afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002074-19
datum uitspraak: 10 februari 2023
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-860035-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2021, 16, 19 en 20 januari 2023 en 10 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Dit arrest betreft de strafzaak van de verdachte
[verdachte]. Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “ [onderzoeksnaam] ”. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten. Ten aanzien van vier verdachten, onder wie [verdachte] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte heeft blijkens de akte rechtsmiddel het hoger beroep onbeperkt ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen voornoemde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven partiële vrijspraken met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde witwassen. Het hof is van oordeel dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten, die in onderling verband moeten worden beoordeeld. Het hof zal het verweer aldus opvatten, dat naar het oordeel van de verdediging vrijspraak dient te volgen van het witwassen van de Fiat Panda, de Range Rover, de Mini Cooper, de Audi A3 met kenteken [kenteken 1] en de mobiele telefoons.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging – en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017, te Uitgeest en/of Naarden en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Utrecht en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland en/of in Brazilië, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (grote) geldbedrag(en) en/of voertuig(en) en/of (luxe)goed(eren), waaronder in ieder geval
- één of meer geldbedrag(en) (geldtransport februari 2017 [verdachte] naar Brazilië) van in totaal (ongeveer) 200.000 euro en/of
- één of meer (grote) geldbedragen (eerdere geldtransport(en) [verdachte] naar Brazilië) en/of
- één of meer geldbedrag(en) (beloning(en) geldtransporten [verdachte] ) van in totaal (ongeveer) 10.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contante stortingen [bank 1] ) van in totaal (ongeveer) 19.385 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contante stortingen [bank 2] ) van in totaal (ongeveer) 11.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (moneytransfers) van in totaal (ongeveer) 5.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contanten doorzoeking [adres 1] ) van in totaal (ongeveer) 2.650 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contanten doorzoeking [adres 1] ) van in totaal (ongeveer) 4.000 euro en/of
- één of meer (twaalf) mobiele telefoon(s) (waaronder cryptotelefoons) en/of
- een Mercedes (GLC 250D met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- een Mercedes (met kenteken [kenteken 3] ) en/of
- een Volvo (met kenteken [kenteken 4] ) en/of
- een Fiat Panda (voertuig [medeverdachte 2] ) (met kenteken [kenteken 5] ) en/of (de) 11.400 euro (die voor dit voertuig in contanten is bijbetaald) en/of
- één of meer (andere) voertuigen (die hij, verdachte, op naam gesteld heeft gehad en/of waar hij bij de aanschaf aanwezig was en/of daarbij heeft bemiddeld) en/of de contante bijbetaling(en) die voor die voertuigen zijn gedaan en/of
- ( althans) één of meer (andere) geldbedrag(en) en/of voertuig(en) en/of (luxe)goederen,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij/hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel dan wel gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017 te Uitgeest en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of Alkmaar en/of Heerhugowaard en/of Beverwijk en/of Naarden en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland en/of Brazilië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Inleiding; verwijt en standpunten van partijen
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit witwassen ziet op door hem verrichte geldtransporten naar Brazilië, de voor deze geldtransporten ontvangen beloningen, contante stortingen van in totaal € 19.385 onderscheidenlijk € 11.000 op bankrekeningen van zijn partner [medeverdachte 3] , door hem verrichte money transfers tot een bedrag van € 5.000, de in zijn woning aangetroffen contante bedragen van € 2.650 en € 4.000 en op diverse voertuigen en contante bijbetalingen daarvoor. Tevens wordt hij verdacht van het witwassen van 12 mobiele telefoons.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten. Daarbij heeft de advocaat-generaal wat betreft de geldtransporten het standpunt ingenomen dat dient te worden uitgegaan van vier transporten: het transport waarbij de verdachte op 13 februari 2017 werd aangehouden en drie eerdere transporten in 2016.