ECLI:NL:GHAMS:2023:3612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23-000230-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet doen van aangifte liquide middelen bij het verlaten van de Gemeenschap

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het niet doen van aangifte van liquide middelen bij het verlaten van de Gemeenschap. Het echtpaar reisde met een totaalbedrag van € 15.640, waarvan € 5.000 in de tas van de vrouw zat. Het hof oordeelde dat de verdachte geen aangifteplicht had voor dit bedrag, maar wel voor de resterende € 10.640 die hij bij zich droeg. De verdachte had opzettelijk geen aangifte gedaan, wat in strijd is met artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aangifteplicht, maar het hof oordeelde dat de aangiftegrens van € 10.000 per persoon geldt, ongeacht of men samen reist. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het feit was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000230-22
datum uitspraak: 23 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 8 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 96-099307-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 november 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, al dan niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdache toen daar geen, een onvolledige of onjuiste aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 15.640 euro.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, al omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde in die zin dat de verdachte opzettelijk geen aangifte heeft gedaan van het geldbedrag dat hij bij zich droeg ter hoogte van € 15.640,00.
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte met zijn vrouw en twee kinderen op reis was en zij tezamen minder dan € 20.000,00 bij zich droegen. Daarmee hebben de verdachte en zijn vrouw de grens van € 10.000,00 per persoon niet overschreden. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzet op overtreding van artikel 10:1 lid 5 van de Algemene douanewet. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij een overtreding beging, doordat hij dacht dat hij niet verplicht was tot het doen van aangifte nu hij en zijn vrouw de grens van € 10.000,00 per persoon niet hadden overschreden. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat de
€ 5.000,00 die is aangetroffen in de portemonnee in de damestas, bij de vrouw van de verdachte hoorde, aangezien de verdachte de tas van zijn vrouw slechts gedurende een kort moment voor haar heeft vastgehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de € 5.000,00 die is aangetroffen in de damestas is het hof met de raadsvrouw van oordeel dat dat geldbedrag door de vrouw van de verdachte werd vervoerd, nu de verdachte die damestas slechts kort voor zijn vrouw heeft vastgehouden. Daarom oordeelt het hof dat de verdachte ten aanzien van die € 5.000,00 geen aangifteplicht had. In zoverre zal de verdachte worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het hof acht echter wel bewezen dat de verdachte een geldbedrag ter hoogte van € 10.640,00 bij zich droeg, terwijl hij daar opzettelijk geen aangifte van heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde (kleurloos) opzet is niet vereist dat komt vast te staan dat het opzet van de verdachte (mede) gericht was op het overtreden van de wettelijke norm. Ook het feit dat de verdachte tezamen met zijn vrouw de grens van € 20.000,00 niet overschreed, staat aan bewezenverklaring niet in de weg, nu de aangiftegrens van € 10.000 voor elke reiziger afzonderlijk van toepassing is, ook indien men samen met (een) ander(en) reist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdachte, toen daar geen aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.640 euro.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de alsdan op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de verordening (EG) nr. 1889/2005 van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de
controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot
het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf of maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800,00, subsidiair zestien dagen hechtenis waarvan € 300,00 subsidiair zes dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht – mocht het hof tot een bewezenverklaring komen – de verdachte schuldig te verklaren zonder een straf of maatregel op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft geen aangifte gedaan bij de Douane van het feit dat hij een geldbedrag van in totaal €10.640,00 bij zich had. Door zo te handelen heeft de verdachte niet voldaan aan de aangifteplicht voor dergelijke bedragen.
Gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is begaan acht het hof het, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, aangewezen te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 30 maart 2020 onder FSB nummer [nummer01] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2023.