ECLI:NL:GHAMS:2023:3432

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.319.200/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een executeur in een nalatenschap wegens gewichtige redenen en vertrouwensbreuk tussen erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een executeur in de nalatenschap van erflaatster. De verzoekster, die als executeur was benoemd, is op verzoek van de verweerder ontslagen vanwege een ernstige vertrouwensbreuk tussen hen. De erflaatster had in haar testament de verzoekster en verweerder als erfgenamen benoemd en de stichting als vervangend executeur in geval van ontstentenis van de verzoekster. De kantonrechter oordeelde dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag, omdat het vertrouwen tussen de verzoekster en verweerder was weggevallen, wat een onwerkbare situatie creëerde voor de afwikkeling van de nalatenschap. De verzoekster heeft in hoger beroep betoogd dat het ontslag onterecht was, omdat de kantonrechter de uiterste wil van de erflaatster niet had gerespecteerd en dat het ontbreken van vertrouwen niet voldoende was voor ontslag. Het hof heeft echter geoordeeld dat het ontslag terecht was, omdat de vertrouwensbreuk de afwikkeling van de nalatenschap in gevaar bracht. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en de benoeming van de nieuwe executeur, mr. [E], in stand gehouden. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.319.200/01
zaaknummer rechtbank: 9659651 EB VERZ 22-1326
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. K.G.J. Boddaert te Eindhoven,
en
[verweerder],
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: [verweerder] ,
advocaat: mr. D.W. Giltay Veth te Haarlem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. [E] , in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] , kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna: de executeur,
advocaat: mr. G.J. van den Adel te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoekster] is op 17 november 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 augustus 2022.
2.2
De executeur heeft op 13 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
[verweerder] heeft op 16 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een bericht van de zijde van [verweerder] van 23 juni 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van [verweerder] van 26 juni 2023 met bijlage
.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door een financieel adviseur ( [A] );
- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat en een kantoorgenoot mr. S.A. Merhottein en vergezeld door een financieel adviseur ( [B] );
- de advocaat van de executeur.
De advocaten hebben de standpunten van partijen en mr. [E] nader toegelicht, mr. Boddaert en mr. Giltay Veth aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Ter zitting heeft de advocaat van de executeur een boedelbeschrijving per 5 juli 2023 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de kinderen van [erflaatster] , geboren [in] 1940 en overleden op [in] 2019 te [plaats A] (hierna: erflaatster). Erflaatster was ten tijde van haar overlijden niet gehuwd en niet als partner geregistreerd.
3.2
Erflaatster heeft op 23 mei 2008 bij testament over haar nalatenschap beschikt. In haar testament heeft zij [verzoekster] en [verweerder] voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd, heeft zij een aantal geldlegaten vermaakt en [verzoekster] , en bij haar belet of ontstentenis de stichting [stichting] benoemd tot executeur. Voorts heeft erflaatster aan de kantonrechter de bevoegdheid verleend om een vervanger te benoemen indien een benoemde executeur komt te ontbreken.
3.3.
[verweerder] en [verzoekster] hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. [verzoekster] heeft ook haar benoeming tot executeur aanvaard.
3.4.
De nalatenschap bestaat onder andere uit de aandelen in de besloten vennootschap [BV 1] Deze vennootschap is erfpachter van een onroerende zaak aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: het pand). [BV 1] houdt daarnaast 5% van de aandelen in de besloten vennootschap [BV 2] . De overige 95% van de aandelen van laatstgenoemde vennootschap worden gehouden door [verzoekster] door middel van haar besloten vennootschap [verzoekster] del [BV 3] .
3.5.
Het pand is hypotheekvrij en bestaat uit bedrijfsruimte (kantoor en praktijkruimte) op de begane grond en woonruimte op de eerste en tweede verdieping. [BV 1] heeft de woonruimte vanaf februari 2020 voor onbepaalde tijd verhuurd aan [verzoekster] in privé voor € 1.500,- per maand.
3.6.
In opdracht van [BV 1] is het pand op 19 mei 2020 door [C] gewaardeerd op een marktwaarde van € 2.070.000,-. Het rapport vermeld op pagina 2 onder het kopje “kengetallen” een contracthuur van € 18.000,-, en een markthuur van € 42.000,-.
3.7.
Notaris [D] te [plaats B] heeft een ontwerpakte van verdeling nalatenschap opgesteld. Dit ontwerp van 29 oktober 2021 is door [verweerder] van de hand gewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, [verzoekster] ontslagen als executeur in de nalatenschap van erflaatster met benoeming van mr. [E] tot vervangend executeur, beide met ingang van 1 september 2022. Deze beslissing is gegeven op het daartoe strekkende verzoek van [verweerder] .