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring grotendeels gerefereerd aan het oordeel van het hof. Vrijspraak is bepleit voor zover de verdachte wordt verweten dat hij meer dan twee geldtransporten in 2016 heeft verricht. Ook dient volgens de verdediging, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, vrijspraak te volgen wat betreft de Fiat Panda, Range Rover, Mini Cooper en Audi A3 met kenteken [kenteken 1] , evenals voor de mobiele telefoons. De BMW met kenteken [kenteken 6] heeft slechts kort op naam van de verdachte gestaan en is daarna op naam van [medeverdachte 1] gezet, zodat van afschermen en daarmee van witwassen geen sprake is geweest. Verder is vrijspraak bepleit ten aanzien van de bij de doorzoeking aangetroffen contante geldbedragen en de contante stortingen op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] . Volgens de verdediging zijn deze bedragen afkomstig van de handel in basketbalplaatjes, door de verdachte verrichte kluswerkzaamheden, een uitkering van de rioolservice en een winnend lot in de staatsloterij. Ten slotte is betoogd dat de periode van witwassen dient te worden beperkt, in die zin dat deze pas start op 23 september 2014 met de witwashandeling ten aanzien van de Audi Q7 met kenteken [kenteken 7]
Algemeen
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, (min of meer) verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat sprake is van betrokkenheid van de verdachte bij de in georganiseerde verband verrichte handel in cocaïne. Uit het dossier volgt evenwel niet dat de bedragen die in de tenlastelegging onder witwassen zijn opgenomen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijven van de verdachte in die handel. Het hof is van oordeel dat geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald (eigen) misdrijf, behoudens wat betreft na te noemen beloningen voor de geldtransporten.
De verdachte en zijn partner [medeverdachte 3] hadden een gezamenlijke huishouding. Zij ontvingen in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 beiden een arbeidsongeschiktheids-uitkering van het UWV, gezamenlijk tot een (bruto) bedrag van onderscheidenlijk € 18.862 (2014),
€ 33.830 (2015) en € 35.336 (2016). Zowel de verdachte als [medeverdachte 3] hebben verklaard niet over vermogen te beschikken. De verdachte had geen eigen bankrekening. Zijn partner [medeverdachte 3] had twee bankrekeningen, één bij de [bank 1] en één bij de [bank 2] . Vanwege het faillissement van het aannemers-bedrijf van de verdachte was in 2017 sprake van een schuld van ongeveer € 100.000.
Geldtransporten, money transfers en beloningen
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) op 20 februari 2017, bewezen dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] drie geldtransporten heeft verricht. Het betreft het onderschepte transport van € 200.000 op 13 februari 2017 en twee eerdere geldtransporten in 2016. Voor een derde geldtransport in 2016 acht het hof onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Voor de twee transporten in 2016 heeft de verdachte beloningen van onderscheidenlijk € 4.000 en € 6.000 ontvangen. Gelet op de omvang van de beloningen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat (ook) de transporten in 2016 zagen op aanzienlijke geldbedragen. Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransporten, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert.
Zoals hiervoor overwogen heeft de verdachte bij de FIOD bekend dat hij deze geldtransporten heeft verricht. De ter terechtzitting in eerste aanleg door hem afgelegde verklaring, dat hij dacht dat het bij de transporten in 2016 om papieren ging, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde, mede in het licht van zijn eerdere bekennende verklaring. Het hof betrekt daarbij tevens het OVC-gesprek van 31 maart 2017. In dit gesprek vraagt zijn dochter [medeverdachte 2] hem ‘maar waarom heb je (fluisterend) die andere dingen ook, die andere dingen bekend?’ gevolgd door zijn zoon [naam 1] die vraagt ‘Waarom heb je gezegd dat je drie keer bent geweest? Waarvoor heb je gezegd dat je drie keer bent geweest terwijl een keer vaststaat? Want ze hebben je ook over die andere twee keer aangesproken. Je had gewoon nee moeten zeggen’, daarmee de bekennende verklaring van de verdachte bevestigend. Ook de hoge beloningen die de verdachte voor de transporten ontving brengen het hof tot het oordeel dat bij de verdachte van meet af aan wetenschap heeft bestaan dat hij geldtransporten verrichtte.
