ECLI:NL:GHAMS:2023:3573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
200.314.747/01 en 200.314.755/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijfplaats en zorgregeling van kinderen in internationale context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de bijbehorende zorgregeling. De ouders, de vrouw en de man, wonen in verschillende landen, respectievelijk Nederland en Schotland, en zijn in een complexe juridische strijd verwikkeld over de opvoeding van hun kinderen na hun echtscheiding. De vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man verzocht om de huidige regeling te handhaven, waarbij de kinderen bij hem in Schotland verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben, gezien hun band met Schotland, waar zij zijn geboren en waar zij de eerste jaren van hun leven hebben doorgebracht. Het hof heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de vrouw recht heeft op één weekend per maand en tweederde van de schoolvakanties met de kinderen. De ouders zijn verplicht om elkaar tijdig te informeren over vakanties en vluchtinformatie, en er is een regeling voor videocontact tussen de vrouw en de kinderen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de huidige situatie en de wensen van beide ouders in overweging heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.314.747/01 en 200.314.755/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/317948 FA RK 21-3198
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , Schotland,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.L.A. Verburgt te ’s-Gravenhage.
De man en de vrouw worden hierna ook wel “de ouder(s)” genoemd.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank) van 3 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 2 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 3 mei 2022, hersteld bij beschikking van 30 september 2022.
2.2.
De man heeft op 11 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 20 december 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 10 oktober 2022 met producties 1 tot en met 3;
- een bericht van de zijde van de man van 13 november 2023 met producties 30 tot en met 38.
2.5.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 23 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal.
De Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.6.
Ter zitting zijn partijen onder intrekking van de verzoeken betreffende het betalen van een kinderbijdrage een regeling overeengekomen betreffende de reis- en verblijfskosten die partijen maken in het kader van de uitvoering van de zorgregeling. Voorts zijn partijen een regeling overeengekomen betreffende de verzoeken aangaande de financiële afwikkeling van het huwelijk en de inboedel, onder intrekking van de oorspronkelijke verzoeken. Daarvan is een proces-verbaal van schikking opgemaakt dat op 23 november 2023 is ondertekend door beide partijen en op 5 december 2023 aan hen is verzonden.
Ter beoordeling liggen nog voor de verzoeken van partijen aangaande de hoofdverblijfplaats van de kinderen en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede het verzoek van de vrouw aangaande de hond [hond] .

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [in ] 2013 te [plaats C] , Schotland, met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 13 oktober 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in ] 2018 te [plaats D] , Schotland;
- [minderjarige 2] , geboren [in ] 2020 te [plaats D] , Schotland.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2021 inzake de voorlopige voorzieningen is bepaald dat de kinderen voorlopig aan de vrouw worden toevertrouwd, dat de kinderen om en om vier aaneensluitende weken bij iedere ouder zullen verblijven en dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2022 zijn de verzoeken van partijen tot het wijzigen van de beschikking van 8 september 2021, over en weer afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald:
- dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben;
- dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vanaf het moment dat [minderjarige 1] naar school zal gaan (hetgeen sinds het augustus 2023 het geval is) als volgt zal zijn:
  • de kinderen verblijven bij de vrouw: tweederde deel van alle schoolvakanties en daarnaast een weekend in de maand, indien er in die maand niet een of meer vakantieweken bij de vrouw worden doorgebracht;
  • partijen dienen vóór het begin van ieder schooljaar af te spreken hoe zij de vakanties zullen verdelen en welke weekends de kinderen bij de vrouw zullen zijn; daarbij heeft in ieder geval te gelden dat de kinderen kerst en oud en nieuw het ene jaar bij de man vieren en het andere jaar bij de vrouw;
- wanneer de kinderen naar Nederland gaan, zal de vrouw hen ophalen bij de man en de man zal de kinderen steeds weer ophalen bij de vrouw om terug naar Schotland te reizen; als de vrouw met de kinderen reist, betaalt zij de vervoerskosten voor de kinderen en wanneer de man de kinderen ophaalt, betaalt hij voor die reis de vervoerskosten.
