ECLI:NL:GHAMS:2023:3631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23-002374-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele uitbuiting van partner en mensenhandel na vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van mensenhandel en seksuele uitbuiting van zijn partner, aangeduid als [slachtoffer01]. De zaak kwam voort uit een eerdere vrijspraak in eerste aanleg, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster, die gedetailleerd en consistent waren, betrouwbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster, die worstelde met verslaving en psychische problemen. De verdachte heeft haar gedwongen tot prostitutie, waarbij hij haar onder druk zette en haar bewegingsvrijheid ernstig beperkte. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], tot schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002374-22
Datum uitspraak: 21 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-104299-20 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1980,
adres: [adres01] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Wormer en/of Schagen en/of (elders in) Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer01] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer01] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1),
en/of
2) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer01] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4),
en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer01] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer01] (artikel 273f lid 1 sub 6°) (te weten het in ontvangst nemen van de betaling(en) van klant(en) en/of het wegpakken van een of meerdere betaling(en) (telkens) in de vorm van geldbedragen en/of in de vorm van cocaïne en/of (andere) verdovende middelen
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer01] door haar te duwen en/of (hardhandig) vast te pakken/beet te nemen en/of een of meerdere brandende sigarettenpeuk(en) op het lichaam van die [slachtoffer01] te duwen en/of
- het met spullen gooien en/of aanrichten van vernielingen en/of slaan met deuren in de woning alwaar die [slachtoffer01] verbleef en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende en/of vernederende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer01] en/of
- het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer01] als prostituee werkzaam was en/of zich had geprostitueerd en/of veel alcohol en/of drugs gebruikt en/of het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer01] alles zou kwijtraken waaronder haar zoontje en/of
- het meermalen aan die [slachtoffer01] kenbaar maken dat er geld verdient moest worden omdat ze anders geen eten zou hebben/krijgen en/of anders de (nadelige) consequenties voor die [slachtoffer01] zouden zijn en/of
- het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer01] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer01] (onder andere door in enkele gevallen) zich in de omgeving van/nabij de werkplek alwaar de prostitutiewerkzaamheden plaatsvonden op te houden waardoor het voor die [slachtoffer01] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer01] in een positie waar zij niet (volledig) over haar eigen financiële middelen kon beschikken en/of
waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft/hebben bestaan uit:
- het aanmaken (dan wel assisteren bij het aanmaken) en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer01] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer01] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen (dan wel drugs) en/of
- het opvangen van de prostitutieklant bij aankomst en/of het begeleiden van de klant naar de woning alwaar die [slachtoffer01] zich op dat moment bevond en/of
- het geven van uitleg en/of instructie(s) aan die [slachtoffer01] met betrekking tot de door die [slachtoffer01] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer01] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of op welke momenten (ook wanneer die [slachtoffer01] op dat moment aan het slapen was) en/of
- het instrueren van die [slachtoffer01] wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het begeleiden/vervoeren van die [slachtoffer01] bij/naar een prostitutieklant en/of
- het ter beschikking stellen van werkkleding en/of condooms en/of tampons zonder touwtje voor die [slachtoffer01] .

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde voor zover het sub 1, 4 en 6 betreft. Van 9 dient een vrijspraak te volgen. In de kern heeft de advocaat-generaal voor een bewezenverklaring van sub 1, 4 en 6 aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd zijn en geen noemenswaardige inconsistenties bevatten. De verklaringen van aangeefster zijn als betrouwbaar aan te merken. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat bij de aangeefster een (tweeledig) motief bestond om een verklaring af te leggen zoals zij heeft gedaan en dat dat van belang is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. De aangeefster heeft bovendien op belangrijke onderdelen wisselend verklaard en haar verklaringen bevatten contra-indicaties voor gedwongen prostitutie. Daarnaast is aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaringen van aangeefster. Tot slot is aangevoerd dat uit het dossier niet dan wel onvoldoende blijkt dat (het oogmerk van) uitbuiting en dwangmiddelen aan de orde waren.
4.3
Oordeel van het hof
Sub 1 en 9
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder sub 1 en
sub 9 ten laste is gelegd. De verdachte wordt van die onderdelen vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank heeft, in navolging van de verdediging, geconcludeerd dat de aangeefster wisselend heeft verklaard. Zij heeft de verdachte mede op basis van deze conclusie vrijgesproken.