De verdachte heeft niet een concrete, verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze geldbedragen. Hij heeft de geldbedragen ontvangen van [medeverdachte 1] , van wie geen legaal inkomen bekend was, en verder geen vragen gesteld. Dat de verdachte ‘op basis van verhalen had gehoord dat de familie van [medeverdachte 1] geld had’ is niet nader onderbouwd en vindt ook geen steun in het dossier. Dat [medeverdachte 1] schilderde kan evenmin als aannemelijke verklaring worden aangemerkt, nu [medeverdachte 1] sinds zijn auto-ongeluk in 2014 een arm niet meer goed kon gebruiken, nog daargelaten dat niet is onderbouwd dat [medeverdachte 1] met zijn schilderwerk tonnen zou hebben verdiend.
Het voorgaande geldt ook voor de door hem op verzoek van, en met geld van [medeverdachte 1] verrichte money transfers ten bedrage van € 5.000.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van deze contante geldbedragen, het niet anders kan zijn dan dat bedoelde bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Wat betreft de beloningen die de verdachte voor de geldtransporten heeft ontvangen, waarbij derhalve sprake is van uit eigen misdrijf ontvangen bedragen, geldt dat gesteld noch gebleken is dat de verdachte nog over deze geldbedragen beschikt, zodat er van moet worden uitgegaan dat hij deze heeft overgedragen en/of omgezet en derhalve witgewassen.
Voertuigen; partiële vrijspraak Fiat Panda
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] de in de bewijsmiddelen vermelde negen voertuigen (waaronder de Mercedes met kenteken [kenteken 2] , de Mercedes met kenteken [kenteken 3] en de Volvo met kenteken [kenteken 4] ) heeft witgewassen door deze op zijn naam te laten zetten, daarmee verhullende dat de voertuigen feitelijk door [medeverdachte 1] werden aangeschaft en gebruikt. De verdachte heeft ook hier geen vragen gesteld omtrent de herkomst van de bedragen waarmee deze voertuigen uit het hogere segment in een periode van drie jaar door [medeverdachte 1] zijn gekocht. Zoals hiervoor overwogen, acht het hof de stellingen van de verdachte dat de familie van [medeverdachte 1] geld zou hebben en die impliceren dat [medeverdachte 1] tonnen zou hebben verdiend met schilderen niet aannemelijk. Dat de BMW 5 station met kenteken [kenteken 6] maar korte tijd (twee weken) op naam van de verdachte heeft gestaan en daarna is overgezet op naam van [medeverdachte 1] brengt niet met zich dat daarmee geen sprake is van een witwashandeling door de verdachte. Het voertuig had in de tenlastegelegde periode immers blijkens nadere informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) van 1 februari 2022 met een buitenlands paspoort bij een RDW-keuringsstation of RDW-balie meteen op naam van [medeverdachte 1] kunnen worden gezet.
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig voor concrete witwashandelingen van de verdachte met betrekking tot de Fiat Panda met kenteken [kenteken 5] en spreekt hem van dit onderdeel vrij. Uit het dossier volgt enkel dat de verdachte ten behoeve van zijn dochter de onderhandelingen heeft gevoerd betreffende de aankoop van dit voertuig.
Mobiele telefoons
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig voor concrete witwashandelingen van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde twaalf mobiele telefoons. Dat bij de verdachte thuis (in de berging) lege doosjes van mobiele telefoons, waaronder zogenaamde crypto-telefoons, zijn aangetroffen en de telefoons zelf van [medeverdachte 1] zouden zijn geweest, acht het hof daartoe in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
Contante stortingen en aangetroffen geldbedragen in de woning
Wat betreft het bedrag van (in totaal) € 30.385 aan contante stortingen op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] en de in de woning van de verdachte en [medeverdachte 3] aangetroffen geldbedragen van (in totaal) € 6.650 overweegt het hof het volgende. Mede in het licht van de beperkte inkomsten van de verdachte en zijn partner en hun verklaringen omtrent het ontbreken van enig vermogen is sprake van een vermoeden van witwassen, gelet op de omvang van deze geldbedragen.
