ECLI:NL:GHAMS:2023:350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.318.223/01, 200.318.223/02 en 200.318.549/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling na echtscheiding met ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een schorsingsverzoek ingediend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader is van mening dat de omgang met de moeder onveilig is voor de kinderen, gezien de eerdere mishandeling door de moeder. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen het verzoek van de vader en pleiten voor bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot schorsing, omdat dit verzoek te vroeg is ingediend, vóór het instellen van hoger beroep. Het hof bevestigt de zorgregeling, maar met aanpassingen, waarbij de omgang tussen de moeder en de kinderen geleidelijk wordt uitgebreid, afhankelijk van evaluaties door de GI. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de noodzaak van begeleiding en evaluatie van de omgangsregeling wordt benadrukt. De ouders worden aangespoord om samen te werken aan een veilige opvoedingssituatie voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.318.223/01, 200.318.223/02 en 200.318.549/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/331603 / JU RK 22-1351
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident,
hierna: de GI.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
[de moeder] , wonende op een geheim adres,
hierna: de moeder,
advocaat mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem.
In zijn adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kinderrechter) van 13 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader heeft op 17 oktober 2022 een ‘appelrekest ex artikel 351 Rv verzoek tot schorsing uitvoerbaar bij voorraad’ ingediend (zaaknummers 200.318.223/01 en 200.318.223/02). Vervolgens is de vader op 24 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking waarin hij verzoekt zoals hierna onder 4.2 weergegeven (zaaknummer 200.319/549/01).
2.2
De GI heeft op 15 december 2022 een verweerschrift in hoger beroep en het incident ingediend.
2.3
De moeder heeft op 19 december 2022 een verweerschrift in hoger beroep en het incident ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen van de zijde van de vader op 4 november 2022;
- een brief van de zijde van de vader van 14 december 2022 met bijlagen, ingekomen op 15 december 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de twee gezinsvaderagers;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door memoeder V.A.S. Regout, vergezeld door een medewerker van de raad als toehoorder.
2.6
Zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling met partijen besproken, slaat het hof geen acht op de bijlagen bij de brief van de zijde van de vader van 14 december 2022. Deze bijlagen betreffen een (persoonlijke) reactie van de vader op het verweerschrift van de GI, welke extra schriftelijke ronde in strijd is met de in hoger beroep geldende twee conclusie-leer.
2.7
Tijdens de zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen de vader, de GI en de moeder. Deze afspraken zijn neergelegd in een verkort proces-verbaal, dat aan de betrokkenen is toegezonden. Naar aanleiding van de gemaakte afspraken zijn vervolgens de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- een bericht van de zijde van de GI van 20 januari 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 januari 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 27 januari 2023.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is op 18 december 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben na hun echtscheiding een affectieve relatie gehad, uit welke relatie zijn geboren: [minderjarige 1] , [in] 2017, en [minderjarige 2] , [in] 2019 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De vader heeft de kinderen erkend. De ouders zijn oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de vader.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 7 maart 2022 tot 7 maart 2023.
3.3
De GI heeft de vader op 2 augustus 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de verzorging en opvoeding van de kinderen. Bij beschikking van 13 oktober 2022 heeft de kinderrechter het verzoek van de vader tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 2 augustus 2022 deels afgewezen, deels niet-ontvankelijk verklaard en deels toegewezen.
3.4
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2022 is de vader veroordeeld tot het nakomen van de bestreden beschikking van 13 oktober 2022 op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hij de beschikking niet uitvoert tot een maximum van € 10.000,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna: zorgregeling) bepaald, met ingang van de datum van de beschikking:
Week 1-3: De kinderen zijn op woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 18:30 uur bij de moeder. De moeder haalt de kinderen van school ( [minderjarige 1] van school en [minderjarige 2] bij de peuterspeelzaal), de vader haalt de kinderen om 18:30 uur op bij de moeder. De moeder zorgt ervoor dat de kinderen hebben gegeten wanneer zij om 18:30 uur bij de vader worden gebracht.
Op zondag van 11:00 tot 18:30 uur zijn de kinderen bij de moeder. De vader brengt de kinderen om 11:00 uur bij de moeder en zij brengt de kinderen om 18:30 uur naar de vader.
