Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellante 2] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
eerste deel van hun eerste griefbetogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van “vermeend” onrechtmatig handelen. Volgens hen staat dit onrechtmatig handelen namelijk vast, omdat [geïntimeerden] inbreuk maken op hun eigendomsrecht. [appellanten] miskennen echter dat een inbreuk op het eigendomsrecht, als die komt vast te staan, niet in alle gevallen betekent dat daarmee ook sprake is van onrechtmatig handelen. Uit artikel 6:162 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt immers dat een dergelijke inbreuk niet onrechtmatig is wanneer een rechtvaardigingsgrond van toepassing is. Omdat tussen partijen discussie bestaat over de vraag of in dit geval een rechtvaardigingsgrond van toepassing is, staat nog niet vast dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] De voorzieningenrechter heeft daarom terecht overwogen dat de vorderingen van [appellanten] zijn gebaseerd op “vermeend” onrechtmatig handelen.
tweede deel van hun eerste griefbetogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval een rechtvaardigingsgrond van toepassing is omdat [naam 1] heeft verklaard dat hij aan [geïntimeerden] toestemming heeft gegeven voor voornoemd handelen, er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van zijn verklaring te twijfelen en dit niet anders wordt door het feit dat de verklaring achteraf is opgesteld en hij in het verkoopproces aan [appellanten] geen melding heeft gemaakt van de afspraken met [geïntimeerden]
eerste deel van de tweede griefbetogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] op grond van artikel 5:21 lid 2 BW een stuk dakgoot en bouwdeel van [appellanten] mochten verwijderen, zelfs als [appellanten] niet gebonden zijn aan de afspraken tussen [geïntimeerden] en [naam 1] . Dit deel van de grief slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft immers uitsluitend overwogen dat het verwijderen van een stuk dakgoot en bouwdeel op grond van artikel 5:21 lid 2 BW was toegestaan
indienhet betoog van [geïntimeerden] dat deze onderdelen boven hun erfgrens hingen juist zou zijn. Maar daarbij is ook overwogen dat de juistheid van dit betoog nog niet kon worden vastgesteld. Daarmee is in het bestreden vonnis dus niet geoordeeld dat [geïntimeerden] het betreffende stuk dakgoot en bouwdeel daadwerkelijk mochten verwijderen.
tweede deel van de tweede griefkomen [appellanten] op tegen het oordeel dat hun beroep op verkrijgende verjaring niet in kort geding kan worden beoordeeld. Zij hebben echter in hun toelichting op deze grief opgemerkt dat het leerstuk van de verkrijgende verjaring in hoger beroep geen rol meer speelt. Daaruit volgt dat zij geen belang meer hebben bij bespreking van dit onderwerp. Reeds daarom kan deze grief (ook) voor wat betreft de verjaringskwestie niet slagen.
.Ook daarom kan deze grief voor wat betreft de verjaringskwestie niet slagen. Dat betekent dat de tweede grief faalt.
derde griefbetogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat indien sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [appellanten] , die inbreuk, mede in acht genomen de belangen van [geïntimeerden] , niet van zodanige aard is dat de gevorderde voorzieningen bij voorraad vereist zijn. Daarbij heeft de voorzieningenrechter volgens [appellanten] een onjuiste belangenafweging gemaakt en ten onrechte overwogen dat toewijzing tot afbraak van het bouwwerk zou leiden alsmede dat er geen sprake is van lekkages of andere vormen van hinder/schade. Daarover overweegt het hof als volgt.
een deelvan de opbouw. [appellanten] hebben in hoger beroep erkend dat toewijzing van de vorderingen tot gevolg zal hebben dat [geïntimeerden] een deel van de opbouw moeten afbreken. Dit zal echter voor [geïntimeerden] aanzienlijke kosten meebrengen en zij hebben in ieder geval om die reden belang bij afwijzing van de gevorderde voorzieningen. De voorzieningenrechter heeft dit belang dan ook terecht in haar afweging betrokken. In hoger beroep geldt dit overigens nog des te meer, omdat er inmiddels aanvullende werkzaamheden aan het dak zijn verricht en de aansluiting tussen de daken daarmee is afgerond.