Van de verdachte mag mitsdien een concrete verifieerbare, op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd voor de herkomst van deze contante stortingen en bedragen. Volgens de verdediging zijn deze afkomstig van de handel in basketbalplaatjes, de door de verdachte verrichte kluswerkzaamheden, een uitkering van de rioolservice en een winnend lot in de staatsloterij.
Het hof overweegt allereerst dat de verdachte en zijn partner [medeverdachte 3] omtrent de herkomst van de bedragen wisselend hebben verklaard.
Zo heeft de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank eerst verklaard niets te weten van stortingen op de bankrekening van [medeverdachte 3] en vervolgens dat hij deze bedragen aan [medeverdachte 3] had gegeven en afkomstig zijn van de handel in basketbalplaatjes, klusjes, een uitkering van de rioolservice en een winnend lot uit de loterij.
[medeverdachte 3] heeft daarentegen bij de FIOD verklaard dat het winnende lot uit de loterij contant is uitbetaald en niet op de bank is gezet, maar door de verdachte is gebruikt om schulden mee te betalen.
Daarnaast heeft de verdachte zelf ook tegenstrijdig verklaard over het in zijn woning aangetroffen contante bedrag van € 2.650 in de handtas van zijn partner [medeverdachte 3] en het bedrag van € 4.000 in de salontafel. Bij de FIOD heeft hij op 14 februari 2017 verklaard dat dit geld niet van hem is, maar van zijn vrouw moet zijn. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 21 maart 2019 heeft hij daarentegen eerst verklaard dat dit bedrag afkomstig is van de uitkering van de rioolservice en even later dat hij niet weet of dat geld daaruit afkomstig is.
[medeverdachte 3] heeft op 21 februari 2017 bij de FIOD verklaard dat het geld uit haar handtas afkomstig is uit de salontafel en spaargeld betreft, afkomstig van de handel in basketbalplaatjes en de verkoop van spullen via Marktplaats.
In hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging getuigen gehoord over de gestelde kluswerkzaam-heden van de verdachte. De getuigenverklaringen bieden steun voor de stelling dat de verdachte in 2013 en 2014 tegen contante betaling zwart heeft geklust, maar uit de getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid dat hij in 2014 veel heeft geklust, zodat die verklaringen geen steun bieden voor de hoogte van de in 2014 gestorte bedragen -in totaal is op beide rekeningen in 2014 € 9.200 gestort- en evenmin voor de in 2015, 2016 en 2017 gedane stortingen. Daar komt bij dat de verdachte een arbeidsongeschiktheids-
uitkering genoot en volgens de verklaring van zijn partner [medeverdachte 3] gezien zijn gezondheidssituatie niet al te vaak kon bijverdienen met klussen.
Ook over de handel in basketbalplaatjes is in hoger beroep op verzoek van de verdediging nader onderzoek verricht. De zoon van de verdachte, [naam 1] , is als getuige gehoord. Zijn verklaring biedt steun voor de stelling dat de verdachte basketbalplaatjes heeft verkocht tegen contante betaling. Maar noch uit zijn verklaring, noch uit de verklaring van de verdachte zelf volgt concreet hoeveel plaatjes zijn verkocht, welke plaatjes het betrof, aan wie de plaatjes zijn verkocht, voor hoeveel ze zijn ingekocht en vervolgens verkocht en wanneer. Indien en voor zover er winsten zijn behaald van enkele duizenden euro’s, zoals de verdediging stelt, mag worden verwacht dat enige concretisering in voormelde zin mogelijk moet zijn. Bovendien heeft de getuige verklaard dat het contante geld dat bij de verkoop van basketbalplaatjes op de beurs werd ontvangen, werd besteed: het werd gebruikt om andere kaartjes te kopen of om te eten, het hotel te betalen en de benzine. De contant aangetroffen bedragen kunnen derhalve niet uit de verkoop van basketbalplaatjes worden verklaard.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, op voorhand niet als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van deze contante stortingen en aangetroffen geldbedragen, het niet anders kan zijn dan dat deze afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Het hof ziet geen grond voor aanpassing van de periode, nu de bewezenverklaarde contante stortingen in de tenlastegelegde periode plaatsvonden.