Het hof zal hierna de vraag beantwoorden of deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en zal daartoe bezien of de verklaringen van de aangeefster op hoofdlijnen en ten aanzien van relevante details consistent en voldoende concreet zijn. Daarbij zal het hof tevens aandacht besteden aan de door de verdediging gestelde inconsistenties.
Het hof overweegt als volgt.
Aanvangsdatum prostitutie
Aangeefster heeft ten aanzien van het moment waarop zij gedwongen in de prostitutie is gegaan op 5 maart 2020 verklaard dat zij kort voordat de verdachte vast kwam te zitten [1] al eens een paar keer betaalde seks had. In het daarop volgende verhoor op 16 april 2020 heeft zij verklaard dat ze niet precies weet wanneer de eerste keer is geweest. Zij verklaart dat het een korte periode was nadat de verdachte haar bij het zogeheten swingerstel had achtergelaten. Verder heeft zij verklaard dat zij vaginale klachten had nadat zij bij het swingerstel was geweest, dat ze nadien naar de huisarts is geweest en dat korte tijd daarna de eerste keer was dat zij betaalde seks had. Uit het dossier volgt dat zij op 18 en 20 april 2017 bij de huisarts is geweest voor vaginale klachten. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat de eerste keer betaalde seks voor de zomervakantie van 2017 was en dat het swingen plaatsvond vóór de eerste keer waarop betaalde seks plaatsvond.
Het hof stelt vast dat de aangeefster het moment waarop zij met betaalde seks is begonnen relateert aan het ‘swingerstel [plaats01] ’ en het bezoek aan de huisarts. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen op dit punt – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en door de raadsman is bepleit – consistent, gedetailleerd en (dus) als betrouwbaar aan te merken, in het bijzonder gelet op deze gedetailleerde en concreet aangeduide ankerpunten. Het bezoek aan de huisarts vindt bovendien steun in het dossier. Daar komt nog bij dat de verdachte in hoger beroep belangrijke punten uit de verklaringen van aangeefster heeft bevestigd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat de eerste keer betaalde seks heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een gesprek met het stel in [plaats01] , dat [naam01] de eerste was die voor seks met aangeefster betaalde en dat hij reeds voor de zomervakantie van 2017 langs kwam. Tevens heeft de verdachte bevestigd dat aangeefster na een bezoek aan het stel in [plaats01] pijn ondervond aan haar vagina en dat zij hiervoor naar de huisarts is gegaan. De enkele omstandigheid dat in het verslag van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de prostitutie vanaf 2015 zou hebben plaatsgevonden maakt dan ook niet, mede in aanmerking genomen het globale en oriënterende karakter van dit gesprek, dat haar overige verklaringen – die uitgebreider en gedetailleerder zijn – op dit punt als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Aanleiding en overwicht verdachte op aangeefster
Tijdens het informatieve gesprek heeft aangeefster gezegd dat zij geen klanten durfde te weigeren uit angst voor woedeaanvallen van de verdachte. Op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar op een gemene manier heeft beïnvloed om dingen te doen die ze niet wilde. Aangeefster heeft verder verklaard dat ze altijd bang was en daarom niet om hulp kon vragen, dat de verdachte dreigde dat hij alles naar buiten zou brengen en dat aangeefster alles kwijt zou raken, waaronder haar kind. De verdachte maakte aangeefster mentaal zo gestoord door op haar in te praten en tegen haar te schreeuwen en haar te vernederen, aldus aangeefster. Op de vraag van de politieambtenaren om ‘het geweld’ nader te omschrijven, heeft aangeefster geantwoord dat de verdachte haar duwde of bij haar arm vastpakte, maar dat hij haar nooit een klap heeft gegeven. Bij het verhoor op 23 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat ze verslaafd was en dat de verdachte zo tegen de vader van [kind01] en haar ouders kon zeggen dat ze aan de drank en aan de cocaïne was. De verdachte schroomde niet om haar zwart te maken en hij zei altijd tegen haar: ik ga Veilig Thuis bellen dat je gestoord bent en dat hij [vader] (de vader van [kind01] ) zou bellen. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat dingen genormaliseerd werden en dat de verdachte haar onder druk zette. Hij zei dan: als je stopt komt je familie het te weten, Veilig Thuis en raak je je kind kwijt. De verdachte dreigde veel, gaf haar zo veel angst dat ze daarom gewoon deed wat haar werd gevraagd. Aangeefster heeft verder verklaard dat als ze dan betaalde seks had gehad en de verdachte weer drugs had, hij weer rustig was tegen haar. Als zij dat niet deed dan werd ze gek gemaakt door de verdachte. Hij was dan “terror”, aldus aangeefster. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar wekelijks sloeg en daarbij toegelicht dat dit seksgerelateerd was.
