4.3Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder sub 1 en
sub 9 ten laste is gelegd. De verdachte wordt van die onderdelen vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank heeft, in navolging van de verdediging, geconcludeerd dat de aangeefster wisselend heeft verklaard. Zij heeft de verdachte mede op basis van deze conclusie vrijgesproken.
Het hof zal hierna de vraag beantwoorden of deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en zal daartoe bezien of de verklaringen van de aangeefster op hoofdlijnen en ten aanzien van relevante details consistent en voldoende concreet zijn. Daarbij zal het hof tevens aandacht besteden aan de door de verdediging gestelde inconsistenties.
Het hof overweegt als volgt.
Aanvangsdatum prostitutie
Aangeefster heeft ten aanzien van het moment waarop zij gedwongen in de prostitutie is gegaan op 5 maart 2020 verklaard dat zij kort voordat de verdachte vast kwam te zittenal eens een paar keer betaalde seks had. In het daarop volgende verhoor op 16 april 2020 heeft zij verklaard dat ze niet precies weet wanneer de eerste keer is geweest. Zij verklaart dat het een korte periode was nadat de verdachte haar bij het zogeheten swingerstel had achtergelaten. Verder heeft zij verklaard dat zij vaginale klachten had nadat zij bij het swingerstel was geweest, dat ze nadien naar de huisarts is geweest en dat korte tijd daarna de eerste keer was dat zij betaalde seks had. Uit het dossier volgt dat zij op 18 en 20 april 2017 bij de huisarts is geweest voor vaginale klachten. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat de eerste keer betaalde seks voor de zomervakantie van 2017 was en dat het swingen plaatsvond vóór de eerste keer waarop betaalde seks plaatsvond.
Het hof stelt vast dat de aangeefster het moment waarop zij met betaalde seks is begonnen relateert aan het ‘swingerstel [plaats01] ’ en het bezoek aan de huisarts. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen op dit punt – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en door de raadsman is bepleit – consistent, gedetailleerd en (dus) als betrouwbaar aan te merken, in het bijzonder gelet op deze gedetailleerde en concreet aangeduide ankerpunten. Het bezoek aan de huisarts vindt bovendien steun in het dossier. Daar komt nog bij dat de verdachte in hoger beroep belangrijke punten uit de verklaringen van aangeefster heeft bevestigd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat de eerste keer betaalde seks heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een gesprek met het stel in [plaats01] , dat [naam01] de eerste was die voor seks met aangeefster betaalde en dat hij reeds voor de zomervakantie van 2017 langs kwam. Tevens heeft de verdachte bevestigd dat aangeefster na een bezoek aan het stel in [plaats01] pijn ondervond aan haar vagina en dat zij hiervoor naar de huisarts is gegaan. De enkele omstandigheid dat in het verslag van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de prostitutie vanaf 2015 zou hebben plaatsgevonden maakt dan ook niet, mede in aanmerking genomen het globale en oriënterende karakter van dit gesprek, dat haar overige verklaringen – die uitgebreider en gedetailleerder zijn – op dit punt als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Aanleiding en overwicht verdachte op aangeefster
Tijdens het informatieve gesprek heeft aangeefster gezegd dat zij geen klanten durfde te weigeren uit angst voor woedeaanvallen van de verdachte. Op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar op een gemene manier heeft beïnvloed om dingen te doen die ze niet wilde. Aangeefster heeft verder verklaard dat ze altijd bang was en daarom niet om hulp kon vragen, dat de verdachte dreigde dat hij alles naar buiten zou brengen en dat aangeefster alles kwijt zou raken, waaronder haar kind. De verdachte maakte aangeefster mentaal zo gestoord door op haar in te praten en tegen haar te schreeuwen en haar te vernederen, aldus aangeefster. Op de vraag van de politieambtenaren om ‘het geweld’ nader te omschrijven, heeft aangeefster geantwoord dat de verdachte haar duwde of bij haar arm vastpakte, maar dat hij haar nooit een klap heeft gegeven. Bij het verhoor op 23 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat ze verslaafd was en dat de verdachte zo tegen de vader van [kind01] en haar ouders kon zeggen dat ze aan de drank en aan de cocaïne was. De verdachte schroomde niet om haar zwart te maken en hij zei altijd tegen haar: ik ga Veilig Thuis bellen dat je gestoord bent en dat hij [vader] (de vader van [kind01] ) zou bellen. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat dingen genormaliseerd werden en dat de verdachte haar onder druk zette. Hij zei dan: als je stopt komt je familie het te weten, Veilig Thuis en raak je je kind kwijt. De verdachte dreigde veel, gaf haar zo veel angst dat ze daarom gewoon deed wat haar werd gevraagd. Aangeefster heeft verder verklaard dat als ze dan betaalde seks had gehad en de verdachte weer drugs had, hij weer rustig was tegen haar. Als zij dat niet deed dan werd ze gek gemaakt door de verdachte. Hij was dan “terror”, aldus aangeefster. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar wekelijks sloeg en daarbij toegelicht dat dit seksgerelateerd was.