Ten aanzien van feit 4 (deelname aan een criminele organisatie)
Inleiding; standpunten van partijen
De verdachte wordt onder feit 4 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie gerefereerd aan het oordeel van het hof en enkel bepleit dat de periode van witwassen dient te worden beperkt, in die zin dat deze start op 23 september 2014 met de witwashandeling ten aanzien van de Audi Q7 met kenteken [kenteken 7]
Algemeen
Het hof heeft, net als de rechtbank, met betrekking tot het bestaan van een criminele organisatie en de deelname van de verdachten aan die organisatie steeds dezelfde bewijsmiddelen en in hoofdlijnen dezelfde bewijsoverwegingen opgenomen in de arresten van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit heeft tot gevolg dat die bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in de zaken van de verdachten soms zien op periodes die buiten de tenlasteleggingen en bewezenverklaringen vallen. In zoverre zijn die bewijsmiddelen en -overwegingen niet redengevend voor de deelname van de betreffende verdachte aan de criminele organisatie, maar wel voor het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie, waaraan de betreffende verdachte in een bepaalde periode heeft deelgenomen, zoals steeds per verdachte wordt toegelicht.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Sprake dient te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meer misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan reeds binnen de organisatie gepleegde misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie en oogmerk
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelings-kader vast dat in de aan de verdachte tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verscheidene personen, dat tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten in het kader van internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa en witwassen.
Uit de bewijsmiddelen is bijvoorbeeld gebleken dat in 2015 en 2017 in georganiseerd verband cocaïne in zeecontainers vanuit Brazilië in Nederland is ingevoerd. Daarnaast zijn ook sporen van drugs aangetroffen in een reiskoffer op naam van iemand die per vliegtuig naar Nederland is gereisd, terwijl de bewijsmiddelen erop wijzen dat [medeverdachte 1] en [naam 2] , een medeverdachte in onderzoek [onderzoeksnaam] , daarbij betrokken zijn geweest. Ook blijkt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , een andere medeverdachte in onderzoek [onderzoeksnaam] , de beschikking hadden over een hoeveelheid cocaïne waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze bedoeld was voor de verdere verspreiding daarvan.
Verder is gebleken dat er twee woningen (in Vinkeveen en [adres 2] in Uitgeest) ter beschikking zijn gesteld voor het onderbrengen van personen die zich met de handel in drugs bezighielden. Er werd in georganiseerd verband witgewassen door onder meer diverse geldtransporten naar Brazilië uit te voeren. Daarnaast is gebleken dat veel verschillende telefoons werden gebruikt, onder meer gelet op het grote aantal verpakkingen van mobiele telefoons dat bij doorzoeking in de berging van [verdachte] zijn aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat vier van deze verpakkingen van cryptofoons zijn. Ook is in het huis in Vinkeveen een cryptofoon aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort telefoons specifiek is ontworpen om versleuteld te communiceren en worden gebruikt in het criminele circuit.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de strafbare feiten in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had.
Deelneming aan de criminele organisatie
Naar het oordeel van het hof behoorde de verdachte tot het hierboven beschreven criminele samenwerkingsverband en heeft hij een aandeel gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte heeft zich immers in georganiseerd verband en in aanmerkelijke mate schuldig gemaakt aan witwassen. Zo heeft hij in 2016, in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , twee geldtransporten uitgevoerd, waarbij aanzienlijke van misdrijf afkomstige bedragen naar Brazilië zijn overgebracht en werd hij bij een derde geïnitieerd geldtransport van € 200.000 aangehouden op Schiphol.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van (veelal dure) auto’s, ook weer in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] . Die auto’s werden met crimineel geld bekostigd en werden doorgaans op naam van de verdachte gezet, daarmee verhullende wie de voertuigen daadwerkelijk had aangeschaft en gebruikte.