In principaal hoger beroep
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen:
- dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en dat in dat geval;
- de regeling inzake de verdeling van de zorg en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de kinderen verblijven een weekend per vijf weken van donderdag tot zondagavond bij de man in Schotland, waarbij partijen de kinderen om en om zowel halen als brengen en de overdrachten plaatsvinden op de luchthaven te Schotland en op de luchthaven in Nederland;
- de kinderen verblijven tweederde deel van alle schoolvakanties (voorjaars-, zomer, najaars- en kerstvakantie ) bij de man in Schotland, waarbij partijen de kinderen om en om zowel halen als brengen en de overdrachten plaatsvinden op de luchthaven te Schotland en op de luchthaven in Nederland;
- de kinderen verblijven op Moederdag, Sinterklaas en Koningsdag bij de vrouw;
- de kinderen verblijven tijdens de Schotse vieringen (Highland games, etc.) bij de man;
- de kinderen verblijven op hun verjaardag bij de vrouw waarbij het de man is toegestaan om de verjaardagen bij de vrouw mee te vieren of dat de man de kinderen het weekend voor of na het weekend van de verjaardagen van de kinderen bij de vrouw ophaalt om de verjaardagen met de kinderen apart in Schotland te vieren;
- de kinderen brengen Vaderdag bij de man door, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt;
- de man is gerechtigd tot het hebben van videocontact met de kinderen gedurende drie keer per week, te weten op maandag, woensdag en vrijdag om 18:00 uur gedurende 30 minuten, de vrouw is gerechtigd tot videocontact (gedurende vakanties drie keer per week en gedurende een weekend een keer) met de kinderen indien zij bij de man verblijven;
- de man is gerechtigd om de kinderen buiten deze regeling om in Nederland te bezoeken na daartoe een afspraak met de vrouw te hebben gemaakt;
- dat, voor het geval het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigt ten aanzien van het hoofdverblijf, de hiervoor verzochte regeling inzake de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de vakantieregeling, de verjaardagen van de kinderen, het videocontact en de bezoeken buiten deze regeling om andersom zal zijn;
- dat de aan de vrouw toebehorende hond [hond] door de man aan haar dient te worden afgegeven, een en ander binnen een maand na afgifte van de beschikking.
4.3.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden.
In incidenteel hoger beroep
4.4.
De man verzoekt de beschikking van de rechtbank aan te vullen voor wat betreft de door de rechtbank reeds vastgestelde zorgregeling, en wel als volgt:
- vast te leggen dat partijen zich committeren de omgang te faciliteren via de reis [plaats B] - [plaats D] - [plaats E] - [plaats A] en [plaats F] en dat alleen via een andere luchthaven wordt gevlogen, indien vliegen via [plaats D] onmogelijk is;
- vast te leggen dat partijen de reguliere zorgregeling, waarbij de kinderen een weekend per maand doorbrengen met de ouder waar zij niet hun hoofdverblijf hebben, zodanig zullen faciliteren dat partijen zullen reizen naar het land van de gewone verblijfplaats van de kinderen en aldaar uitvoering geven aan de reguliere zorgregeling;
- te bepalen dat partijen elkaar als volgt informeren:
  • met betrekking tot vluchtinformatie in verband met de uitvoering van de reguliere zorgregeling: partijen verstrekken elkaar uiterlijk 14 dagen voorafgaand aan de vlucht aan de andere ouder de naam van de vliegmaatschappij en vluchtnummer, vertrek- en aankomsttijdstip op de luchthaven van vertrek en bestemming;
  • met betrekking tot de vakanties: partijen consulteren elkaar uiterlijk acht weken voor de voorgenomen internationale vakantie, te rekenen vanaf de eerste vakantiedag en dat in het geval dit onverhoopt niet lukt, partijen elkaar in ieder geval informeren voordat het plan daadwerkelijk definitief wordt gemaakt en niet later dan vier weken voor de voorgenomen vakantie, waarbij de andere ouder daarop dient te reageren binnen twee weken, bij gebreke waarvan eerstgenoemde ouder zijn of haar voornemen kan uitvoeren en voorts dat beide ouders zich zullen committeren aan het ondertekenen van het reisformulier met minderjarige kinderen.
4.5.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel althans de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Het hof moet in de eerste plaats ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen kennis te nemen. In zaken met betrekking tot het ouderlijk gezag waarbij het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend vóór 1 augustus 2022 is de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis) van toepassing indien het kind zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een EU-lidstaat heeft (artikel 8 Brussel II-bis). Verder is op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV) de Nederlandse rechter bevoegd indien het kind zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdragsluitende Staat (artikel 5 HKBV). Bij samenloop heeft Brussel II-bis voorrang (artikel 61 Brussel II-bis en artikel 52 HKBV). Het peilmoment voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van een kind is het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht in eerste aanleg aanhangig is gemaakt.