Tijdens de omgang is de vader niet aanwezig in het huis van de moeder. Bij de moeder is iemand uit haar netwerk aanwezig ter ondersteuning van de overdracht. Op woensdag is ambulante hulp deels aanwezig.
Na 3 weken evaluatie. Tijdens de evaluatie wordt door de GI besloten om de volgende stap te zetten. Als hulpverlening positief is:
Week 3-6:De kinderen verblijven op woensdagmiddag uit school tot donderdag naar school bij de moeder, de moeder haalt en brengt de kinderen naar school en de peuterspeelzaal. En aansluitend van zondag 11.00 uur tot maandag naar school. De vader brengt de kinderen zondag om 11:00 bij de moeder en zij brengt de kinderen maandagochtend naar school en de peuterspeelzaal. Tijdens de omgang is de vader niet aanwezig in het huis van de moeder. Bij de moeder is iemand uit haar netwerk aanwezig ter ondersteuning van de overdracht. Ambulante hulp is meerdere keren per week aanwezig.
Na 3 weken evaluatie. Tijdens de evaluatie wordt door de GI besloten om de volgende stap te zetten.
Week 6-9:De kinderen zijn de even week woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder. De moeder haalt de kinderen woensdag uit school. De moeder brengt [minderjarige 1] vrijdag-ochtend naar school en brengt [minderjarige 2] om 12:00 uur naar school, zodat beide kinderen om 12:00 uur door de vader worden opgehaald bij school. De oneven week zijn de kinderen maandag uit school tot woensdag naar school bij de moeder. En vrijdag uit school tot maandag naar school. De moeder haalt en brengt de kinderen naar school.
Na 3 weken evaluatie. Tijdens de evaluatie wordt door de GI besloten om de volgende stap te zetten.
Na 9 weken:De even weken zijn de kinderen bij de moeder en de oneven weken bij de vader maandag uit school tot maandag naar school.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader verzoekt in de zaken met zaaknummers
200.318.223/01 en 200.318.223/02de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof een nieuwe beslissing heeft genomen. In de zaak met zaaknummer
200.318.549/01 verzoekt de vader, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat - kort gezegd - overeenkomstig een aantal nader omschreven stappen en voorwaarden wordt toegewerkt naar een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders.
4.3
De GI en de moeder verzoeken de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaken met zaaknummers 200.318.223/01 en 200.318.223/02
5.1.
Het hof oordeelt als volgt ten aanzien van het verzoek van de vader de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen, naar het hof begrijpt op de voet van artikel 360 lid 2 Rv. Een dergelijk verzoek kan alleen worden ingediend na of tegelijkertijd met het instellen van hoger beroep. Uit het stuk van 17 oktober 2022 blijkt, gelet op de grief en het petitum, dat toen alleen het schorsingsverzoek is ingediend en niet ook hoger beroep is ingesteld. De vader heeft pas na de indiening van het verzoek (17 oktober 2022) hoger beroep ingesteld (24 oktober 2022). Het hof zal de vader dan ook niet ontvankelijk verklaren in zijn verzoek de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen.
In de zaak met zaaknummer 200.318.549/01
5.2
Ter beoordeling aan het hof ligt de verdeling tussen de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders voor. Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
5.3
De vader kan zich niet vinden in de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling om de navolgende redenen. De omgang tussen de moeder en de kinderen is op grond van de vastgestelde regeling voor een groot gedeelte onbegeleid, terwijl de moeder de kinderen in het verleden gedurende langere tijd verbaal en fysiek heeft mishandeld. Zonder begeleiding kan een veilige omgang voor de kinderen niet worden gewaarborgd. De vader vreest dat de moeder (emotioneel) nog niet beschikbaar is voor de kinderen. Zij zou begeleiding krijgen in de omgang met de kinderen, zodat zij kan werken aan het veranderen van interactiepatronen en het opbouwen van een veilige hechtingsrelatie. Deze begeleiding heeft zij echter niet gehad. Zij heeft ook geen cursus of begeleiding gehad om met haar pedagogisch onvermogen om te gaan. Hoewel eerder dit jaar begeleide omgang door Humanitas tussen de moeder en de kinderen heeft plaatsgevonden, is deze omgang door toedoen van de GI niet geëvalueerd en is er dus nog steeds geen zicht op de interactiepatronen tussen moeder en kinderen. Ook zijn de trauma’s van de kinderen als gevolg van de mishandeling door de moeder nog niet behandeld en zijn de ouders nog niet in staat om rustig en constructief met elkaar te communiceren. De vader is niet tegen omgang, maar wil fasegewijs uitbreiding van de omgang met begeleiding. Hij heeft hiertoe een stappenplan opgesteld. De door de kinderrechter vastgestelde regeling is prematuur en met die regeling wordt het belang van de kinderen uit het oog verloren, aldus de vader.