4.2
[verzoekster] verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van [verweerder] tot ontslag van [verzoekster] als executeur en benoeming van een door de kantonrechter aan te wijzen onafhankelijk en deskundig persoon als vervangend executeur (alsnog) af te wijzen. Subsidiair verzoekt [verzoekster] , mocht haar ontslag in stand blijven, [stichting] als vervangend executeur te benoemen.
4.3
[verweerder] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep alsmede de nakosten, zonder en met betekening.
4.4
De executeur refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoekster] heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Daarin stelt [verzoekster] zich - kort gezegd - op het standpunt dat de kantonrechter de uiterste wil van haar moeder ten onrechte terzijde heeft geschoven, in de eerste plaats omdat de kantonrechter [verzoekster] als executeur op grond van een 'vertrouwensbreuk met [verweerder] ' als executeur heeft ontslagen en in de tweede plaats omdat de kantonrechter mr. [E] in plaats van de stichting [stichting] tot executeur heeft benoemd.
5.2
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking (onder andere) overwogen dat een executeur overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:149 lid 2 BW kan worden ontslagen indien sprake is van ‘gewichtige redenen’. Onder ‘gewichtige redenen’ dient niet uitsluitend te worden begrepen de situatie waarin de executeur tekort is geschoten in de uitvoering van zijn taken, maar tevens – ook al is van tekortschieten geen sprake – de situatie waarbij het vertrouwen van een of meer erfgenamen is weggevallen en de relatie ernstig is verstoord. De kantonrechter heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen [verweerder] en [verzoekster] en dat deze breuk een onwerkbare situatie heeft gecreëerd die een adequate afwikkeling van de nalatenschap in de weg lijkt te staan. De vertrouwensbreuk is vooral veroorzaakt door de gang van zaken rondom de verkoop/overdracht van het pand. [verzoekster] heeft niet de indruk kunnen wegnemen dat sprake is van belangenverstrengeling en dat deze belangenverstrengeling in het nadeel van [verweerder] lijkt te zijn uitgepakt, aldus de kantonrechter. Zo heeft [verzoekster] niet voldoende voor het voetlicht weten te brengen waarom zij in januari 2020 het woondeel van het pand voor een veel lager bedrag (€ 18.000,- per jaar) aan zichzelf is gaan verhuren. [verzoekster] heeft daarmee de nalatenschap benadeeld. Ook had het voor de hand gelegen dat zij iets had gedaan aan de huur die [BV 2] . (waarvan [verzoekster] via haar holding 95% van de aandelen houdt) betaalt aan [BV 1] voor het gebruik van de bedrijfsruimte. Daar staat tegenover dat [verweerder] niet heeft gereageerd op de laatste bieding die op het pand is binnengekomen. De verklaring van [verweerder] dat het voor hem niet duidelijk was of dit bod zag op verhuurde of onverhuurde staat kwam, aldus de kantonrechter, weinig overtuigend over, maar is tegelijk illustratief voor de verstoorde verhoudingen. Dat de verhoudingen ernstig zijn verstoord blijkt ook uit de verklaring ter zitting van [verzoekster] dat zij niet langer van zins is het pand leeg op te leveren. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter tot de slotsom gekomen dat [verzoekster] op grond van gewichtige redenen diende te worden ontslagen als executeur. De vraag of [verzoekster] is tekortgeschoten in haar taakvervulling als executeur en of dat tekortschieten haar ontslag kan wettigen, heeft de kantonrechter bij zijn beslissing in het midden gelaten.
5.3.1
Grief 1 van [verzoekster] richt zich – kort gezegd - tegen de beslissing van de kantonrechter om haar te ontslaan als executeur op de grond dat het vertrouwen tussen haar en [verweerder] ernstig is verstoord. Als het enkele ontbreken van vertrouwen van een erfgenaam in een executeur al tot de conclusie zou kunnen leiden dat sprake is van een onwerkbare situatie die aan een adequate afwikkeling van de nalatenschap in de weg lijkt te staan, wordt de uiterste wil van de erflaatster en het vertrouwen dat de erflaatster had in de executeur, in dit geval [verzoekster] , door de beslissing van de kantonrechter te gemakkelijk opzij geschoven. Het vertrouwen van erfgenamen in de executeur wordt ten onrechte aangemerkt als een soort voorwaarde van een executele, terwijl de wet die voorwaarde niet stelt en de erflaatster die voorwaarde evenmin heeft gesteld. Dat een executeur kan worden ontslagen ook al is van tekortschieten geen sprake, is niet de bedoeling van de wetgever geweest. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 4:149 lid 2 BW volgt dat een gewichtige reden voor ontslag wel degelijk terug te voeren moet zijn op een (ernstig) tekortschieten van de executeur en niet louter (zonder dat sprake is van tekortschieten) gebaseerd kan worden op het ontbreken van vertrouwen van een erfgenaam. De wet voorziet bovendien in de mogelijkheden voor een erfgenaam om bij een (al dan niet terecht) wantrouwen de executeur aan te spreken, zo nodig in rechte. Erflaatster heeft [verzoekster] aangewezen als executeur en had vertrouwen in haar. Of [verweerder] vertrouwen heeft in [verzoekster] is niet zozeer van belang, aldus [verzoekster] . [verzoekster] handhaaft haar betwisting dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als executeur. Zij heeft [verweerder] en zijn financieel adviseur steeds overal bij betrokken, terwijl zij daartoe niet verplicht was.