5.2.
De man heeft op 30 juni 2021 de procedure in eerste aanleg aanhangig gemaakt. Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op dat moment de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland was zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Dit betekent dat op grond van artikel 8 Brussel II-bis de Nederlandse rechter ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd was van het geschil kennis te nemen. Nu een latere wijziging van omstandigheden welke de bevoegdheid bepalen in beginsel geen afbreuk meer kan doen aan die bevoegdheid van de Nederlandse rechter (het zogenaamde perpetuatio fori beginsel) betekent dit dat ook het hof bevoegd is om over het onderhavige geschil ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling te beslissen.
5.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat Nederlands recht van toepassing is, dus zal ook het hof dat als uitgangspunt nemen.
Wettelijk kader
5.4.
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan – voor zover hier van belang – omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn.
Inhoudelijke beoordeling
Hoofdverblijf
5.5.
De vrouw heeft zes grieven gericht tegen de vaststelling van het hoofdverblijf bij de man die het hof vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk zal bespreken. Samengevat komen de grieven neer op het volgende.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man de vrouw slechts toestemming had verleend om met de kinderen naar Nederland
te reizennadat zij hadden besloten om uit elkaar te gaan in de zomer van 2020. Dit is onjuist. De man had haar namelijk (meermaals) toestemming verleend om zich met de kinderen in Nederland
te vestigen. Dit volgt volgens haar onder meer uit de toelichting op de beslissing van de Schotse rechter van 15 september 2021 tot teruggeleiden van de kinderen van Schotland naar Nederland. De rechtbank heeft ten onrechte bij de beoordeling betrokken de vraag of van een van beide ouders gevergd mag worden dat hij/zij de huidige woonplaats opgeeft en zich vestigt in de nabijheid van de andere ouder. Partijen hadden immers overeenstemming bereikt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw in Nederland. De rechtbank had daarom direct dienen te beslissen dat het hoofdverblijf bij de vrouw zou zijn.
De rechtbank hecht volgens de vrouw ook ten onrechte belang aan het feit dat de kinderen in Schotland zijn geboren en de eerste periode van hun leven daar zijn opgegroeid. De kinderen hebben namelijk al met al langer in Nederland gewoond dan in Schotland, zeker als de periode dat de man de kinderen ten onrechte in Schotland bij zich hield niet wordt meegeteld. De toekomst van de kinderen is ook niet, zoals de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, “bestendig in Schotland omdat de man geen andere kant op kan”. De man heeft de gezamenlijke onderneming immers vlak voor de mondelinge behandeling geliquideerd. Hij had op dat moment voor een toekomst in Nederland kunnen kiezen.
Tot slot meent de vrouw dat de man stelselmatig het contact tussen de vrouw en de kinderen saboteert. Dit terwijl zij het contact tussen de man en de kinderen juist aanmoedigt, zodat mede ook om die reden de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar dient te worden bepaald.
5.6.
De man wijst erop dat de Schotse rechter zich alleen heeft uitgelaten over de vraag of de kinderen al dan niet rechtmatig van Nederland naar Schotland waren overgebracht en niet over de vraag waar hun hoofdverblijf moet worden bepaald. Bovendien is het hoofdverblijf geen statisch gegeven. Beoordeeld moet worden welke hoofdverblijfplaats op dit moment het meest in het belang van de kinderen is en de rechtbank heeft volgens de man terecht bepaald dat dit bij hem in Schotland is. Partijen hadden de intentie om een leven op te bouwen in Schotland. De kinderen zijn daar geboren en getogen. Ze hebben alleen in Schotland in gezinsverband geleefd. De kinderen zijn daar ook omringd door familieleden die in de buurt wonen en veel contact met hen hebben. De man woont met de kinderen in het huis waar ze zijn opgegroeid, de kinderen spreken de taal en [minderjarige 1] gaat in Schotland naar school. De man betwist dat hij met de vrouw overeenstemming had bereikt over de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar Nederland. Dat er geen sprake is geweest van overeenstemming blijkt alleen al uit het feit dat partijen een aantal procedures hierover hebben gevoerd. Tot slot wijst de man erop dat hij door de uitoefening van zijn [bedrijf] gebonden is aan [plaats B] , Schotland, terwijl de vrouw haar beroep als [beroep] ook grotendeels op afstand of in het buitenland zou kunnen uitoefenen. Het bedrijf is inderdaad vlak voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg failliet gegaan maar dit had uitsluitend te maken met het feit dat de vrouw te veel gelden had onttrokken uit de onderneming. Zij waren samen eigenaar. De man heeft zich diep in de schulden moeten steken om het bedrijf op zijn naam verder voort te kunnen zetten.
