Allereerst moet worden beoordeeld of sprake is van een wijziging van omstandigheden, als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals de man betoogt.
Na de beschikking van 15 juli 2015 hebben zich de volgende wijzigingen van de in deze beschikking vermelde omstandigheden voorgedaan.
Het inkomen van de man is verminderd en op grond van de beschikking van de rechtbank van 23 mei 2018 is de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man bepaald. Feitelijk woont [kind 1] vanaf september 2017 bij de man. Voorts is de bijstandsuitkering van de vrouw met ingang van 18 februari 2019 beëindigd en geniet zij met ingang van die datum inkomsten uit arbeid.
Met betrekking tot zijn inkomen betoogt de man bovendien dat de partnerbijdrage moet worden gewijzigd vanaf 15 juli 2015, omdat zijn inkomen in 2015 al lager was dan het inkomen waarmee de rechtbank destijds rekening heeft gehouden, te weten het inkomen in 2013, aldus de man. De vrouw heeft dit gemotiveerd weersproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het totale bruto inkomen in 2013 waarmee in de beschikking van 15 juli 2015 rekening is gehouden bedroeg € 31.811,-. Het totale bruto inkomen van de man in 2015 bedroeg volgens de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2015 € 31.664,- (€ 12.522,- loon uit dienstbetrekking en € 19.142,- winst uit onderneming). Het hof is van oordeel dat dit verschil te gering is om te kunnen spreken van een relevante wijziging van omstandigheden. Dat de man, naar hij heeft gesteld, ook veel hogere lasten had, is onvoldoende onderbouwd.
In 2016 bedroeg het totale bruto inkomen van de man € 25.979,- (€ 12.326,- loon uit dienstbetrekking en € 13.653,- winst uit onderneming). Het hof is van oordeel dat met ingang van 1 januari 2016 daarom wel sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden.
De vrouw betwist dat de partneralimentatie moet worden gewijzigd met ingang van de door de man genoemde data en voert daartoe aan dat de man niet in hoger beroep is gekomen van de beschikking van 15 juli 2015 en niet eerder een verzoek tot wijziging van deze beschikking heeft ingediend.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de man niet in hoger beroep is gekomen van de echtscheidingsbeschikking en niet eerder dan 23 november 2020 een verzoek heeft gedaan tot wijziging van de in de echtscheidingsbeschikking van 15 juli 2015 vastgestelde partnerbijdrage, niet van belang is voor de beoordeling of sprake is van een wijziging van omstandigheden in vorenbedoelde zin. Dit is wel relevant voor de beoordeling van de vraag wanneer de ingangsdatum van de te wijzigen partneralimentatie moet worden vastgesteld. Voor de beoordeling van die vraag is voorts het volgende van belang.
De man heeft na de echtscheidingsbeschikking tot februari 2019 een verhaalsbijdrage aan de gemeente [plaats A] betaald aangezien de vrouw een bijstandsuitkering ontving. Hij betoogt dat hij groot belang heeft bij het vaststellen van de door hem verschuldigde partneralimentatie volgens de wettelijke maatstaven met terugwerkende kracht tot 15 juli 2015 respectievelijk 1 januari 2016. Blijkens de brief van de gemeente [plaats A] van 11 november 2021 bedroeg zijn schuld aan de gemeente op dat moment als gevolg van de niet geïncasseerde verhaalsbijdragen, zoals berekend volgens de in de beschikking van 15 juli 2015 bepaalde partneralimentatie € 19.155.73.
De vrouw heeft tot 18 februari 2019 een bijstandsuitkering ontvangen, en geen bijdrage van de man, zodat zij, indien de partneralimentatie wordt verlaagd, niet met een terugbetalingsverplichting wordt geconfronteerd over de periode tot 18 februari 2019. Aangezien de man na 18 februari 2019 geen partneralimentatie heeft betaald aan de vrouw geldt voor de vrouw ook over de periode met ingang van 18 februari 2019 geen terugbetalingsverplichting.
Gelet op deze omstandigheden ziet het hof geen belemmering de ingangsdatum van de te wijzigen partneralimentatie op 1 januari 2016 bepalen zoals de man subsidiair heeft verzocht. Het hof zal de partneralimentatie met ingang van die datum opnieuw berekenen.