ECLI:NL:GHAMS:2023:3438
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor; ontvankelijkheid en doorbrekingsgrond rechtsmiddelenverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen. De zaak is ontstaan na een botsing tussen de auto van [naam], verzekerde van A.S.R. Schadeverzekering N.V., en [appellant]. [Appellant] heeft A.S.R. aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben geleden door de botsing, die volgens hem is veroorzaakt doordat [naam] door rood licht heeft gereden. A.S.R. heeft de aansprakelijkheid afgewezen en verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevochten.
Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 188 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen een beslissing waarbij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toegestaan, geen hogere voorziening openstaat, tenzij er sprake is van een doorbrekingsgrond. [Appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank artikel 186 Rv met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast, omdat zij zijn beroep op schending van artikel 21 Rv door A.S.R. niet heeft beoordeeld. Het hof oordeelt echter dat [appellant] voldoende argumenten heeft aangedragen voor een doorbrekingsgrond, maar dat deze niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
Het hof concludeert dat de rechtbank de argumenten van [appellant] in haar beoordeling heeft betrokken en dat er geen essentiële vormen zijn verzuimd. Daarom wordt het hoger beroep verworpen en wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is op 19 december 2023 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam.