ECLI:NL:GHAMS:2023:3456

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.305.608/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van moedervennootschap en voormalig bestuurder vanwege liquidatie van een Nederlandse vennootschap en de tenuitvoerlegging van een buitenlands verstekvonnis

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de moedervennootschap Raiffeisen Bank International AG en de voormalig bestuurder van RI Eastern European Finance B.V. (hierna: RI) in verband met de liquidatie van RI en de gevolgen daarvan voor de Servische vennootschap Cotoland DOO Sabac. Cotoland heeft in 2008 leningen afgesloten bij RI, maar na de liquidatie van RI in 2016 kon Cotoland een buitenlands verstekvonnis tegen RI niet ten uitvoer leggen. Cotoland stelt dat de liquidatie onrechtmatig was, omdat deze plaatsvond terwijl er nog een procedure tegen RI aanhangig was in Servië. De rechtbank Amsterdam heeft de vordering van Cotoland afgewezen, waarna Cotoland in hoger beroep ging.

Het hof heeft de zaak op 27 september 2023 behandeld, waarbij de advocaten van beide partijen pleitnotities hebben ingediend. Cotoland vorderde onder andere dat Raiffeisen en de voormalig bestuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden door de liquidatie van RI. Het hof oordeelt dat de liquidatie van RI niet onrechtmatig was en dat Cotoland zelf verantwoordelijk is voor het feit dat zij een verstekvonnis heeft verkregen tegen een niet bestaande rechtspersoon. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van Cotoland af, waarbij Cotoland wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om de juiste rechtspersoon in rechte te betrekken en dat de liquidatie van een vennootschap niet automatisch leidt tot onrechtmatige benadeling van schuldeisers, mits de vereffening volgens de regels is verlopen. Het hof concludeert dat de problemen die Cotoland ondervindt niet te wijten zijn aan het handelen van Raiffeisen of de voormalig bestuurder, maar aan de fouten die Cotoland zelf heeft gemaakt in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.305.608/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/666055/HA ZA 19-494
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
COTOLAND DOO SABAC,
gevestigd te Sabac, Servië,
appellante,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
RAIFFEISEN BANK INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Wenen, Oostenrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
De partijen worden hierna Cotoland en Raiffeisen en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

Cotoland stelt een vordering te hebben op Raiffeisen en [geïntimeerde 2] omdat aan haar te hoge rentetarieven in rekening zijn gebracht voor leningen die zij in 2008 heeft gesloten bij een dochtervennootschap van Raiffeisen, RI. RI was gevestigd in Nederland en [geïntimeerde 2] was haar (trust)bestuurder. RI is in 2016 geliquideerd. Omstreeks diezelfde periode heeft Cotoland getracht in Servië een procedure tegen haar aanhangig te maken. In die procedure is niet de juiste naam gebruikt voor RI. [geïntimeerde 2] heeft daar indertijd voor gewaarschuwd, maar daar is toen niets mee gedaan. RI is vervolgens in de procedure niet verschenen en er is een verstekvonnis gewezen. Het lukt Cotoland niet dat vonnis ten uitvoer te leggen. Cotoland stelt dat dit wordt veroorzaakt doordat RI is geliquideerd. Die liquidatie had volgens Cotoland niet mogen plaatsvinden terwijl tegen RI in Servië nog een procedure aanhangig was. Cotoland stelt daarom Raiffeisen als aandeelhouder en [geïntimeerde 2] als bestuurder van RI aansprakelijk. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Cotoland is bij dagvaarding van 31 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Cotoland als eiseres en Raiffeisen en [geïntimeerde 2] als gedaagden.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met één productie;
- memorie van antwoord, met twee producties;
- akte overlegging nadere producties 2 tot en met 5 van Cotoland.
2.3
De zaak is behandeld ter zitting op 27 september 2023. Namens partijen is niemand ter zitting verschenen, zij hebben zich doen vertegenwoordigen door hun advocaten, Cotoland door mr. Bezmalinovic, en Raiffeisen en [geïntimeerde 2] door mrs. Van de Wakker en Van Hilten. De advocaten van beide partijen hebben pleitnotities gebruikt die aan het dossier zijn toegevoegd.
2.4
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5
Cotoland heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Zij vordert na aanvulling van haar vordering bij memorie van grieven, twee verklaringen voor recht:
- dat Raiffeisen en [geïntimeerde 2] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door RI te liquideren, waardoor Cotoland in Nederland - na erkenning van een Servisch vonnis door een Nederlandse rechtbank - niet dat Servische vonnis jegens RI ten uitvoer kan leggen en zich niet op haar vermogen kan verhalen, en
- dat Raiffeisen en [geïntimeerde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn om aan Cotoland te betalen het bedrag waartoe RI zal worden veroordeeld na erkenning van het Servische vonnis en de daaruit volgende 'ongedaanmaking en afwikkeling' volgens het Servische recht.
Daarnaast vordert zij de hoofdelijke veroordeling van Raiffeisen en [geïntimeerde 2] tot vergoeding van de door Cotoland daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat, alsmede hun veroordeling in de proceskosten.
2.6
Raiffeisen en [geïntimeerde 2] hebben kort gezegd geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Cotoland in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.7
Raiffeisen en [geïntimeerde 2] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.]

3.Feiten

3.1
Cotoland is een Servische vennootschap die thans succesvol wattenstaafjes produceert. Voorheen heette de vennootschap Car System Doo Sabac en was zij een geautoriseerde Peugeotdealer.
3.2
Raiffeisen is een Oostenrijkse bank. Raiffeisen was enig aandeelhouder van RI Eastern European Finance B.V. (hierna: RI), gevestigd in Amsterdam. RI verstrekte leningen, met name aan ondernemingen in Oost Europa. RI is op 15 april 2016 ontbonden na een daartoe strekkend aandeelhoudersbesluit van Raiffeisen.
3.3
[geïntimeerde 2] is een in Amsterdam gevestigd trustkantoor. [geïntimeerde 2] was vanaf het moment van oprichting van RI tot aan haar ontbinding één van de bestuurders van RI. [geïntimeerde 2] was tot 2011 gevestigd op het adres [straatnaam 1] 1, [postcode 1] [plaats] . Daarna was zij gevestigd op het adres [straatnaam 2] 238, [postcode 2] [plaats] .
3.4
Tussen Cotoland en RI zijn op 20 maart 2008 en op 28 maart 2008 twee leningsovereenkomsten gesloten. RI heeft daarbij tweemaal een lening van € 250.000,00 verstrekt aan Cotoland, in totaal € 500.000,00, tegen een rente op basis van de zesmaands Euribor met een opslag van 2,55% per jaar.
3.5
In artikel 4 lid 5 van beide leningscontracten is kort gezegd bepaald dat RI de rente tussentijds mag aanpassen.
3.6
Op 13 maart 2009 hebben partijen beide leningsovereenkomsten door middel van twee annexen aangepast. Voor beide leningen is toen de renteopslag verhoogd van 2,55% naar 5,45% per jaar.
3.7
Op 27 november 2014 heeft Raiffeisen Bank A.D. Beograd (hierna: Raiffeisen Belgrado) een overeenkomst gesloten met RI en Cotoland. Daarbij nam Raiffeisen Belgrado de schuld van Cotoland onder de eerste lening over van RI, tegen betaling van een bedrag van € 23.190,98 aan RI. De schuld onder de tweede lening is overgenomen voor een bedrag van € 23.603,33. Vervolgens is de renteopslag voor beide leningen gewijzigd van 5,45% naar 7% per jaar.
3.8
Cotoland heeft haar schulden uit beide leningen in 2017 volledig afgelost.
3.9
Cotoland heeft een civiele procedure aangespannen tegen RI en Raiffeisen Belgrado bij de handelsrechtbank in Belgrado en een bedrag van € 79.319,47 plus rente gevorderd. In die procedure heeft Cotoland betoogd dat artikel 4 lid 5 van de leningscontracten en de annexes nietig zijn. De dagvaarding en bijbehorende kennisgeving van de handelsrechtbank in Belgrado is op 25 november 2015 uitgebracht en betekend aan het adres [straatnaam 1] 1 in [plaats] . De dagvaarding is gericht aan “Eastern European Finance B.V.”.
3.1
[geïntimeerde 2] heeft op 20 januari 2016 aan de handelsrechtbank in Belgrado het volgende bericht:
(..) In connection to a document (..) delivered to us (…), we observe that the documents refer to a company named Eastern European Finance B.V. We herewith inform you that this name is not registered in the Chamber of Commerce in the Netherlands and as such does not seem to be an existing company. (..)
Op dit bericht heeft [geïntimeerde 2] geen reactie ontvangen.
3.11
RI is niet verschenen in de procedure voor de handelsrechtbank in Belgrado, Raiffeisen Belgrado wel. De handelsrechtbank heeft op 22 april 2016 vonnis gewezen (hierna ook: het Servische vonnis). Dit luidt, voor zover van belang, als volgt (in de door Cotoland overgelegde Nederlandse vertaling):
I. TOEGEWEZEN WORDT, de eis bij dagvaarding tegen (…) Eastern European Finance BV [straatnaam 1] 1, [postcode 1] [plaats] , Nederland, en daarmee wordt als NIETIG VERKLAARD, de kredietovereenkomst nummer (….)1148-98, afgesloten tussen de eiser “Cotoland” DOO Sabac en (…) Eastern European Finance BV [straatnaam 1] 1, [postcode 1] [plaats] , Nederland, op 20-03-2008, met als de kredietovereenkomst nummer (…)1149-95-afgesloten tussen (…) “Cotoland” (…) en (…) Eastern European Finance BV (…) op 28-03-2008.
II. TOEGEWEZEN WORDT, de eis bij dagvaarding tegen (…) Eastern European Finance BV [straatnaam 1] 1, [postcode 1] [plaats] , Nederland, en daarmee worden als NIETIG VERKLAARD, Annex 1. En Annex 2. (…).
De vorderingen van Cotoland op Raiffeisen Belgrado zijn afgewezen.
3.12
Raiffeisen heeft kort voor verschijnen van het Servische vonnis, op 15 april 2016, besloten tot ontbinding van RI. Bij de ontbinding is decharge verleend aan [geïntimeerde 2] en zijn de overige bestuurders benoemd tot vereffenaars. In een advertentie in dagblad Trouw van 29 april 2016 is kenbaar gemaakt dat de vereffenaar van RI de rekening en verantwoording heeft neergelegd bij het Handelsregister, alsmede ten kantore van de vennootschap in liquidatie, alwaar de stukken tot en met twee maanden na die publicatie voor een ieder ter inzage zullen liggen. Na het verstrijken van die termijn heeft de vereffenaar uit de resterende activa van RI een bedrag van € 12.908.680,00 aan Raiffeisen uitbetaald.
3.13
Het Servische vonnis is op 7 november 2016 in kracht van gewijsde gegaan.
3.14
Bij brief van 18 augustus 2018 heeft de advocaat van Cotoland, onder verwijzing naar het Servische vonnis, Raiffeisen en [geïntimeerde 2] verzocht een bedrag van € 209.156,84 aan haar te voldoen.
3.15
Op verzoek van Cotoland heeft de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 4 november 2021 de vereffening van het vermogen van RI heropend, met benoeming van mr. [naam] tot vereffenaar.
3.16
Op 4 mei 2022 heeft Cotoland RI gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Daarbij vorderde zij onder meer erkenning in Nederland van het Servische vonnis op de voet van artikel 431 lid 2 Rv en de veroordeling van RI tot betaling aan haar van in hoofdsom € 144.242,86. Raiffeisen heeft zich vervolgens aan de zijde van RI gevoegd. Bij vonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat het Servische vonnis niet voor erkenning in aanmerking komt en voorts de vordering tot veroordeling van RI tot betaling afgewezen.

4.Beoordeling

4.1
Cotoland stelt dat Raiffeisen en [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door RI te ontbinden voordat zij haar vordering uit hoofde van het Servische vonnis op RI heeft kunnen innen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Wat betreft Raiffeisen omdat de ontbinding van RI geen verband houdt met de vordering van Cotoland en niet is gebleken dat voor Raiffeisen voorzienbaar was dat door het besluit tot ontbinding Cotoland benadeeld zou worden. Bovendien is er geen sprake van benadeling van Cotoland door de ontbinding, omdat de wet haar voldoende mogelijkheden biedt om betaling van de ontbonden vennootschap te bewerkstelligen, aldus de rechtbank. Ten aanzien van [geïntimeerde 2] is geoordeeld dat [geïntimeerde 2] na de ontbinding niet is aangesteld als vereffenaar en dat zij ten tijde van de vereffening geen bestuurder meer was, zodat haar in die rol met betrekking tot de vereffening ook geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.2
De eerste grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat in het midden kan blijven of Raiffeisen of [geïntimeerde 2] wisten of behoorden te weten van de Servische procedure. Als zij daarvan wisten, had er volgens Cotoland uit hoofde van de zorgplicht die geldt voor banken, niet geliquideerd mogen worden. Voorzienbaar was dan dat de liquidatie benadelend en daarmee onrechtmatig was voor Cotoland, zo betoogt de tweede grief. Het feit dat [geïntimeerde 2] geen vereffenaar was, is niet relevant omdat zij van meet af aan wist van de Servische procedure, aldus de derde grief. Door Cotoland niet te informeren over de liquidatie en door geen reserves aan te houden, is er volgens de vierde grief sprake van benadeling en frustratie van verhaal. Tot slot betoogt de vijfde grief dat Raiffeisen als aandeelhouder ook aansprakelijk kan zijn. Zij had haar rechtstreeks op de hoogte moeten stellen van de ontbinding van RI, zo stelt Cotoland.