5.4
De GI is van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en voert hiertoe - kort samengevat - het volgende aan. De vader brengt ernstige schade toe aan de ontwikkeling van de kinderen door de zorgregeling niet na te komen. Het is in het belang van de kinderen dat de vastgestelde zorgregeling wordt nagekomen, zodat er een voor de kinderen voorspelbaar contact tussen hen en hun beide ouders kan worden gerealiseerd. Op basis van de begeleide omgang door de GI en Humanitas bestaan geen zorgen over de veiligheid van de kinderen als zij deels zonder begeleiding bij de moeder verblijven. Anders dan de vader stelt heeft evaluatie van de door Humanitas begeleide omgangsregeling wel plaatsgevonden, maar is de vader niet verschenen. Bij de evaluatie kwam naar voren dat de moeder aansluit bij de kinderen en dat geen zorgen bestaan over de interactiepatronen tussen de moeder en de kinderen. Verder blijkt uit het rapport van de raad niet dat de moeder pedagogisch onvermogend is en is onduidelijk of de kinderen een trauma hebben en als dat het geval is, wat de oorzaak daarvan is. De vader uit steeds opnieuw beschuldigingen aan het adres van de moeder terwijl door de hulpverlening is geconstateerd dat beide ouders hebben bijgedragen aan de onveilige situatie van de kinderen. De vader heeft tot op heden niet meegewerkt aan de ondertoezichtstelling en de geadviseerde hulpverlening, terwijl de moeder tot nu toe alle adviezen van de hulpverlening heeft opgevolgd en alle afspraken met de GGZ, GI en de zorgorganisatie ZIJN (hierna: ZIJN) is nagekomen. Zij heeft de behandeling van haar traumaklachten inmiddels afgerond. Tijdens de omgang tussen de moeder en kinderen op zowel woensdag als zondag is begeleiding van ZIJN beschikbaar om de moeder op pedagogisch vlak te adviseren en te observeren hoe het contact verloopt. De GI ziet geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de hechtingsrelatie tussen de moeder en kinderen.
5.5
De moeder meent eveneens dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Volgens haar staat niets uitvoering van zorgregeling in de weg. Voor zover überhaupt nog begeleiding van de omgang tussen haar en de kinderen dient plaats te vinden, is ZIJN hiervoor beschikbaar. De moeder houdt zich aan de adviezen van de hulpverlening. De argumentatie van de vader is achterhaald en berust op onwaarheden. De vader laat na te bewijzen en met stukken te onderbouwen dat omgang met de moeder onveilig zou zijn voor de kinderen. De stukken van de GI, met daarin bevindingen van de psychiater/psycholoog van de moeder, laten een ander beeld van de moeder zien. De moeder verkeerde tijdens de relatie met de vader in mentaal zwaar weer en heeft destijds pedagogische onmacht ervaren in een gezin dat niet functioneerde. Zij heeft nadien hulp gekregen en alles gedaan om een veilig klimaat voor de kinderen te creëren Er is geen sprake meer van PTSS en de moeder heeft van al haar behandelaars groen licht gekregen ten aanzien van haar mentale gezondheid. De vader houdt de moeder en de kinderen in zijn macht. De kinderen en de moeder hebben recht op omgang met elkaar, aldus de moeder.