Het hof ziet in de verklaringen over de aanleiding om gedwongen de prostitutie in te gaan en het overwicht dat de verdachte blijkens haar verklaringen over haar had een consistente lijn die in de kern erin bestaat dat de aangeefster bang voor hem was, dat hij haar verbaal de baas was en dat hij telkens dreigde met het openbaar maken van de prostitutie en alcoholverslaving waardoor zij in ieder geval haar kind kwijt zou raken. Dat aangeefster bang voor de verdachte was en dat deze haar verbaal de baas was vindt steun in de meldingen die bij woningcorporatie [woningcorperatie01] zijn gedaan door buurtbewoners en die het hof – zoals hierna zal blijken – gebruikt voor het bewijs. Ook is steun te vinden in het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2019 dat het hof voor het bewijs gebruikt.
Anders dan de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat aangeefster niet inconsistent heeft verklaard over de vraag of de verdachte fysiek geweld gebruikte. Uit het politieverhoor blijkt immers dat aangeefster uit de context en het verloop van het verhoor kon opmaken dat haar werd gevraagd welk geweld de verdachte gebruikte om haar aan te zetten tot het uitvoeren van de prostitutiewerkzaamheden, terwijl zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris doelde op slaan in het kader van seks met de verdachte. Overigens heeft de verdachte ook zelf verklaard dat hij en de aangeefster aan SM deden.
Het hof acht de verklaringen gelet op het voorgaande ook op dit punt betrouwbaar.
Advertentie en contact met klanten
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de verdachte een advertentie had gemaakt en de afspraken met mannen regelde voor een half uur. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte op de site [website01] een advertentie had gezet en bij de site [website02] een profiel had aangemaakt. Zij heeft verder verklaard dat ze allebei seksafspraken maakten en dat zij € 50,00 vroeg voor een half uur. Bij het verhoor op 16 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte een advertentie had gemaakt bij [website01] , de verdachte een profiel had aangemaakt bij [website02] en dat – als haar specifiek wordt gevraagd hoe het precies ging met het maken van seksafspraken nu zij op 5 maart 2020 had verklaard dat beiden dat deden – de verdachte achter de computer zat voor het maken van afspraken en dat aangeefster de telefoon opnam met haar werknaam. Daarna heeft zij meer in detail verklaard over het verloop van het contact met klanten; de verdachte nam de telefoon op en op enig moment kreeg aangeefster de telefoon om te vertellen wie zij was. De afspraak was dan al gemaakt en het bedrag was afgesproken. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat op [website02] een chatgesprek werd geopend en de verdachte zei: ‘Hier is de telefoon. Als je gebeld wordt, vertel je wat je doet’. De verdachte sprak dan met de man af.
De verklaringen van aangeefster op dit punt zijn in overwegende mate consistent en met elkaar in overeenstemming. Uit de verklaringen volgt dat de verdachte de advertenties (waaronder een profiel bij [website02] ) aanmaakte en dat het initiatief voor het contact met klanten bij de verdachte lag. Er was ook een rol voor haar weggelegd in het contact met de klanten, maar de verdachte had daarbij de leidende rol, hetgeen in overeenstemming is met geluidsfragmenten die in het dossier zijn beschreven en het hof – zoals hierna zal blijken – voor het bewijs gebruikt. [2] Het hof acht de verklaringen van aangeefster ook op dit punt betrouwbaar.
