functionarissen of met de vervolging belaste autoriteiten de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem een ontnemingsvordering zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 23 augustus 2022 vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn waarbinnen de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond – waarbij als uitgangspunt geldt dat deze twee jaar is – niet is overschreden. Ook in hoger beroep is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling van
€ 9.600,00aan de Staat.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
9.600,00 (negenduizend zeshonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 9.600,00 (negenduizend zeshonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 192 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2023.
mr. R.M. Steinhaus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 17 september 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] (hierna: het rapport).
2.Bijlage 40 van het proces-verbaal Zaaksdossier Hawaii van 19 augustus 2020.
3.Bijlage 40 van het proces-verbaal Zaaksdossier Hawaii van 19 augustus 2020.
4.Bijlage 16 van het proces-verbaal Zaaksdossier Hawaii van 19 augustus 2020.