5.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken. Partijen oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen zijn geboren in Schotland. Alleen in Schotland hebben partijen in familieverband samengeleefd. Vast staat dat partijen ook van plan waren een toekomst in Schotland op te bouwen. Hoewel partijen hier wellicht indertijd onvoldoende over na hebben gedacht is de keuze om als gezin een bestaan op te gaan bouwen in een bepaald land niet zonder gevolgen. Het verplaatsen van het hoofdverblijf van de kinderen na het verbreken van de relatie naar een ander land kan dan namelijk in principe slechts met toestemming van de andere ouder dan wel na een uitspraak hierover van de rechter. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat partijen uitdrukkelijk overeenstemming hebben bereikt over (het wijzigen van) het permanente hoofdverblijf van de kinderen. In de hectiek van het verbreken van de relatie is de vrouw met de kinderen naar Nederland vertrokken omdat zij op dat moment nergens in Schotland terecht kon en haar familie in Nederland klaar stond om haar (tijdelijk) op te vangen, zo heeft de vrouw ter zitting verklaard. Partijen hebben vervolgens over en weer diverse afspraken gemaakt over de gevolgen van het beëindigen van het huwelijk waar zij beiden in dezelfde hectiek op verschillende momenten en op verschillende onderdelen ook weer van zijn teruggekomen. Het hof kan dan ook niet vaststellen dat door partijen uitdrukkelijke en bestendige afspraken omtrent de hoofdverblijfplaats zijn gemaakt en in hoeverre al dan niet toestemming voor een verhuizing is gegeven.
5.8.
Partijen bevinden zich nu in de complexe situatie dat zij allebei de hoofdverzorger van de kinderen wensen te zijn en ook allebei om hen moverende redenen niet (terug) wensen te verhuizen. Tegen de vaststelling door de rechtbank dat beide ouders ongeveer een gelijk aandeel in de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gehad is niet gegriefd zodat het hof hier vanuit zal gaan. Het hof stelt verder vast dat partijen elkaar respecteren als opvoeder van de kinderen.
Aan het hof is te bepalen waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal zijn. Het hof neemt daarbij in overweging dat de kinderen in Schotland zijn geboren en de eerste periode van hun leven daar hebben doorgebracht, terwijl zij sinds medio 2020 ongeveer de helft van de tijd in Schotland zijn geweest. Daarmee is voor de kinderen een grotere band ontstaan met Schotland en de sociale woon- en leefomgeving van de man dan met Nederland en de woon- en leefomgeving van de vrouw in [plaats A] . Voorts acht het hof van zwaarwegend belang dat de kinderen inmiddels weer terug zijn verhuisd naar Schotland, daar hun ritme hebben (her)vonden, [minderjarige 1] inmiddels daar naar de basisschool gaat en [minderjarige 2] naar het kinderdagverblijf. Daar komt bij dat sinds het moment dat [minderjarige 1] op de basisschool is gestart (augustus 2023) de zorgregeling ingrijpend is veranderd in die zin dat de kinderen in de schoolgaande periode grotendeels in Schotland verblijven. Ten slotte is van belang dat de kinderen het in Schotland goed lijken te maken.
Gelet op al het voorgaande komt het hof, alle belangen afwegende, evenals de rechtbank tot het oordeel dat de bepaling van het hoofdverblijf in Schotland het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Het hof bekrachtigt dan ook in zoverre de bestreden beschikking.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.9.
De vrouw komt met één grief op tegen de overweging van de rechtbank dat de in de bestreden beschikking vastgelegde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van de kinderen is. De man kan zich vinden in de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling. Hij verzoekt het hof in aanvulling daarop onder andere te bepalen dat de ouders de reguliere zorgregeling zodanig zullen faciliteren dat de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf niet hebben zal reizen naar het land van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en aldaar uitvoering geven aan de reguliere zorgregeling. Ook wenst de man in aanvulling op de zorgregeling vastlegging van een informatie- en consultatieregeling zoals hierboven onder randnummer 4.4. van deze beschikking vermeld.
5.10.