Het hof ziet in de verklaringen over de aanleiding om gedwongen de prostitutie in te gaan en het overwicht dat de verdachte blijkens haar verklaringen over haar had een consistente lijn die in de kern erin bestaat dat de aangeefster bang voor hem was, dat hij haar verbaal de baas was en dat hij telkens dreigde met het openbaar maken van de prostitutie en alcoholverslaving waardoor zij in ieder geval haar kind kwijt zou raken. Dat aangeefster bang voor de verdachte was en dat deze haar verbaal de baas was vindt steun in de meldingen die bij woningcorporatie [woningcorperatie01] zijn gedaan door buurtbewoners en die het hof – zoals hierna zal blijken – gebruikt voor het bewijs. Ook is steun te vinden in het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2019 dat het hof voor het bewijs gebruikt.
Anders dan de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat aangeefster niet inconsistent heeft verklaard over de vraag of de verdachte fysiek geweld gebruikte. Uit het politieverhoor blijkt immers dat aangeefster uit de context en het verloop van het verhoor kon opmaken dat haar werd gevraagd welk geweld de verdachte gebruikte om haar aan te zetten tot het uitvoeren van de prostitutiewerkzaamheden, terwijl zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris doelde op slaan in het kader van seks met de verdachte. Overigens heeft de verdachte ook zelf verklaard dat hij en de aangeefster aan SM deden.
Het hof acht de verklaringen gelet op het voorgaande ook op dit punt betrouwbaar.
Advertentie en contact met klanten
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de verdachte een advertentie had gemaakt en de afspraken met mannen regelde voor een half uur. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte op de site [website01] een advertentie had gezet en bij de site [website02] een profiel had aangemaakt. Zij heeft verder verklaard dat ze allebei seksafspraken maakten en dat zij € 50,00 vroeg voor een half uur. Bij het verhoor op 16 april 2020 heeft aangeefster verklaard dat de verdachte een advertentie had gemaakt bij [website01] , de verdachte een profiel had aangemaakt bij [website02] en dat – als haar specifiek wordt gevraagd hoe het precies ging met het maken van seksafspraken nu zij op 5 maart 2020 had verklaard dat beiden dat deden – de verdachte achter de computer zat voor het maken van afspraken en dat aangeefster de telefoon opnam met haar werknaam. Daarna heeft zij meer in detail verklaard over het verloop van het contact met klanten; de verdachte nam de telefoon op en op enig moment kreeg aangeefster de telefoon om te vertellen wie zij was. De afspraak was dan al gemaakt en het bedrag was afgesproken. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat op [website02] een chatgesprek werd geopend en de verdachte zei: ‘Hier is de telefoon. Als je gebeld wordt, vertel je wat je doet’. De verdachte sprak dan met de man af.
De verklaringen van aangeefster op dit punt zijn in overwegende mate consistent en met elkaar in overeenstemming. Uit de verklaringen volgt dat de verdachte de advertenties (waaronder een profiel bij [website02] ) aanmaakte en dat het initiatief voor het contact met klanten bij de verdachte lag. Er was ook een rol voor haar weggelegd in het contact met de klanten, maar de verdachte had daarbij de leidende rol, hetgeen in overeenstemming is met geluidsfragmenten die in het dossier zijn beschreven en het hof – zoals hierna zal blijken – voor het bewijs gebruikt.Het hof acht de verklaringen van aangeefster ook op dit punt betrouwbaar.
