ECLI:NL:GHAMS:2023:3535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
23-001186-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een politieambtenaar en misbruik van alarmnummer 112

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar door deze in de kuit te bijten en meermalen het alarmnummer 112 te bellen zonder dat daar een noodzaak voor was. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De bewezenverklaring van de mishandeling en het misbruik van het alarmnummer leidde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, met bijzondere voorwaarden waaronder meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 320,00 toegewezen, omdat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling schade had geleden. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waarbij ook eerdere veroordelingen zijn meegewogen. De uitspraak benadrukt de ernst van het misdrijf tegen een ambtenaar in functie en het onterecht gebruik van noodnummers, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001186-22
datum uitspraak: 12 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 april 2022 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-140558-21 (zaak A), 13-007456-22 (zaak B) en 13-152396-21 (zaak C), alsmede 15-175335-18 (TUL) en 96-208046-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B met parketnummer 13-007456-22 onder 1 en 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in zaak A:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [benadeelde partij01] , werkzaam als hoofdagent bij de Landelijke Eenheid, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] in de (linker)kuit, althans in het (linker)been, te bijten;
in zaak C:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk, meermalen (22 keer), althans eenmaal, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, namelijk van het nummer 112.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:
hij op 22 mei 2021 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [benadeelde partij01] , werkzaam als hoofdagent bij de Landelijke Eenheid, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] in de linkerkuit te bijten;
zaak B:
hij op 8 mei 2021 te Amsterdam, opzettelijk, meermalen, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, namelijk van het nummer 112.
Hetgeen in zaak A en C meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak C bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en C bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en C bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en C tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf zoals is opgelegd in eerste aanleg.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar door hem in de kuit te bijten. Door zo te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte meermalen het alarmnummer 112 gebeld, terwijl daartoe geen noodzaak bestond. De verdachte heeft op die manier de noodlijn onnodig belast, hetgeen nadelige gevolgen voor noodgevallen kan hebben gehad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In een rapport van 23 november 2023 adviseert de reclassering de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich op afspraken met de reclassering meldt en zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard open te staan voor hulpverlening door de reclassering. Gelet op die verklaring en het gegeven dat de verdachte momenteel structurele dagbesteding en een bron van inkomsten in de vorm van een eigen bedrijf heeft, waarvan doorkruising door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk wordt geacht, acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 320,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat niet kan worden vastgesteld waaruit de schade bestaat.
Uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft als gevolg van het handelen van de verdachte pijn en letsel opgelopen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 320,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 142, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd, zo begrijpt het hof de vordering van de advocaat-generaal, de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 27 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week (parketnummer 96-208046-19) en de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 21 dagen (parketnummer 15-175335-18).
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen af te wijzen.
Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 21 dagen, parketnummer 15-175335-18, niet-ontvankelijk verklaren, omdat in de zaak met parketnummer 23-003043-21 bij arrest van 12 december 2023 in plaats van de tenuitvoerlegging van deze straf een taakstraf voor de duur van 54 uren is bevolen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde hechtenis, parketnummer 96-208046-19, worden gelast. Het hof acht het echter onwenselijk dat de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte zal worden doorkruist door de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Het hof zal daarom in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-007456-22 onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-140558-21 en in de zaak met parketnummer 13-152396-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-140558-21 en in de zaak met parketnummer 13-152396-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit arrest en gedurende de volledige proeftijd op afspraken met de reclassering te melden bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres02] , zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het meewerken aan het aflossen van schulden en aan verdiepingsdiagnostiek of behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-140558-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 320,00 (driehonderdtwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-140558-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 320,00 (driehonderdtwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 mei 2021.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 27 januari 2020 met parketnummer 96-208046-19, te weten hechtenis voor de duur van één week, een
taakstrafvoor de duur van
18 (achttien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 15-175335-18.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. P. Greve en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]