Het hof stelt vast dat bij de door de vrouw voorgestelde zorgregeling het uitgangspunt is dat de kinderen naar de betreffende ouder toe reizen, ook als dat voor één bepaalde feestdag is. Inmiddels zijn partijen ter zitting zijn overeengekomen dat zij voor de uitoefening van de reguliere zorgregeling op eigen kosten naar de kinderen toe zullen reizen. Het hof acht in lijn met de verzoeken van de man en hetgeen besproken is ter zitting de volgende zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
  • de vrouw zal vóór de aanvang van ieder schooljaar, bij voorkeur op de kortst mogelijke termijn nadat de schoolvakanties van de kinderen voor het betreffende schooljaar bekend zijn gemaakt door de school (welke schoolgegevens de man binnen één week na ontvangst daarvan aan de vrouw dient toe te sturen), een jaarplanning opstellen voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij geldt dat de vrouw één weekend per maand de zorg voor de kinderen zal hebben van vrijdag tot zondag als ook tweederde van alle schoolvakanties. Daarbij heeft in ieder geval te gelden dat de kinderen kerst en oud en nieuw het ene jaar bij de man vieren en het andere jaar bij de vrouw. Deze regeling is in onderling overleg uit te breiden.
  • de man zal binnen twee weken na ontvangst op het voorstel van de vrouw te reageren.
De verzoeken van de vrouw ten aanzien van de overige losse dagen zal het hof afwijzen, nu een aparte regeling hierover niet in het belang van de kinderen wordt geacht. Bovendien kunnen partijen ook op dit punt van de bovengenoemde regeling afwijkende afspraken maken.
Het hof gaat er hierbij vanuit dat de man zijn toezegging om een goede zorgregeling te faciliteren gestand zal doen en zich welwillend jegens (het voorstel van) de vrouw zal opstellen. Gelet op het feit dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem is bepaald kan van hem maximale flexibiliteit worden verwacht ten aanzien van het contact tussen de vrouw en de kinderen. Van belang is verder nog dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij inzien dat zij dienen te werken aan het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding zodat zij gezamenlijk invulling kunnen gaan geven aan het ouderschap.
Reizen en informeren
5.11.
Partijen zijn ter zitting in hoger beroep in het kader van de uitoefening van de reguliere zorg overeengekomen dat, indien de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zou worden bepaald, de vrouw naar de kinderen toe zal reizen en met hen in de buurt van hun school/woonplaats zal verblijven. Hiermee vervalt het belang bij de verzoeken van de man om elkaar in verband met de reguliere zorgverdeling tijdig vluchtinformatie te verschaffen en dat voor de uitoefening van de reguliere zorgregeling via [plaats D] moet worden gevlogen. Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
5.12.
Wat de vakanties betreft zal het hof in het belang van de kinderen bepalen dat de overdracht van de kinderen voor vakanties buiten Schotland op de luchthavens van [plaats D] en [luchthaven] zal plaatsvinden waarbij de vrouw bij aanvang van de vakantie de kinderen op het vliegveld van [plaats D] zal ophalen en de man aan het einde van de vakantie de kinderen weer op het vliegveld van [luchthaven] zal ophalen.
Het hof acht het verder redelijk dat partijen elkaar zodra zij voornemens zijn op een internationale vakantie te gaan met de kinderen en in elk geval uiterlijk acht weken voor een voorgenomen internationale vakantie, te rekenen vanaf de eerste vakantiedag, consulteren over de bestemming van de voorgenomen vakantie, waarbij de andere ouder binnen twee weken dient te reageren, bij gebreke waarvan de ouder die het voorstel heeft gedaan zijn of haar voornemen kan uitvoeren. Het hof zal conform beslissen.
5.13.
Wat het verzoek van de man betreft om te bepalen dat beide partijen zich dienen te committeren aan het ondertekenen van het reisformulier met minderjarige kinderen, merkt het hof op dat de grondslag voor een dergelijk verzoek ontbreekt en om die reden zal worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat het hof ervan uitgaat dat beide partijen zich ook op dit punt welwillend en redelijk naar elkaar zullen opstellen.
Videocontact
5.14.
Het hof zal bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot het hebben van videocontact met de kinderen gedurende drie keer per week, te weten op maandag, woensdag en vrijdag om 18:00 uur en wat de duur betreft op geleide van de aandacht spanne van de (nu nog jonge) kinderen en dat de man gerechtigd is tot videocontact (gedurende vakanties drie keer per week en gedurende een weekend dat de kinderen bij de vrouw zijn een keer), eveneens op geleide van de aandacht spanne van de (nu nog jonge) kinderen.