In het proces-verbaal van het informatieve gesprek staat genoteerd dat de aangeefster voor € 50,00 moest doen wat de klant wilde, meestal zonder condoom. De verdachte bepaalde wanneer en hoe lang er gewerkt moest worden. Bij het verhoor op 5 maart 2020 heeft aangeefster verklaard dat zij € 50,00 vroeg voor een half uur, dat de verdachte de mannen (beneden bij de flat) ophaalde en mee naar boven nam waarna de verdachte het geld in ontvangst nam en daarna wegging en aangeefster met de man alleen liet. Verder heeft zij verklaard dat ‘alles kon’ en dat aangeefster dat samen met de verdachte bepaalde. Uiteindelijk bepaalde de klant wat er gebeurde en de aangeefster nam nooit het initiatief. Zij liet het altijd aan anderen over. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat de mannen vroegen wat er allemaal mogelijk was en er dan werd gezegd wat ze allemaal met haar konden doen. Voor betaalde seks kwam er vaak een man voor een half uur en deze betaalde € 50,00 aan de verdachte. Er werd altijd aan de verdachte betaald. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte tegen haar zei: doe gewoon je ding, de meeste gangbare dingen zijn “orale seks, naar bed gaan, zonder condoom en dat doe je”. Dat was in samenspraak met aangeefster want de rest wilde zij niet doen.
Ook op dit punt zijn de verklaringen van aangeefster in overwegende mate consistent en het hof ziet daarom ook hier geen aanleiding haar verklaringen in zoverre onbetrouwbaar te achten. Weliswaar staat in het proces-verbaal van het informatieve gesprek dat aangeefster moest doen wat de klant wilde, terwijl zij op 5 maart 2020 en bij de rechter-commissaris verklaarde dat zij samen met de verdachte bepaalde wat zij met de klanten deed. Het hof is echter van oordeel dat dit – door de verdediging benadrukte - verschil niet maakt dat haar verklaringen op dit punt onbetrouwbaar zijn, nu deze laatste twee verklaringen uitgebreider, gedetailleerder en wel consistent zijn.
Gelet op de consistentie in de verklaringen van aangeefster op deze essentiële onderdelen en de gedetailleerdheid ervan acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en is het hof van oordeel dat deze kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De overige onderdelen van de verklaringen van aangeefster waarop de raadsman bij pleidooi is ingegaan – en die in het voorgaande niet reeds besproken zijn – en die inconsistenties zouden bevatten zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang. Dat geldt ook voor de inconsistentie die volgens de rechtbank was te constateren rond het bezoek aan het swingerstel in [plaats01] . Aangeefster verklaarde op 5 maart 2020 dat ze daar door de verdachte zou zijn ‘achtergelaten’ terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij er zelf voor koos om te blijven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is de geluidsopname van het verhoor van aangeefster op 5 maart 2020 op dit specifieke moment beluisterd. Daaruit volgt dat zijzelf niet de woorden ‘achtergelaten’ heeft gebruikt, maar heeft verklaard dat zij toen bij die mensen is gebleven. Van enige inconsistentie is geen sprake en zelfs indien daar sprake van zou zijn is dat naar het oordeel van het hof van zeer beperkte betekenis. Het hof gaat ook aan de overige gestelde inconsistenties voorbij gelet op de ondergeschiktheid daarvan. Deze kunnen naar het oordeel van het hof gezien die zeer beperkte betekenis en relevantie geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster op de essentiële onderdelen.
Het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt wordt verworpen.
Het hof overweegt dat de te hanteren maatstaven, voor zover van toepassing bij de beoordeling van de onderdelen van de tenlastelegging waarvan niet zal worden vrijgesproken, als volgt luiden.
Voor het bewijs van door “misbruik” handelen is toereikend dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer waaruit het overwicht is voortgevloeid, dan wel verondersteld moet worden te zijn voortgevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een kwetsbare positie van het slachtoffer.
Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de impliciet veronderstelde uitbuiting, te weten in de vorm van oogmerk van die uitbuiting. Daarvoor is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Voorts is van belang dat het geen zelfstandig vereiste is dat het initiatief tot verlening van de seksuele diensten van de verdachte is uitgegaan. Evenmin hoeft te worden vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie – d.w.z. een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer op enig moment de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken, betekent bovendien niet dat van zo'n situatie geen sprake kan zijn geweest.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', hetgeen volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel is van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die deze voor het betrokken slachtoffer hebben meegebracht en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte is behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Voorts merkt het hof op dat de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr genoemde omstandigheden, zoals opgenomen in het tweede onderdeel van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr, uit de bewijsvoering dienen te blijken. Zoals hierna in dit arrest zal worden overwogen en geconcludeerd, is daarvan, ook al zijn niet al deze omstandigheden verwoord in de bewezenverklaring, in de onderhavige strafzaak sprake. De wetgever heeft bij dit onderdeel van de delictsomschrijving primair het oog gehad op de pleger die een derde uitbuit onder door een ander in het leven geroepen omstandigheden maar de strafbepaling heeft niet uitsluitend op zodanige situatie betrekking.