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep voorop gesteld dat het van belang is dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met de moeder. De raad heeft voorts het volgende verklaard. Er is sprake van een structureel wantrouwen van de vader jegens de moeder na een complexe echtscheiding en dreigend contactverlies tussen de moeder en de kinderen. De vader wil het contact tussen de moeder en de kinderen alleen toestaan op zijn voorwaarden. De GI heeft behoorlijke inspanningen geleverd om aan te tonen dat het nu goed gaat met de moeder. De moeder heeft aan zichzelf gewerkt. Het is nu aan de vader om zijn verantwoordelijkheid te nemen en aan het werk te gaan. Hij moet zich realiseren dat blijvend contactverlies schadelijk is voor de kinderen en dat als de dreiging daarvoor dusdanig ernstig is, de kinderen dan niet meer bij hem kunnen opgroeien. De vader moet stappen zetten om het gesprek met de hulpverlening aan te gaan en te accepteren dat de kinderen een moeder hebben die ook het beste met ze voor heeft. Hoewel de vader handelt uit liefde voor zijn kinderen, worden zij juist beschadigd doordat de vader blijft vasthouden aan zijn overtuigingen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhouding tussen de ouders onderling ernstig is verstoord en dat zij geen vertrouwen hebben in elkaars opvoedvaardigheden. De kinderen zijn in maart 2022 onder toezicht gesteld van de GI vanwege zorgen over de zeer gespannen opvoedingsomgeving waarin zij opgroeien. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen staat onder druk en bij [minderjarige 1] is sprake van toenemende gedragsproblematiek. De kinderen hebben al langere tijd geen structureel contact meer met hun moeder. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder en de kinderen elkaar 9 juli 2022 voor het laatst hebben gezien. Ondanks een schriftelijke aanwijzing van de GI, de bestreden beschikking en het vonnis in kort geding van 16 november 2022 is de vader niet bereid gebleken mee te werken aan het realiseren van (structurele) omgang tussen de moeder en de kinderen vanwege het grote wantrouwen dat hij heeft in zowel de opvoedvaardigheden van de moeder als de hulpverlening vanuit de GI.
Om de impasse te doorbreken zijn ter zitting in hoger beroep procesafspraken gemaakt, inhoudende (kort samengevat) dat de GI ervoor zal zorgen dat het contact tussen de moeder en de kinderen gedurende drie weken, op woensdag- en zondagmiddag, volledig begeleid zal worden door ZIJN, inclusief de overdrachtsmomenten. Afgesproken is dat ZIJN een verslag van de contactmomenten zal opstellen, waarop de vader en de moeder kunnen reageren, en dat de regeling zal doorlopen totdat het hof de onderhavige beschikking heeft gegeven.
Uit het door de GI toegezonden verslag van de contactmomenten van ZIJN en het werkplan van de GI (zie onder 2.7) is het volgende gebleken. Tussen 25 december 2022 en 19 januari 2023 hebben in totaal vijf contactmomenten tussen de moeder en de kinderen plaatsgevonden. Eén van de contactmomenten is niet doorgegaan vanwege het gedrag van de vader richting de GI en de medewerkers van ZIJN. De vader heeft hierover een officiële brief ontvangen, waarna de omgang is hervat. Hoewel de interactie tussen de moeder en de kinderen over het algemeen positief is, er affectie tussen hen zichtbaar is en de moeder aandacht voor de kinderen heeft, leek het er bij de laatste omgang op dat de kinderen weinig van de moeder accepteerden. Volgens de medewerker van ZIJN laten de kinderen, met name [minderjarige 1] , zich steeds moeilijker begrenzen door de moeder tijdens de omgang en verslechtert hun gedrag. Opvallend zijn verder nog sommige uitlatingen die de kinderen doen over onder andere de gezinsmanagers en het bellen van de politie. Gelet op deze uitlatingen en de voortdurende diskwalificatie van de moeder (en de GI) door de vader, heeft het hof (ook) zorgen over het opvoedklimaat van de kinderen bij de vader. Het hof heeft de indruk dat de kinderen zich in een spagaat tussen beide ouders bevinden. Het is daarom ook maar de vraag of zij in staat kunnen worden gesteld om door beide ouders verzorgd en opgevoed te worden.