Werkwijze ter plaatse
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de aangeefster voor € 50,00 moest doen wat de klant wilde, meestal zonder condoom. De verdachte bepaalde wanneer en hoe lang er gewerkt moest worden. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat zij € 50,00 vroeg voor een half uur, dat de verdachte de mannen (beneden bij de flat) ophaalde en mee naar boven nam waarna de verdachte het geld in ontvangst nam en daarna wegging en aangeefster met de man alleen liet. Verder heeft zij verklaard dat ‘alles kon’ en dat aangeefster dat samen met de verdachte bepaalde. Uiteindelijk bepaalde de klant wat er gebeurde en de aangeefster nam nooit het initiatief. Zij liet het altijd aan anderen over. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de mannen vroegen wat er allemaal mogelijk was en er dan werd gezegd wat ze allemaal met haar konden doen. Voor betaalde seks kwam er vaak een man voor een half uur en deze betaalde € 50,00 aan de verdachte. Er werd altijd aan de verdachte betaald. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte tegen haar zei: doe gewoon je ding, de meeste gangbare dingen zijn “orale seks, naar bed gaan, zonder condoom en dat doe je”. Dat was in samenspraak met aangeefster want de rest wilde zij niet doen.
Ook op dit punt zijn de verklaringen van aangeefster in overwegende mate consistent en het hof ziet daarom ook hier geen aanleiding haar verklaringen in zoverre onbetrouwbaar te achten. Weliswaar staat in het proces-verbaal van het informatieve gesprek dat aangeefster moest doen wat de klant wilde, terwijl zij op 5 maart 2020 en bij de rechter-commissaris verklaarde dat zij samen met de verdachte bepaalde wat zij met de klanten deed. Het hof is echter van oordeel dat dit – door de verdediging benadrukte - verschil niet maakt dat haar verklaringen op dit punt onbetrouwbaar zijn, nu deze laatste twee verklaringen uitgebreider, gedetailleerder en wel consistent zijn.
Slotsom
Gelet op de consistentie in de verklaringen van aangeefster op deze essentiële onderdelen en de gedetailleerdheid ervan acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en is het hof van oordeel dat deze kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De overige onderdelen van de verklaringen van aangeefster waarop de raadsman bij pleidooi is ingegaan – en die in het voorgaande niet reeds besproken zijn – en die inconsistenties zouden bevatten zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang. Dat geldt ook voor de inconsistentie die volgens de rechtbank was te constateren rond het bezoek aan het swingerstel in [plaats01] . Aangeefster verklaarde op 5 maart 2020 dat ze daar door de verdachte zou zijn ‘achtergelaten’ terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij er zelf voor koos om te blijven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is de geluidsopname van het verhoor van aangeefster op 5 maart 2020 op dit specifieke moment beluisterd. Daaruit volgt dat zijzelf niet de woorden ‘achtergelaten’ heeft gebruikt, maar heeft verklaard dat zij toen bij die mensen is gebleven. Van enige inconsistentie is geen sprake en zelfs indien daar sprake van zou zijn is dat naar het oordeel van het hof van zeer beperkte betekenis. Het hof gaat ook aan de overige gestelde inconsistenties voorbij gelet op de ondergeschiktheid daarvan. Deze kunnen naar het oordeel van het hof gezien die zeer beperkte betekenis en relevantie geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster op de essentiële onderdelen.
Het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt wordt verworpen.
Bewijsoverweging
Juridisch kader
Het hof overweegt dat de te hanteren maatstaven, voor zover van toepassing bij de beoordeling van de onderdelen van de tenlastelegging waarvan niet zal worden vrijgesproken, als volgt luiden.
Voor het bewijs van door “misbruik” handelen is toereikend dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer waaruit het overwicht is voortgevloeid, dan wel verondersteld moet worden te zijn voortgevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een kwetsbare positie van het slachtoffer.
Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de impliciet veronderstelde uitbuiting, te weten in de vorm van oogmerk van die uitbuiting. Daarvoor is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Voorts is van belang dat het geen zelfstandig vereiste is dat het initiatief tot verlening van de seksuele diensten van de verdachte is uitgegaan. Evenmin hoeft te worden vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie – d.w.z. een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer op enig moment de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken, betekent bovendien niet dat van zo'n situatie geen sprake kan zijn geweest.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', hetgeen volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel is van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die deze voor het betrokken slachtoffer hebben meegebracht en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte is behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Voorts merkt het hof op dat de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr genoemde omstandigheden, zoals opgenomen in het tweede onderdeel van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr, uit de bewijsvoering dienen te blijken. Zoals hierna in dit arrest zal worden overwogen en geconcludeerd, is daarvan, ook al zijn niet al deze omstandigheden verwoord in de bewezenverklaring, in de onderhavige strafzaak sprake. De wetgever heeft bij dit onderdeel van de delictsomschrijving primair het oog gehad op de pleger die een derde uitbuit onder door een ander in het leven geroepen omstandigheden maar de strafbepaling heeft niet uitsluitend op zodanige situatie betrekking.