Het zesde onderdeel van het eerste lid van art. 273f Sr stelt het profijt trekken uit de uitbuiting van een ander strafbaar. Voor een bewezenverklaring van dit misdrijf is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander.
Vaststelling feiten en omstandigheden
In het licht van deze maatstaven stelt het hof de volgende voor de bewijsvoering relevante feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, vast.
Aangeefster [slachtoffer01] was blijkens haar voor het bewijs gebruikte verklaringen voorafgaand aan en gedurende de pleegperiode verslaafd aan alcohol. Daarnaast had zij mentale problemen. Als gevolg van spanningen voortkomend uit de scheiding van haar ouders, het proces van scheiding van haar eerdere partner en de zorg voor haar jonge zoon [kind01] , was zij arbeidsongeschikt en had zij een WIA-uitkering. In 2016 kreeg zij paniekaanvallen en in de maand november van dat jaar werd zij enige tijd opgenomen in een kliniek. In datzelfde jaar begon [slachtoffer01] cocaïne te gebruiken; gedurende de pleegperiode vond dit met grote regelmaat plaats. Daarnaast durfde zij tijdens de in de tenlastelegging genoemde periode niet zonder de verdachte naar buiten te gaan en bleef zij overwegend thuis. Tot slot waren er, in ieder geval in die periode, bij voortduring financiële problemen. Ook werd in 2019 een huurachterstand opgebouwd.
De verdachte was zich van al deze omstandigheden bewust, zo blijkt uit zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring. [slachtoffer01] had voorts, zo is gebleken tijdens de ondervraging van de verdachte door het hof, aan hem verteld dat zij seksueel is misbruikt door één van haar broers. Op vragen van het hof naar de wijze waarop hij in deze situatie heeft gehandeld heeft de verdachte, kort gezegd, steeds geantwoord dat hij de kwetsbaarheid van [slachtoffer01] onder ogen zag en haar heeft gestimuleerd om hulp te zoeken, onder meer bij artsen en andere zorgverleners en door over te gaan tot een aanvraag voor bewind.
De aangeefster heeft eveneens verklaard dat zij met regelmaat hoogoplopende ruzies had met de verdachte, waarbij de verdachte hard schreeuwde, met deuren sloeg en met spullen gooide. Dit deel van haar verklaringen wordt ondersteund door het rapport over de klachten van diverse buren, dat door het hof wordt betrokken in de bewijsvoering. Uit deze klachten blijkt tevens dat de verdachte een dominante rol had in deze ruzies. Ook het onderdeel van het rapport van Veilig Thuis dat als bewijsmiddel is opgenomen, wijst in diezelfde richting. Dit betreft informatie afkomstig van de leerkracht in de klas van [kind01] , inhoudend dat de verdachte altijd boos was op de aangeefster, daarbij heel hard schreeuwde en dat de aangeefster dan altijd huilde.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden het hof tot de tussenconclusie dat aangeefster [slachtoffer01] zich in een kwetsbare positie bevond en dat de verdachte hiervan wetenschap had. Hij had in hun onderlinge verhouding, onder meer door zijn verbale agressie, overwicht op haar.
De verklaring van aangeefster houdt verder in dat de verdachte de hiervoor bedoelde kwetsbaarheid en zijn daarmee samenhangende overwicht instrumenteel heeft ingezet met als resultaat dat zij zich is gaan prostitueren. De verdachte heeft ook verklaard dat aangeefster seks heeft gehad met mannen tegen betaling maar hij heeft telkens ontkend dat hij door misbruik van haar kwetsbaarheid en van zijn overwicht haar daartoe heeft gedwongen of bewogen. Daaromtrent wordt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als volgt overwogen.
