ECLI:NL:GHAMS:2023:3621

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
200.301.723/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep met wrakingsverbod

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker in het kader van een hoger beroep tegen een eerder vonnis van de kantonrechter. De hoofdzaak betreft een veroordeling van verzoeker tot betaling van een geldboete van € 240,00 wegens een overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Verzoeker had eerder al twee wrakingsverzoeken ingediend, die respectievelijk waren afgewezen en ingetrokken. Tijdens de behandeling van de hoofdzaak op 21 augustus 2023 heeft verzoeker opnieuw de raadsheer mr. R.P. den Otter gewraakt, omdat hij vond dat er geen sprake was van een eerlijke rechtsgang. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de raadsheer om het verzoek tot het horen van een getuige aan te houden een procedurele beslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. Bovendien werden nieuwe gronden die verzoeker aanvoerde niet in de beoordeling betrokken, omdat deze niet gelijktijdig met het wrakingsverzoek waren ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte, wat leidde tot een wrakingsverbod voor toekomstige verzoeken in deze hoofdzaak. De beslissing werd genomen door een collegiaal orgaan van rechters, waarbij mr. R.D. van Heffen niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.301.723/03
zaaknummer hoofdzaak : 23-000915-21
Beslissing van de wrakingskamer van 23 oktober 2023
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep (parketnummer 23-000915-21) tegen het mondelinge strafvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2021, waarbij verzoeker ter zake van een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is veroordeeld tot de betaling van een geldboete van € 240,00, subsidiair vier dagen hechtenis.
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 30 juli 2021 aangevangen. De zaak is op die datum aangehouden omdat verzoeker had verzocht twee verbalisanten, [getuige01] en [getuige02] , als getuige te horen. Tijdens de openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van dit hof op 27 oktober 2021, waarvoor deze getuigen waren opgeroepen en waar een begin was gemaakt met de ondervraging van [getuige01] , heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheer mr. N.A. Schimmel ingediend.
De wrakingskamer heeft dit verzoek op 16 november 2021 afgewezen (200.301.723/01).
1.3.
De inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak is voortgezet tijdens de openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van dit hof van 1 februari 2022. Tijdens deze zitting heeft verzoeker opnieuw mr. N.A. Schimmel gewraakt. Op 27 februari 2022 heeft verzoeker dit wrakingsverzoek ingetrokken (200.301.723/02).
1.4.
Daarna hebben zittingen plaatsgevonden op 13 mei 2022, 28 februari 2023, 18 april 2023 en 20 juni 2023. De behandeling van de zaak is op deze zittingen steeds aangehouden. De redenen hiervoor waren respectievelijk dat verzoeker onwel was geworden, dat verzoeker op zijn verzoek in de gelegenheid werd gesteld rechtsbijstand te zoeken, dat de opgeroepen getuige [getuige01] niet ter zitting was verschenen en dat de getuige [getuige01] was verhinderd ter zitting te verschijnen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2023 blijkt dat verzoeker toen afstand heeft gedaan van het horen van de getuige [getuige02] .
1.6.
De behandeling van de hoofdzaak is ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer van dit hof van 21 augustus 2023 voortgezet. Tijdens deze behandeling heeft verzoeker de raadsheer mr. R.P. den Otter gewraakt (200.301.723/03, het onderhavige wrakingsverzoek).
1.7.
Mr. Den Otter (hierna: de raadsheer) heeft op 28 augustus 2023 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 9 oktober 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- verzoeker;
- de raadsheer;
- mr. A.C. Weening, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het proces-verbaal van de behandeling op 21 augustus 2023 in de hoofdzaak. Kort gezegd vindt verzoeker dat geen sprake is van een eerlijke rechtsgang omdat de raadsheer de behandeling van de zaak op 21 augustus 2023 niet wilde aanhouden om de tweede getuige, [getuige02] , alsnog te horen. Er is volgens verzoeker ook geen sprake van transparantie in de procedure in de hoofdzaak.
2.2.
Verzoeker heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht.
2.3.
De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie niet in het verzoek tot wraking berust en afwijzing van het verzoek verzocht. Kort samengevat vindt de raadsheer dat hij geen blijk heeft gegeven van partijdigheid en dat er ook geen feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan gezegd kan worden dat bij verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de raadsheer vooringenomen is. Op grond van artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) was hij bevoegd de beslissing op het verzoek [getuige02] alsnog te horen als getuige aan te houden en daarop later, uiterlijk bij einduitspraak of bij heropening van het onderzoek, te beslissen, aldus de raadsheer.
Ter openbare zitting van de wrakingskamer heeft de raadsheer zijn standpunt nader toegelicht en voorgesteld aan verzoeker in de onderhavige hoofdzaak een wrakingsverbod op te leggen.
2.3.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Voor een wrakingsverbod acht zij onvoldoende grond.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
3.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2023 volgt dat verzoeker tijdens de behandeling en vóór afronding van het verhoor van de getuige [getuige01] , verzocht heeft de zaak aan te houden om toch verbalisant [getuige02] als getuige op te roepen. Van deze getuige had verzoeker ter zitting van 18 april 2023 afstand gedaan. De raadsheer heeft daarop laten weten dat hij de beslissing op dat verzoek aanhoudt, waarna de behandeling is voortgezet en het wrakingsverzoek is gevolgd.
De beslissing om op een later moment te beslissen op het verzoek de getuige [getuige02] (alsnog) te horen is een procedurele beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat zo een rechterlijke beslissing geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dus niet de juistheid van de (motivering van de) beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd. Ook als de wrakingskamer de motivering van de procedurele beslissing onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Alleen als uit de motivering van een beslissing, in het licht van alle omstandigheden en objectief gezien, blijkt dat de raadsheer die deze heeft gegeven vooringenomen is, is dat een grond voor wraking. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de in de motivering gebruikte bewoordingen. Dat is hier niet het geval. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek op deze grond niet toewijsbaar is.
3.4.
Op de zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker in aanvulling op voornoemde grond nog de volgende gronden aan zijn verzoek toegevoegd:
- de raadsheer heeft verzoeker belet bepaalde vragen aan de getuige [getuige01] te stellen;
- verzoeker mocht niet direct vragen aan deze getuige stellen maar alleen via de raadsheer;
- de gehele procedure is niet eerlijk verlopen.
Artikel 513, derde lid, Sv schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Daarvan is hier geen sprake zodat verzoeker deze nadere gronden tegelijk met de op de zitting van 21 augustus 2023 aangevoerde gronden kenbaar had moeten maken. Nu dat niet is gebeurd worden deze nader aangevoerde gronden niet in de beoordeling betrokken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het wrakingsverzoek worden afgewezen en, voor zover het berust op nieuw aangevoerde gronden, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wrakingsverbod
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker verschillende wrakingsverzoeken heeft ingediend gedurende de berechting van de hoofdzaak in hoger beroep en dat dit steeds zag op procedurele beslissingen en/of ordemaatregelen. Het eerste wrakingsverzoek in deze zaak is door de wrakingskamer afgewezen, het tweede verzoek is door verzoeker ingetrokken en het derde verzoek wordt heden eveneens afgewezen. Deze opeenvolging van wrakingsverzoeken, die geen van allen zijn gehonoreerd, hebben geleid tot onredelijke vertraging van de procedure. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik als bedoeld in artikel 515, vierde lid, Sv. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. R.P. den Otter, voor zover het de hiervoor onder 2.1 vermelde wrakingsgronden betreffen;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op de wrakingsgronden vermeld onder 3.4;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak (23-000915-21) niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.M. van der Voet, J.F. Aalders en R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 oktober 2023.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.