5.3.2
In haar beroepschrift wijst [verzoekster] erop dat zij verschillende rollen heeft. De aandelen in [BV 1] behoren tot de nalatenschap, maar dat wil niet zeggen dat [verzoekster] als executeur over het pand kan beschikken. Het pand zelf behoorde namelijk niet in eigendom toe aan erflaatster: het behoort, sinds 4 mei 1987, in erfpacht toe aan [BV 1] , waarvan [verzoekster] inmiddels meer dan tien jaar de enige zelfstandig bevoegd bestuurder is. [BV 1] kan als erfpachter zelf bepalen wat er met (haar zakelijke recht van opstal op) het pand gebeurt. Dat staat op zichzelf los van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Waar [verweerder] zich - ongefundeerd - verzet heeft tegen de hoogte van het bedrag waartegen het pand van [BV 1] BV verkocht zou kunnen of moeten worden, ging hem dat uiteindelijk niet aan: dit was aan de erfpachter, waarvan [verzoekster] bestuurder was. In die hoedanigheid is [verzoekster] gerechtigd en zelfstandig bevoegd om namens deze vennootschap de onroerende zaak op de door haar voorgestane wijze te verhuren, in gebruik te geven, te verkopen en over te dragen. [verzoekster] stelt dat zij, ook na haar ontslag als executeur, namens [BV 1] het recht van erfpacht nog steeds kan verkopen en overdragen, zonder dat daar wat voor vertrouwen van of samenwerking met [verweerder] voor nodig is.
5.3.3
Het pand heeft na het overlijden van erflaatster lange tijd via een deskundig makelaar te koop gestaan. [verweerder] vond dat het pand voor minimaal € 2.000.000,- verkocht zou moeten kunnen worden en kon zich niet vinden in biedingen van [verzoekster] van € 1.800.000,- en uiteindelijk 1.850.000,-. De verkoop staat echter los van de executele en kan dus onmogelijk leiden tot een rechtens te respecteren verwijt aan [verzoekster] als executeur van de nalatenschap, laat staan tot een gewichtige reden voor ontslag van [verzoekster] als executeur.
5.3.4
Het zakelijke gedeelte van het pand wordt al decennia gehuurd door [BV 2] ., zelfs al vóórdat [BV 1] BV de erfpacht verkregen heeft tegen de huidige geïndexeerde huurprijs, zodat het verwijt van [verweerder] dat [verzoekster] als executeur opeens iets zou moeten doen aan de volgens hem ‘onzakelijk lage' huur, niet te plaatsen is. Het woongedeelte werd in het verleden verhuurd aan erflaatster zelf. Na het vertrek van erflaatster naar een verzorgingstehuis, heeft het pand enige tijd leeggestaan. Het leegstaande woongedeelte is toen in overleg met en met instemming van [verweerder] verhuurd aan [verzoekster] , tegen een huurprijs die voor haar te voldoen was en overeenkwam met de huurprijs die erflaatster ook steeds betaald had. In die zin heeft [verzoekster] [BV 1] of (indirect) de nalatenschap, niet benadeeld, maar juist een voordeel verschaft.
5.3.5
Tot slot merkt [verzoekster] op dat de belangenverstrengeling die de kantonrechter [verzoekster] verwijt, is voorzien en ondervangen in het testament van erflaatster. Erflaatster heeft in haar testament expliciet bepaald dat de executeur ook als wederpartij voor zichzelf zou kunnen optreden. [verzoekster] heeft als productie 4 een onderhandse boedelbeschrijving in het geding gebracht waaruit blijkt dat er inmiddels schulden zijn, en overigens ook waren, die een tegeldemaking van de aandelen noodzakelijk maken.