De verdachte heeft kort na de beëindiging van de relatie met [slachtoffer01] een groot aantal geluidsopnamen naar [getuige01] , de moeder van [slachtoffer01] , gestuurd. Een deel van deze opnamen is door [getuige01] tijdens het opsporingsonderzoek aan de politie verstrekt. Uit de geluidsfragmenten die het hof voor het bewijs gebruikt, blijkt dat de verdachte veelal het contact onderhield met klanten waarbij werd gesproken over de aard van de seksuele handelingen, de duur van het bezoek en de daarmee samenhangende prijzen. Tijdens de gesprekken wordt in enkele gevallen door de verdachte en de klant ook met enige tevredenheid teruggeblikt op eerdere bezoeken aan de woning waarbij kennelijk sprake is geweest van seks. Uit diverse opmerkingen van de verdachte en de daarbij gehanteerde krachttermen blijkt bovendien dat in die gesprekken elk respect voor aangeefster ontbreekt. Ook dit heeft betekenis voor de bewijslevering, in die zin dat het verankering biedt voor de houding van de verdachte, die kennelijk de basis heeft gevormd voor de wijze waarop hij de aangeefster heeft beïnvloed in de richting van de prostitutie. Het standpunt van de verdachte, zoals onder woorden gebracht ter terechtzitting in hoger beroep, dat het hier om verwaarloosbare incidenten gaat waaraan niet al te grote waarde moet worden gehecht, acht het hof in het licht van het geheel aan bewijsmiddelen niet aannemelijk. De verdachte heeft ook niet ervan doen blijken dat hij overwegend een andere houding tegenover de aangeefster heeft gehad.
Daar komt bij dat uit onderzoek aan de mobiele telefoon van de aangeefster onder meer is gebleken van contact via Whatsapp met ene [getuige02] , volgens de aangeefster een klant. Uit het berichtenverkeer kan worden afgeleid dat [getuige02] getuige is geweest van agressie van de zijde van de verdachte, dat de verdachte geld vroeg voor de seks en dat de aangeefster niet van de prijs op de hoogte was en dat [getuige02] ook met drank of drugs betaalde, waarvan de aangeefster evenmin kennis droeg.
Tot slot overweegt het hof dat de politie op 7 juli 2019, in reactie op een melding dat er een ruzie gaande was, de woning van aangeefster en de verdachte heeft bezocht. De aangeefster was bij die gelegenheid angstig en gespannen volgens de aanwezige verbalisanten en zij heeft toen met zeer zachte stem tegen hen gezegd dat zij bang was voor de verdachte en dat zij tegen haar wil seks moest hebben tegen betaling.
Deze feiten en omstandigheden, beoordeeld in samenhang met de voorafgaand aan de tussenconclusie reeds besproken inhoud van de bewijsmiddelen, leiden het hof tot de slotsom dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie die door de verdachte in het leven is geroepen en in stand is gehouden, zoals weergegeven in de bewezenverklaring. [slachtoffer01] was daarbij het slachtoffer dat bewogen werd om seks te hebben tegen betaling waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer01] en van zijn overwicht over haar. Uit de bewijsmiddelen blijkt eveneens dat de klanten aan de verdachte betaalden, hetgeen betekent dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die uitbuiting.
Namens de verdachte is in de kern betoogd dat van de aangeefster mede het initiatief is uitgegaan en dat de keuze voor prostitutiewerkzaamheden mede, al dan niet in samenspraak met de verdachte, door haar is gemaakt. Daarnaast is naar voren gebracht dat de verdachte ook in uitvoerende zin bij een deel van de seksuele handelingen betrokken is geweest, mede doordat afspraken deels het karakter hadden van afspraken om te “swingen” (waarbij stellen elkaar ontmoeten met het oog op seks en ruil van partners) en te “wappen” (waarbij singles en stellen elkaar ontmoeten met het oog op gezamenlijk gebruik van drugs en mogelijk ook voor seks). Dit zou, zo begrijpt het hof de raadsman, afbreuk doen aan de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten. Onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven maatstaven is het hof van oordeel dat de stellingen van de verdediging niet tot die bepleite conclusie kunnen leiden.
De raadsman heeft er voorts bij pleidooi op gewezen dat de verdachte zelf ook verslaafd was en als gevolg daarvan, zo begrijpt het hof zijn betoog, in een kwetsbare positie verkeerde. Het hof overweegt ten aanzien hiervan dat dit aspect, mits voldoende gesubstantieerd, aan de orde kan komen bij de beoordeling van de toerekening en de strafwaardigheid van de feiten. Maar naar zijn aard kan dit aspect, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, geen plaats hebben bij de beantwoording van de bewijsvraag. Aan dit onderdeel van de verweren komt daarom in dit verband geen betekenis toe.
Het hof acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en van al hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 4 en 6, Sr.