Het zesde onderdeel van het eerste lid van art. 273f Sr stelt het profijt trekken uit de uitbuiting van een ander strafbaar. Voor een bewezenverklaring van dit misdrijf is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander.
Vaststelling feiten en omstandigheden
In het licht van deze maatstaven stelt het hof de volgende voor de bewijsvoering relevante feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, vast.
Aangeefster [slachtoffer01] was blijkens haar voor het bewijs gebruikte verklaringen voorafgaand aan en gedurende de pleegperiode verslaafd aan alcohol. Daarnaast had zij mentale problemen. Als gevolg van spanningen voortkomend uit de scheiding van haar ouders, het proces van scheiding van haar eerdere partner en de zorg voor haar jonge zoon [kind01] , was zij arbeidsongeschikt en had zij een WIA-uitkering. In 2016 kreeg zij paniekaanvallen en in de maand november van dat jaar werd zij enige tijd opgenomen in een kliniek. In datzelfde jaar begon [slachtoffer01] cocaïne te gebruiken; gedurende de pleegperiode vond dit met grote regelmaat plaats. Daarnaast durfde zij tijdens de in de tenlastelegging genoemde periode niet zonder de verdachte naar buiten te gaan en bleef zij overwegend thuis. Tot slot waren er, in ieder geval in die periode, bij voortduring financiële problemen. Ook werd in 2019 een huurachterstand opgebouwd.
De verdachte was zich van al deze omstandigheden bewust, zo blijkt uit zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring. [slachtoffer01] had voorts, zo is gebleken tijdens de ondervraging van de verdachte door het hof, aan hem verteld dat zij seksueel is misbruikt door één van haar broers. Op vragen van het hof naar de wijze waarop hij in deze situatie heeft gehandeld heeft de verdachte, kort gezegd, steeds geantwoord dat hij de kwetsbaarheid van [slachtoffer01] onder ogen zag en haar heeft gestimuleerd om hulp te zoeken, onder meer bij artsen en andere zorgverleners en door over te gaan tot een aanvraag voor bewind.
De aangeefster heeft eveneens verklaard dat zij met regelmaat hoogoplopende ruzies had met de verdachte, waarbij de verdachte hard schreeuwde, met deuren sloeg en met spullen gooide. Dit deel van haar verklaringen wordt ondersteund door het rapport over de klachten van diverse buren, dat door het hof wordt betrokken in de bewijsvoering. Uit deze klachten blijkt tevens dat de verdachte een dominante rol had in deze ruzies. Ook het onderdeel van het rapport van Veilig Thuis dat als bewijsmiddel is opgenomen, wijst in diezelfde richting. Dit betreft informatie afkomstig van de leerkracht in de klas van [kind01] , inhoudend dat de verdachte altijd boos was op de aangeefster, daarbij heel hard schreeuwde en dat de aangeefster dan altijd huilde.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden het hof tot de tussenconclusie dat aangeefster [slachtoffer01] zich in een kwetsbare positie bevond en dat de verdachte hiervan wetenschap had. Hij had in hun onderlinge verhouding, onder meer door zijn verbale agressie, overwicht op haar.
De verklaring van aangeefster houdt verder in dat de verdachte de hiervoor bedoelde kwetsbaarheid en zijn daarmee samenhangende overwicht instrumenteel heeft ingezet met als resultaat dat zij zich is gaan prostitueren. De verdachte heeft ook verklaard dat aangeefster seks heeft gehad met mannen tegen betaling maar hij heeft telkens ontkend dat hij door misbruik van haar kwetsbaarheid en van zijn overwicht haar daartoe heeft gedwongen of bewogen. Daaromtrent wordt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als volgt overwogen.
