ECLI:NL:GHAMS:2023:345
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens bewaringstekort en administratieverplichtingen na faillissement
In deze zaak gaat het om een klacht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) tegen drie gerechtsdeurwaarders, naar aanleiding van het faillissement van hun kantoor in 2020. Het BFT heeft vastgesteld dat er een bewaringstekort heeft bestaan en dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben voldaan aan hun administratieverplichtingen. De gerechtsdeurwaarders hebben op 20 juli 2022 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die de klacht van het BFT gegrond had verklaard en schorsingen had opgelegd aan de betrokken gerechtsdeurwaarders. Tijdens de behandeling van de zaak op 28 november 2022 zijn de gerechtsdeurwaarders en hun gemachtigden verschenen, evenals vertegenwoordigers van het BFT.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de klacht over het bewaringstekort gegrond is. De gerechtsdeurwaarders hebben een negatieve bewaringspositie laten bestaan en niet tijdig aangezuiverd. De VSO die door gerechtsdeurwaarder 1 met opdrachtgever Intrum is gesloten, heeft niet geleid tot een wijziging van de bewaringsplicht. Het hof heeft de schorsing van de gerechtsdeurwaarders voor de duur van een maand opgelegd, waarbij de schorsing voor gerechtsdeurwaarder 1 ingaat op 1 maart 2023, voor gerechtsdeurwaarder 2 op 1 april 2023 en voor gerechtsdeurwaarder 3 op 1 mei 2023. De klacht over de administratieverplichtingen is ongegrond verklaard.