Gezien de moeite die de moeder heeft met het begrenzen van de kinderen, het gedrag van de kinderen, de slechte verhouding tussen de ouders onderling en de zorgen over het opvoedklimaat bij de vader acht het hof het thans noodzakelijk dat het door Kenter Jeugdhulp (hierna: Kenter) voorgestelde hulpverleningstraject wordt gevolgd. Uit het bericht van de vader van 26 januari 2023 (zie onder 2.7) blijkt dat de vader en de moeder in januari 2023 een intakegesprek met Kenter hebben gehad. Naar aanleiding hiervan heeft Kenter een traject voorgesteld, dat in eerste instantie vooral is gericht op het verkrijgen van een veilig pedagogisch klimaat door middel van een SAFE traject. Daarnaast wil Kenter beide ouders een voortraject aanbieden van het programma Kinderen uit de Knel en tenslotte kan een afgebakend traject Video Interactie Begeleiding (VIGB) worden geprobeerd met als doelen onder meer het vergroten van sensitiviteit en responsiviteit, het uitbreiden van opvoedings-vaardigheden en het creëren van een stabiel stimulerend gezinsklimaat.
Het hof kan, gelet op de problematiek, niet overzien wat het resultaat van het traject bij Kenter zal zijn en op welke termijn positieve effecten voor de kinderen merkbaar zullen zijn. Nu niet duidelijk is hoe lang dit traject zal duren zal het hof in deze zaak een eindbeslissing nemen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de omgang met de moeder, zoals deze in december 2022 tot stand is gebracht en op zichzelf niet slecht verloopt, wordt gecontinueerd en nog wat wordt uitgebreid. Het hof zal daarom de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling overnemen voor zover het de eerste twee stappen van de opbouwregeling (weken 1-3 en weken 3-6) betreft. Dit betekent dat de omgang tussen de moeder en de kinderen na een tussenstap en een positieve evaluatie door de GI zal kunnen worden opgebouwd tot een regeling waarbij de kinderen op woensdagmiddag uit school tot donderdag naar school en op zondag van 11.00 uur tot maandag naar school bij de moeder verblijven. Ieder omgangsmoment zal gedeeltelijk worden begeleid, waarbij de GI zal bepalen hoe deze begeleiding er uit dient te zien en op welke tijden. Voordat een verdere uitbreiding of andere aanpassing van de omgang kan plaatsvinden zal naar het oordeel van het hof het verloop van het bij Kenter te volgen hulpverleningstraject moeten worden afgewacht. Het hof zal de door de kinderrechter vastgestelde verdere uitbreiding van de zorgregeling (weken 6-9 en na 9 weken) dan ook niet overnemen. Indien gewenst kunnen de ouders of de GI na verloop van tijd een wijziging van de zorgregeling verzoeken bij de kinderrechter.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.318.223/01 en 200.318.223/02
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek de tenuitvoerlegging van de beschikking waarvan beroep te schorsen;
en in de zaak met zaaknummer 200.318.549/01
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, met ingang van heden, als volgt:
week 1-3: de kinderen zijn op woensdagmiddag uit school tot woensdagavond 18:30 uur bij de moeder, waarbij ieder omgangsmoment gedeeltelijk zal worden begeleid, waarbij de GI zal bepalen hoe deze begeleiding er uit zal zien. De moeder haalt de kinderen van school, de vader haalt de kinderen om 18:30 uur op bij de moeder. De moeder zorgt er voor dat de kinderen hebben gegeten wanneer zij om 18:30 uur bij de vader worden gebracht.
Op zondag van 11:00 tot 18:30 uur zijn de kinderen bij de moeder. De vader brengt de kinderen om 11:00 uur bij de moeder en zij brengt de kinderen om 18:30 uur naar de vader.
Tijdens de omgang is de vader niet aanwezig in het huis van de moeder. Bij de moeder is iemand aanwezig ter ondersteuning van de overdracht. De ambulante hulp zal deels aanwezig zijn, zoals overwogen in 5.6.;
na 3 weken evaluatie. Bij positieve evaluatie door de GI wordt de volgende stap gezet;
na week 3:de kinderen verblijven op woensdagmiddag uit school tot donderdag naar school bij de moeder, de moeder haalt en brengt de kinderen naar school en de peuterspeelzaal. En aansluitend van zondag 11.00 uur tot maandag naar school. De vader brengt de kinderen op zondag om 11:00 bij de moeder en zij brengt de kinderen maandagochtend naar school en de peuterspeelzaal. Tijdens de omgang is de vader niet aanwezig in het huis van de moeder. Bij de moeder is iemand aanwezig ter ondersteuning van de overdracht. De ambulante hulp zal deels aanwezig zijn, zoals overwogen in 5.6;
bepaalt deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 14 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.