4.3
Tegen het oordeel van de rechtbank dat de zaak materieel naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, is geen grief gericht. Ook het hof gaat daarvan uit. Het geschil draait om de vraag of de aandeelhouder en de bestuurder van RI onrechtmatig hebben gehandeld jegens Cotoland door over te gaan tot liquidatie van RI zonder haar rechtstreeks te waarschuwen, terwijl zij wisten dat Cotoland een procedure tegen RI had aangespannen in Servië.
4.4
Wat betreft die procedure is het volgende van belang. Vast staat dat in Servië een niet bestaande rechtspersoon in rechte is betrokken. RI heet immers "RI Eastern European Finance B.V." en niet slechts "Eastern European Finance B.V.". Het op naam van die laatste vennootschap uitgesproken vonnis zal daarom niet ten uitvoer gelegd kunnen worden. Dit had Cotoland kunnen voorkomen. De vennootschap is in de Servische procedure immers opgeroepen door middel van een bekendmaking aan de bestuurder van RI, [geïntimeerde 2] , op haar (oude) adres [straatnaam 1] 1 in [plaats] , waarna [geïntimeerde 2] in de Servische procedure heeft laten weten dat een vennootschap met de naam "Eastern European Finance B.V." niet bestaat. Het is dan aan de eisende partij om dit probleem op te lossen en de juiste - en in ieder geval een bestaande - partij in rechte te betrekken, zodat te zijner tijd het vonnis ook kan worden betekend en geëxecuteerd. Echter niet is gebleken dat op de mededeling van [geïntimeerde 2] actie is ondernomen of gereageerd, bijvoorbeeld door alsnog de juiste rechtspersoon in rechte te betrekken of door anderszins in de procedure deze fout te herstellen. De procedure is gewoon voortgezet en RI is niet verschenen, waarna in de procedure tegen een niet bestaande rechtspersoon verstek is verleend, hetgeen vervolgens heeft geleid tot een vonnis tegen een niet bestaande rechtspersoon. Dat dit vonnis naar Nederlands procesrecht wordt beschouwd als een vonnis op tegenspraak omdat een medegedaagde wel is verschenen, laat onverlet dat RI in Servië niet in rechte is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De door Cotoland tegen Eastern European Finance B.V. ingestelde vordering is als onweersproken toegewezen. Vanuit Servië is kennelijk getracht, zo is ter zitting door de advocaat van Cotoland gesteld, het Servische vonnis in Nederland te laten betekenen, maar zonder succes.
4.5
In dezelfde periode dat het Servische vonnis werd gewezen, is RI geliquideerd na een daartoe strekkend besluit van haar aandeelhouder. Anders dan Cotoland meent, betekent een liquidatie niet dat er jegens RI geen vorderingen meer geldend gemaakt kunnen worden. Daarvoor blijft kort gezegd de rechtspersoon bestaan. Zonodig kan daarvoor op de voet van artikel 2:23c BW de vereffening worden heropend, zoals inmiddels ook is gebeurd.