De verdachte heeft kort na de beëindiging van de relatie met [slachtoffer01] een groot aantal geluidsopnamen naar [getuige01] , de moeder van [slachtoffer01] , gestuurd. Een deel van deze opnamen is door [getuige01] tijdens het opsporingsonderzoek aan de politie verstrekt. Uit de geluidsfragmenten die het hof voor het bewijs gebruikt, blijkt dat de verdachte veelal het contact onderhield met klanten waarbij werd gesproken over de aard van de seksuele handelingen, de duur van het bezoek en de daarmee samenhangende prijzen. Tijdens de gesprekken wordt in enkele gevallen door de verdachte en de klant ook met enige tevredenheid teruggeblikt op eerdere bezoeken aan de woning waarbij kennelijk sprake is geweest van seks. Uit diverse opmerkingen van de verdachte en de daarbij gehanteerde krachttermen blijkt bovendien dat in die gesprekken elk respect voor aangeefster ontbreekt. Ook dit heeft betekenis voor de bewijslevering, in die zin dat het verankering biedt voor de houding van de verdachte, die kennelijk de basis heeft gevormd voor de wijze waarop hij de aangeefster heeft beïnvloed in de richting van de prostitutie. Het standpunt van de verdachte, zoals onder woorden gebracht ter terechtzitting in hoger beroep, dat het hier om verwaarloosbare incidenten gaat waaraan niet al te grote waarde moet worden gehecht, acht het hof in het licht van het geheel aan bewijsmiddelen niet aannemelijk. De verdachte heeft ook niet ervan doen blijken dat hij overwegend een andere houding tegenover de aangeefster heeft gehad.
Daar komt bij dat uit onderzoek aan de mobiele telefoon van de aangeefster onder meer is gebleken van contact via Whatsapp met ene [getuige02] , volgens de aangeefster een klant. Uit het berichtenverkeer kan worden afgeleid dat [getuige02] getuige is geweest van agressie van de zijde van de verdachte, dat de verdachte geld vroeg voor de seks en dat de aangeefster niet van de prijs op de hoogte was en dat [getuige02] ook met drank of drugs betaalde, waarvan de aangeefster evenmin kennis droeg.
Tot slot overweegt het hof dat de politie op 7 juli 2019, in reactie op een melding dat er een ruzie gaande was, de woning van aangeefster en de verdachte heeft bezocht. De aangeefster was bij die gelegenheid angstig en gespannen volgens de aanwezige verbalisanten en zij heeft toen met zeer zachte stem tegen hen gezegd dat zij bang was voor de verdachte en dat zij tegen haar wil seks moest hebben tegen betaling.
Slotsom
Deze feiten en omstandigheden, beoordeeld in samenhang met de voorafgaand aan de tussenconclusie reeds besproken inhoud van de bewijsmiddelen, leiden het hof tot de slotsom dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie die door de verdachte in het leven is geroepen en in stand is gehouden, zoals weergegeven in de bewezenverklaring. [slachtoffer01] was daarbij het slachtoffer dat bewogen werd om seks te hebben tegen betaling waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer01] en van zijn overwicht over haar. Uit de bewijsmiddelen blijkt eveneens dat de klanten aan de verdachte betaalden, hetgeen betekent dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die uitbuiting.
Namens de verdachte is in de kern betoogd dat van de aangeefster mede het initiatief is uitgegaan en dat de keuze voor prostitutiewerkzaamheden mede, al dan niet in samenspraak met de verdachte, door haar is gemaakt. Daarnaast is naar voren gebracht dat de verdachte ook in uitvoerende zin bij een deel van de seksuele handelingen betrokken is geweest, mede doordat afspraken deels het karakter hadden van afspraken om te “swingen” (waarbij stellen elkaar ontmoeten met het oog op seks en ruil van partners) en te “wappen” (waarbij singles en stellen elkaar ontmoeten met het oog op gezamenlijk gebruik van drugs en mogelijk ook voor seks). Dit zou, zo begrijpt het hof de raadsman, afbreuk doen aan de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten. Onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven maatstaven is het hof van oordeel dat de stellingen van de verdediging niet tot die bepleite conclusie kunnen leiden.
De raadsman heeft er voorts bij pleidooi op gewezen dat de verdachte zelf ook verslaafd was en als gevolg daarvan, zo begrijpt het hof zijn betoog, in een kwetsbare positie verkeerde. Het hof overweegt ten aanzien hiervan dat dit aspect, mits voldoende gesubstantieerd, aan de orde kan komen bij de beoordeling van de toerekening en de strafwaardigheid van de feiten. Maar naar zijn aard kan dit aspect, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, geen plaats hebben bij de beantwoording van de bewijsvraag. Aan dit onderdeel van de verweren komt daarom in dit verband geen betekenis toe.
