ECLI:NL:GHAMS:2023:3542

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
23-001397-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïne-invoer met nauwe samenwerking en afwijzing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972 en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, was betrokken bij de invoer van 673,2 gram cocaïne op 12 december 2021 op Schiphol. De verdachte had telefonisch contact met een medeverdachte op Curaçao en hield deze op de hoogte van de gang van zaken op Schiphol. Het hof oordeelde dat de verdachte een onmisbare schakel vormde in het proces van cocaïne-invoer, wat leidde tot de conclusie van medeplegen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, welke straf door het hof werd bevestigd. Daarnaast werd een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de verdachte in het afgelopen jaar positieve stappen had gezet in zijn leven, zoals het vinden van een baan en het aflossen van schulden. Het hof oordeelde dat het toewijzen van de vordering meer negatieve gevolgen zou hebben dan positieve.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001397-22
datum uitspraak: 19 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-021519-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1972,
niet ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen (BRP),
verblijfadres [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 december 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 673,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op of omstreeks 12 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Curaçao om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
  • het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen
van 673,2 gram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • telefonisch contact te onderhouden met zijn, verdachtes mededader(s) (contact ' [medeverdachte01] ') door dit contact op de hoogte te houden over de aankomst op Schiphol van zijn, verdachtes mededader (te weten [medeverdachte02] ) en/of door te geven dat voornoemde [medeverdachte02] is staande gehouden en/of
  • zich op voornoemde datum naar Schiphol te begeven teneinde zijn, verdachtes mededader (te weten voornoemde [medeverdachte02] ), op te halen en/of
  • een auto ter beschikking te hebben voor de ontvangst en/of het verdere vervoer van de (voornoemde hoeveelheid) cocaïne en/of
  • zijn telefoonnummer en/of (oud) adres ter beschikking te stellen aan voornoemde [medeverdachte02] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte slechts optrad als taxichauffeur voor de persoon die de cocaïne bij zich had en daarmee geen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne om te kunnen spreken van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 12 december 2021 is op luchthaven Schiphol een persoon genaamd [medeverdachte02] (verder: [medeverdachte02] ) aangekomen met een vlucht vanuit Curaçao. [medeverdachte02] bleek slikkersbollen met in totaal 637,2 gram cocaïne bij zich te hebben. Ook had hij een briefje bij zich met daarop de voornaam, het telefoonnummer en een voormalig adres van de verdachte. De verdachte is op dezelfde dag op Schiphol gecontroleerd/staandegehouden door de Koninklijke Marechaussee. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij die dag op Schiphol was om [medeverdachte02] op te halen en hem naar zijn verblijfadres in [adres01] te brengen, alwaar [medeverdachte02] verder zou worden vervoerd door andere personen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat [medeverdachte02] drugs bij zich had en dat hij € 200,00 zou verdienen met de rit. De telefoon van de verdachte is uitgelezen en gebleken is dat hij vóór de aankomst van [medeverdachte02] contact had met ene ‘ [medeverdachte01] ’, wiens nummer ook onder de naam ‘ [medeverdachte01] ’ in de telefoon van [medeverdachte02] stond. De verdachte werd door [medeverdachte01] via WhatsApp op de hoogte gehouden over de aankomst van [medeverdachte02] . Op zijn beurt informeerde de verdachte [medeverdachte01] over zijn staandehouding eerder op de dag en de gang van zaken op Schiphol. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte01] of [medeverdachte01] de persoon uit Curaçao is die hem vroeg om [medeverdachte02] van Schiphol op te halen en dat [medeverdachte01] hem een foto had gestuurd van [medeverdachte02] , zodat de verdachte wist wie hij op moest halen.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Door als afhaler telefonisch contact te houden over de drugskoerier met de persoon op Curaçao (de hiervoor genoemde [medeverdachte01] / [medeverdachte01] ), deze persoon op Curaçao voortdurend op de hoogte te houden van de gang van zaken op Schiphol en door zich naar Schiphol te begeven teneinde de drugskoerier van Schiphol op te halen en deze met de cocaïne naar zijn verblijfadres in [adres01] te vervoeren, alwaar de drugskoerier vervolgens zou worden opgehaald, vormde de verdachte een onmisbare en belangrijke schakel in het proces van de invoer van de cocaïne. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een zodanig grote bijdrage aan de invoer van de cocaïne geleverd dat sprake is van medeplegen. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 673,2 gram cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen invoeren van cocaïne, een verslavende drug die gezondheidsrisico’s meebrengt voor gebruikers daarvan. De handel in en het gebruik van dergelijke harddrugs gaat bovendien, zoals algemeen bekend is, dikwijls gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit. De verdachte heeft, kennelijk uit winstbejag, hieraan een bijdrage geleverd.
Voor feiten als het onderhavige is naar het oordeel van het hof enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor de invoer van een hoeveelheid harddrugs van 500 tot 1.000 gram een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden wordt genoemd. Mede gelet daarop acht het hof de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof voorts geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte van de voornoemde straf af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI)

De verdachte is door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen (België) bij vonnis van 24 februari 2017, waarvan de tenuitvoerlegging via de WETS is overgenomen door het Arrondissement Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-029859-19, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1095 dagen. Daarnaast is de verdachte bij arrest van 18 januari 2019 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder parketnummer 20-003591-17 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. Deze uitspraken zijn onherroepelijk. Op 3 oktober 2021 is de verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een strafrestant van 1585 dagen, onder de algemene voorwaarde dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd bedroeg 1585 dagen.
Naar aanleiding van het in de voorliggende zaak tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie op
10 februari 2022 een schriftelijke vordering ingediend met VI-nummer 99-000308-51, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 270 dagen. De politierechter heeft de vordering toegewezen. Deze beslissing is zowel in de aantekening mondeling vonnis genoteerd als ook apart geminuteerd.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is in het hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Er is meer dan een jaar verstreken sinds de vorige zitting en in dat jaar heeft de verdachte zich volledig ingezet om al zijn zaken op orde te krijgen. Zo heeft hij een baan en kan hij zijn laatste schulden aflossen, waardoor ook het risico op recidive daalt. De verdachte is niet meer in aanraking geweest met politie of justitie. Met het toewijzen van de vordering zou de verdachte alles kwijtraken.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende de proeftijd de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Voor de geloofwaardigheid en de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is van groot belang dat aan de overtreding van de gestelde voorwaarden gevolgen worden verbonden. In beginsel dient dat ook in het onderhavige geval te gebeuren.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om tot een andere beslissing te komen. De verdachte heeft aangetoond dat hij inmiddels beschikt over een baan en hij heeft verklaard dat een groot deel van zijn schulden inmiddels is kwijtgescholden, dan wel zijn afbetaald. Voor zijn overige schulden heeft hij een betalingsregeling getroffen die hij, met dank aan zijn baan, kan nakomen. Hierdoor is het aannemelijk dat het risico op recidive aanzienlijk is verminderd. Het hof overweegt dat het toewijzen van de vordering herroeping VI meer negatieve gevolgen zal kunnen hebben dan positieve, omdat de verdachte – met een betrekkelijk moeizaam strafrechtelijk verleden - in dat geval zijn baan, inkomen en mogelijk zijn partner zal kwijtraken en de schulden niet verder afbetaald kunnen worden. Gelet op het voorgaande ziet het hof in het onderhavige geval aanleiding om de vordering af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder VI-nummer
99-000308-51 af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. N.E. Kwak en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 december 2023.