Hond [hond]
5.15.
De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de aan haar toebehorende hond [hond] door de man aan haar dient te worden afgegeven. De man voert verweer en stelt zich op het standpunt dat hij de hond na het verbreken van de relatie en nog voor het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg in juni 2021 heeft weggegeven aan een derde partij. Hij is bereid het adres van de nieuwe eigenaar aan de vrouw te geven maar hij is niet bereid de hond zelf na twee jaar nog terug te vorderen van de nieuwe eigenaar om de hond vervolgens aan de vrouw over te dragen. Dit is volgens de man niet in het belang van de hond.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.16.
Indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels). Artikel 3:2a BW bepaalt dat hoewel dieren geen zaken zijn de bepalingen met betrekking tot zaken in principe wel op dieren van toepassing zijn. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van dit verzoek kennis te nemen.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Nu partijen een volgens dit Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Nederlandse recht, is dat recht van toepassing op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk.
Wettelijk kader
5.17.
Artikel 827, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geeft een opsomming van de nevenvoorzieningen die in een echtscheidingsprocedure kunnen worden verzocht. Het onderhavige verzoek is niet aan te merken als een van de in onderdelen a tot en met e van artikel 827, eerst lid, van het Rv genoemde voorzieningen. Onderdeel f bepaalt dat een andere voorziening dan bedoeld in de onderdelen a tot en met e kan worden getroffen, mits deze voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding, en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
Inhoudelijke beoordeling
5.18.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de hond op naam van beide partijen geregistreerd stond tussen 11 juni 2017 en 21 juni 2021. Hieruit kan worden afgeleid dat de eigendom van de hond omstreeks 21 juni 2021 (vóór de indiening van het verzoekschrift door de man) om niet is overgedragen aan een derde, niet in deze procedure betrokken partij. Nu de hond zich niet in Nederland bevindt en de man niet meer beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de hond, zal de behandeling van het verzoek van de vrouw tot onnodige vertraging van het geding leiden. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof,
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 3 mei 2022, voor zover daarin:
- is bepaald dat de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is bepaald, en in zoverre opnieuw beschikkende:
  • bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
  • de vrouw heeft één weekend per maand de zorg voor de kinderen van vrijdag tot zondag als ook tweederde van alle schoolvakanties waarbij heeft te gelden dat de kinderen kerst en oud en nieuw het ene jaar bij de man vieren en het andere jaar bij de vrouw;
  • partijen kunnen deze regeling in onderling overleg uitbreiden;
  • de vrouw zal vóór de aanvang van ieder schooljaar, bij voorkeur op de kortst mogelijke termijn nadat de schoolvakanties van de kinderen voor het betreffende schooljaar door de school bekend zijn gemaakt (welke schoolgegevens de man binnen één week na ontvangst daarvan aan de vrouw dient toe te sturen), een jaarplanning opstellen voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken conform de hiervoor bepaalde verdeling;
  • de man zal binnen twee weken na ontvangst op het voorstel van de vrouw te reageren;
- bepaalt dat de overdracht van de kinderen voor vakanties buiten Schotland op de luchthavens van [plaats D] en [luchthaven] zal plaatsvinden waarbij de vrouw bij aanvang van de vakantie de kinderen op het vliegveld van [plaats D] zal ophalen en de man aan het einde van de vakantie de kinderen weer op het vliegveld van [luchthaven] zal ophalen;
- bepaalt dat partijen zodra zij voornemens zijn op een internationale vakantie te gaan met de kinderen en in elk geval uiterlijk acht weken voor een voorgenomen internationale vakantie, te rekenen vanaf de eerste vakantiedag, elkaar dienen te consulteren over de bestemming van de voorgenomen vakantie, waarbij de andere ouder binnen twee weken dient te reageren, bij gebreke waarvan de ouder die het voorstel heeft gedaan zijn of haar voornemen kan uitvoeren;
- bepaalt dat de vrouw gerechtigd is tot het hebben van videocontact met de kinderen gedurende drie keer per week, te weten op maandag, woensdag en vrijdag om 18:00 uur en wat de duur betreft op geleide van de aandacht spanne van de (nu nog jonge) kinderen en dat de man gerechtigd is tot videocontact (gedurende vakanties drie keer per week en gedurende een weekend dat de kinderen bij de vrouw zijn een keer), eveneens op geleide van de aandacht spanne van de (nu nog jonge) kinderen;
- verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. R.M. Troost en mr. M. Overmars, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.