Het hof acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en van al hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 4 en 6, Sr.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 30 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Wormer en/of Schagen,
een ander, genaamd [slachtoffer01] ,
telkens met enkele onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer01] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer01] (artikel 273f lid 1 sub 6°) te weten het in ontvangst nemen van de betalingen van klanten en het wegpakken van een of meerdere betalingen, telkens in de vorm van geldbedragen en in de vorm van cocaïne
waarbij het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie hebben bestaan uit:
- het met spullen gooien en aanrichten van vernielingen en slaan met deuren in de
woning alwaar die [slachtoffer01] verbleef en,
- het zich op boze en agressieve en overheersende en denigrerende en vernederende toon/wijze uiten tegen die [slachtoffer01] en
- het meermalen aan die [slachtoffer01] kenbaar maken dat er geld verdiend moest worden omdat ze anders geen eten zou hebben en anders de (nadelige) consequenties voor die [slachtoffer01] zouden zijn en
waarbij voornoemde handelingen hebben bestaan uit:
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met prostitutieklanten voor die [slachtoffer01] en het maken van afspraken met die klanten en de daarvoor te betalen bedragen dan wel drugs en
- het opvangen van de prostitutieklant bij aankomst en het begeleiden van de klant naar de woning alwaar die [slachtoffer01] zich op dat moment bevond en
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer01] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of op welke momenten (ook wanneer die [slachtoffer01] op dat moment aan het slapen was) en/of
- het instrueren van die [slachtoffer01] wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het vervoeren van die [slachtoffer01] naar een prostitutieklant en
- het ter beschikking stellen van werkkleding en condooms en tampons zonder touwtje voor die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage I bij dit arrest zijn vervat.

6.Voorwaardelijke verzoeken

De raadsman heeft verzocht een aantal getuigen te horen indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt en verklaringen van deze getuigen gebruikt voor het bewijs. De getuigen die verzocht zijn betreffen:
[getuige03]
[getuige04]
[getuige01]
[getuige05]
. [getuige06]
[slachtoffer01] (aangeefster)
Het hof gebruikt de verklaringen van de getuigen als genoemd onder A tot en met E niet voor het bewijs, zodat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet is vervuld en het hof geen beslissing hoeft te nemen. Ten aanzien van de getuige onder E merkt het hof op dat het verzoek van de raadsman, wiens interesse uitgaat naar de contacten van [getuige06] met de verdachte en de aangeefster, klaarblijkelijk betrekking heeft op de observaties die [getuige06] zelf heeft gedaan in het gezin van de verdachte. Voorts stelt het hof vast dat het verzoek op een onjuiste aanname is gebaseerd, namelijk dat [getuige06] de auteur is van het dossier van Veilig Thuis, waarvan een gedeelte deel uitmaakt van het dossier. Het hof begrijpt het dossier van Veilig Thuis aldus dat slechts een deel van de daarin opgenomen informatie afkomstig is van [getuige06]. Het deel dat het hof bezigt voor het bewijs betreft een schriftelijke weergave van informatie die is verstrekt door iemand die werkzaam was op de school waar [kind01] – de zoon van aangeefster – naartoe ging en de bron is blijkens de inhoud van deze weergave [kind01] . Dit deel van het dossier van Veilig Thuis is dus niet afkomstig van [getuige06] zodat ook ten aanzien van deze getuige de voorwaarde niet is vervuld.
Ten aanzien van aangeefster (F) geldt dat haar verklaring wordt gebruikt voor het bewijs zodat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan is vervuld. De aangeefster is reeds gehoord bij de
rechter-commissaris op 17 augustus 2021, zodat het noodzaakscriterium van toepassing is. Het hof stelt vast dat de raadsman aanwezig was bij dit verhoor en zonder enige beperking vragen heeft kunnen stellen aan aangeefster. Zij heeft op alle vragen antwoord gegeven. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van nieuwe onderzoeksresultaten of omstandigheden die een nieuw verhoor rechtvaardigen. De enkele stelling van de raadsman dat het hof zelf ter terechtzitting de getuige dient te horen is onvoldoende. In dat licht bezien is het hof de noodzaak van het wederom horen van [slachtoffer01] niet gebleken. Het verzoek tot het horen van [slachtoffer01] wordt afgewezen.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straf

9.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster [slachtoffer01] .