Daarnaast heeft de verdachte nog andere substantiële bedragen witgewassen, zoals de beloningen van
€ 4.000 en € 6.000 voor de geldtransporten in 2016, een bedrag van in totaal € 30.385 aan contante stortingen op de bankrekeningen van zijn partner [medeverdachte 3] , de money transfers voor een bedrag van in totaal € 5.000 en de in zijn woning aangetroffen contante geldbedragen van in totaal € 6.650.
De witwashandelingen van de verdachte hebben steeds plaatsgevonden in georganiseerd verband. Zo zijn deze handelingen veelal gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en/of andere leden van de criminele organisatie. Bovendien hield de organisatie, en in het bijzonder ook [medeverdachte 1] , zich bezig met de internationale cocaïnehandel.
De periode waarin de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie strekt zich uit van 1 januari 2014 -de bewezenverklaarde contante stortingen hebben in de tenlastegelegde periode plaatsgevonden- tot en met 13 februari 2017.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017 in Nederland en/of in Brazilië, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, voorwerpen, te weten
- een geldbedrag (geldtransport februari 2017 [verdachte] naar Brazilië) van in totaal 200.000 euro en
- grote geldbedragen (eerdere geldtransporten [verdachte] naar Brazilië) en
- geldbedragen (beloningen geldtransporten [verdachte] ) van in totaal 10.000 euro en
- geldbedragen (contante stortingen [bank 1] ) van in totaal 19.385 euro en
- geldbedragen (contante stortingen [bank 2] ) van in totaal 11.000 euro en
- geldbedragen (money transfers) van in totaal 5.000 euro en
- een geldbedrag (contanten doorzoeking [adres 1] ) van in totaal 2.650 euro en
- een geldbedrag (contanten doorzoeking [adres 1] ) van in totaal 4.000 euro en
- een Mercedes GLC 250D met kenteken [kenteken 2] en
- een Mercedes met kenteken [kenteken 3] en
- een Volvo met kenteken [kenteken 4] en
- andere voertuigen op naam gesteld heeft gehad,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en) dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 februari 2017 in Nederland en/of in Brazilië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
- artikel 420bis.l van het Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in het geval van bewezenverklaring aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Voorts heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht, indien het hof een langere onvoorwaardelijke straf wenst op te leggen, dit te doen in de vorm van een taakstraf en in dat geval een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel 6 maanden is, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen, onder wie [medeverdachte 1] , maar ook met zijn partner, meermalen schuldig gemaakt aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Daarmee waren omvangrijke bedragen gemoeid. De verdachte heeft door zo te handelen de onderliggende criminaliteit, waarvan de geldbedragen afkomstig waren, in stand gehouden en ook indirect bevorderd. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Witwassen is een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin en daarbij geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
De verdachte heeft daarnaast gedurende een periode van ongeveer drie jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet en witwassen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 12 januari 2023 blijkt dat hij eerder ter zake van uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte met justitie in aanraking is gekomen, maar dit is al langer geleden. Het hof zal daarmee niet in strafverzwarende zin rekening houden.
Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij door zijn proceshouding ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij het hof juist bij feiten als in deze zaak aan het strafdoel van de generale preventie veel betekenis toekent, ziet het hof noch in hetgeen door de verdediging ter terechtzitting naar voren is gebracht, noch overigens aanleiding om te volstaan met de door de raadsman bepleite sanctie(s). Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, zoals een inverzekeringstelling.
De verdachte is op 13 februari 2017 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis op 4 oktober 2017 is geschorst gaat het hof uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg en 24 maanden in hoger beroep. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 vonnis gewezen en de verdachte is op 29 mei 2019 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 10 februari 2023 arrest gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in de eerste aanleg met 11 maanden is overschreden en in hoger beroep met 21 maanden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf met 10% verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen verenigd met de beslissing van de rechtbank.
De verdediging heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
Verbeurdverklaring
De aan de verdachte toebehorende en onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen met de nummers 1 tot en met 9 op de beslaglijst, dienen te worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen en geldbedragen zijn met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde (nummers 1 tot en met 7 beslaglijst) en onder 4 bewezenverklaarde (nummers 8 en 9 beslaglijst) begaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.