4.6
Het hof stelt voorts vast dat de vereffening van RI is verlopen volgens de daarvoor geldende regels. Het batig saldo is aan de aandeelhouder, zijnde Raiffeisen, uitgekeerd. Voor zover er daadwerkelijk sprake is van een nagekomen vordering, zal de inmiddels benoemde vereffenaar Raiffeisen kunnen aanspreken tot terugbetaling. Er is geen reden om aan te nemen – en Cotoland heeft daartoe ook niets aangevoerd – dat deze Oostenrijkse bank niet in staat is om een eventuele na de afwikkeling van de vereffening opkomende schuldeiser van RI te betalen. Tegen deze achtergrond geldt dat Cotoland in materieel opzicht door de ontbinding van RI niet is benadeeld. Wanneer zij een rechtsgeldige titel tegen RI heeft, zal die uiteindelijk ook ten uitvoer gelegd kunnen worden.
4.7
De vraag is echter of het Servische vonnis haar een titel jegens RI geeft. Die vraag ligt inmiddels voor in een procedure tot erkenning van het Servische vonnis in Nederland. Een gedetailleerde bespreking gaat de omvang van dit geding te buiten. Zoals hiervoor is opgemerkt, staat evenwel vast dat het Servische vonnis niet op tegenspraak is gewezen en dat het is gewezen tegen een niet bestaande rechtspersoon. Met name dit laatste leidt tot betekenings- en executieproblemen.
4.8
Voor zover Cotoland stelt dat haar schade – dat wil zeggen, het niet kunnen executeren van het Servische vonnis – zou zijn veroorzaakt doordat [geïntimeerde 2] of Raiffeisen haar niet rechtstreeks heeft gewaarschuwd voor de voorgenomen liquidatie van RI, merkt het hof het volgende op. De regels die gelden voor de bekendmaking van een voornemen tot liquidatie van een vennootschap zijn met de onder 3.12 bedoelde publicatie in Trouw gevolgd. Een verdergaande verplichting kan niet worden aangenomen; al was het maar omdat een voornemen of besluit tot liquidatie geen invloed heeft op lopende procedures. Het leidt naar Nederlands procesrecht immers niet tot een schorsing op de voet van artikel 225 Rv. Zoals hiervoor is overwogen, hoeft een schuldeiser in beginsel ook geen nadeel te ondervinden van de ontbinding van een rechtspersoon. Dit kan onder omstandigheden weliswaar anders zijn, maar waar hier Raiffeisen kan worden aangesproken door nakomende schuldeisers voor in ieder geval een bedrag van bijna 13 miljoen euro, hoeft Cotoland niet te vrezen dat een eventuele vordering tegen RI niet zal worden betaald. Van verhaalsfrustratie door [geïntimeerde 2] of Raiffeisen kan daarom niet worden uitgegaan. Waar Cotoland verder ook geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zij voor nadeel heeft te vrezen, moet het ervoor worden gehouden dat zij door de liquidatie als zodanig niet is benadeeld.
4.9
Tot slot kan niet uit het oog worden verloren dat [geïntimeerde 2] , die toen nog de bestuurder was van RI, onmiddellijk kenbaar heeft gemaakt dat een niet bestaande rechtspersoon in rechte was betrokken. Daarop is door Cotoland echter geen actie ondernomen, waarna er uiteindelijk in Servië een vonnis is uitgesproken tegen een niet bestaande rechtspersoon. De problemen die daardoor voor Cotoland ontstaan, zijn niet te wijten aan enig handelen van [geïntimeerde 2] en Raiffeisen.
4.1
Het komt aldus erop neer dat de ontbinding van RI niet ertoe heeft geleid dat het Servische vonnis niet kan worden geëxecuteerd. Het executieprobleem wordt in de kern veroorzaakt door het feit dat er een niet bestaande rechtspersoon in rechte is betrokken. Dit heeft Cotoland aan zichzelf te wijten, met name nu [geïntimeerde 2] voor deze fout tijdig heeft gewaarschuwd.
4.11
De vijf grieven kennen een aantal dragende uitgangspunten en aannames. In wezen meent Cotoland dat met de liquidatie de executie van een vordering onmogelijk is gemaakt, terwijl liquidatie niet op de juiste wijze is aangekondigd. Daarom zouden [geïntimeerde 2] en Raiffeisen onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grieven falen.. Het vonnis zal worden bekrachtigd.
4.12
Cotoland zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Cotoland in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Raiffeisen en [geïntimeerde 2] begroot op € 783,00 aan griffierecht en € 3.549,00 voor salaris (3 punten tarief II) en op € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 plus de kosten van het betekeningsexploot als betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. J.F. Aalders en mr. C.S. Schillemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.