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op een aantal (persoonlijke) omstandigheden die matigend dienen te werken. Er was geen sprake van een georganiseerd verband, noch van geweld. De aangeefster heeft alleen in het weekend hoeven werken. Er was geen sprake van exorbitante werktijden, noch van grote aantallen klanten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en niet meer verslaafd is aan drugs. Tot slot is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
9.3
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van aangeefster gedurende een periode van bijna twee jaar. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond en misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op haar had. Hij wist dat zij verslavingsproblematiek en psychische klachten, waaronder paniekaanvallen, had. Onder die omstandigheden heeft hij haar, met verbale overmacht, bewogen te werken in de prostitutie. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar menselijke waardigheid, haar persoonlijke vrijheid en haar lichamelijke integriteit. Van het bewezenverklaarde feit is algemeen bekend dat de slachtoffers gedurende lange tijd daarna de psychische nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen in dit geval ook is gebleken uit de stukken gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring. De verdachte heeft hier geen enkel oog voor gehad en gehandeld met het oog op zijn eigen financiële gewin zodat daar in ieder geval zijn cocaïneverslaving mee bekostigd kon worden. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van zijn handelen en de gevolgen daarvan. Het hof rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor seksuele uitbuiting bij een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr bij categorie II – die het hof minst genomen aan de orde acht – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden geïndiceerd, waarbij opmerking verdient dat dit oriëntatiepunt in beginsel ziet op een relatief korte duur van de bewezenverklaarde periode, variërend van dagen tot enkele maanden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, voor het meermalen plegen van oplichting. Hoewel dit een feit van geheel andere aard is ziet het hof in het handelen en motief van de verdachte overeenkomsten. De verdachte schroomt niet om manipulatief te werk te gaan en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof enkel worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de raadsman naar voren gebrachte, aan het feit gerelateerde omstandigheden en de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding daar anders over te oordelen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in onderhavige strafzaak de termijn van berechting in eerste aanleg twee jaar en twee maanden heeft geduurd. De redelijke termijn van berechting is in die fase daardoor met twee maanden overschreden. Dit betreft een beperkte overschrijding, die in voldoende mate wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Immers, in hoger beroep is de zaak binnen een jaar en vier maanden afgedaan, waardoor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen drie jaar en zes maanden – en derhalve niet meer dan vier jaar – hebben geduurd.
Nu het hof geen voorwaardelijke straf zal opleggen heeft het zichzelf de vraag gesteld of het gevorderde contactverbod in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr moet worden opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding een contactverbod met aangeefster [slachtoffer01] op te leggen, nu niet is gebleken van enig recent contact tussen de verdachte en aangeefster en de relatie inmiddels vier jaar geleden is beëindigd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 34.000,00 en bestaat uit € 24.000,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
10.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de vordering integraal moet worden toegewezen.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de immateriële schade, in het geval van bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voor wat betreft de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat dient te worden uitgegaan van 3 in plaats van 4 werkdagen en dat de aanvang van de pleegperiode 7 juli 2019 dient te zijn. Na aftrek van kosten resteert volgens hem een bedrag van
€ 3.885,00. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat 96 weken in plaats van 100 weken moeten worden gehanteerd bij de berekening nu de verdachte tot 29 december 2017 vast zat.
10.3
Oordeel van het hof
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 10.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals deze naar het oordeel van het hof voldoende zijn onderbouwd en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Materiële schade
Dit deel van de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de politie is opgemaakt. In dit rapport wordt uitgegaan van diverse aannames. De inhoud van het rapport wordt door de verdediging betwist. Gelet hierop is het hof van oordeel dat behandeling en beoordeling van de vordering voor wat betreft de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren. Een nader debat aangaande de stellingen en aannames in dit rapport is noodzakelijk voordat het hof een beslissing kan nemen op dit deel van de vordering van de benadeelde partij. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering, voor zover het de materiële schade betreft, niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 december 2023.
mr. R.M. Steinhaus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.19 september 2017 tot en met 29 december 2017, bijlagen 64-65.
2.Bijlagen 165 tot en met 169.