5.4.1
[verweerder] heeft om het ontslag van [verzoekster] als executeur verzocht omdat [verzoekster] volgens hem haar taak als executeur niet goed vervulde en op grond van ernstig gemeend wantrouwen en belangenverstrengeling. [verweerder] stelt dat de druk die [verzoekster] eind oktober 2021 op hem legde om hem te bewegen mee te werken aan levering van de aandelen in [BV 1] aan [verzoekster] , de spreekwoordelijke druppel is geweest, die heeft geleid tot de eerste vertrouwensbreuk. [verzoekster] wilde de aandelen aan haar laten leveren, zodat zij kon profiteren van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling in de inkomstenbelasting. [verweerder] zou als tegenprestatie een niet-opeisbare vordering ontvangen waarvoor zelfs geen hypothecaire zekerheid werd gesteld. De rol die [verzoekster] als executeur heeft gespeeld inzake haar pogingen om [verweerder] in een voor hem zeer nadelige financiële situatie te brengen, terwijl zij zelf als erfgenaam juist zou worden bevoordeeld, heeft [verweerder] vertrouwen in [verzoekster] als executeur beschadigd. De belangen van [verzoekster] en [verweerder] zijn evident tegenstrijdig omdat het pand het waardevolste aandeel vormt van de nalatenschap. [verweerder] heeft belang bij een hoge waarde, ook als het pand aan [verzoekster] wordt verkocht. Destijds hebben [verzoekster] en [verweerder] opdracht gegeven aan de makelaar om het pand vrij van huur te verkopen, maar daar lijkt [verzoekster] nu op terug gekomen. [verzoekster] heeft de nalatenschap benadeeld door voor het woondeel een niet-marktconforme huur voor zichzelf overeen te komen in januari 2020. Voorts bestaat tussen [verweerder] en [verzoekster] verschil van inzicht over de terugbetaling van leningen die erflaatster aan [verweerder] heeft verstrekt. [verweerder] stelt dat de vorderingen vóór het overlijden van erflaatster door terugbetaling dan wel door verrekening te niet zijn gegaan. Tot slot bestaat er veel onduidelijkheid over de fiscale afwikkeling van de nalatenschap.
5.4.2
Het voorgaande dwingt - aldus [verweerder] - tot de conclusie dat sprake is van geobjectiveerd wantrouwen dat ertoe leidt dat met [verzoekster] als executeur sprake zou zijn van een onwerkbare situatie. Op basis van de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis kan een diepgaand, niet aanstonds weg te nemen wantrouwen, een zelfstandige aanleiding vormen voor het bestaan van een gewichtige reden voor ontslag van een executeur.
5.5.1
Het hof overweegt in dit verband als volgt. Het ontslag van een executeur kan ingevolge artikel 4:149 lid 2 BW worden verleend indien sprake is van gewichtige redenen. Anders dan [verzoekster] stelt, kunnen deze gewichtige redenen hetzij voortkomen uit de situatie waarin de executeur tekort is geschoten in de uitvoering van zijn taken, hetzij uit de situatie waarbij het vertrouwen van één of meer erfgenamen is verdwenen en de relatie ernstig is verstoord. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [verzoekster] is tekortgeschoten in de uitvoering van haar taken. Nadat [verweerder] door middel van zijn advocaat op 10 december 2021 aan de toenmalige belangenbehartiger van [verzoekster] nadere informatie verzocht over de afwikkeling van de nalatenschap, zijn deze gegevens bij brief van 21 december 2021 met bijlagen verstrekt. Tevens blijkt uit de overgelegde stukken dat geruime tijd daarvoor een bespreking heeft plaatsgevonden tussen de belangenbehartiger van [verzoekster] bij DAS rechtsbijstand en de heer [B] , de financieel adviseur van [verweerder] , en dat de beantwoording van de vragen die er bij [verweerder] waren, op dat moment kennelijk voldoende werd geacht, gelet op het feit dat nadien geen verzoek door [B] om nadere gegevens is gekomen. Uit het voorgaande alsmede de stukken in het dossier leidt het hof af dat [verzoekster] [verweerder] na het overlijden van erflaatster heeft betrokken bij haar pogingen de nalatenschap af te wikkelen, onder andere door het pand in overleg in de verkoop te zetten. Gelet op de pogingen van [verzoekster] om, toen het pand tegen minstens € 2.000.000,- niet verkoopbaar bleek, alsnog een bod te doen waarmee [verweerder] als mede-erfgenaam wellicht akkoord zou kunnen gaan, kan [verzoekster] niet verweten worden dat zij haar taak als executeur niet goed heeft vervuld en dat [verzoekster] sinds het overlijden van erflaatster niet haar best heeft gedaan om uit de impasse te komen. Een impasse die, zo blijkt uit het dossier, mede door de houding van [verweerder] is ontstaan.
5.5.2
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof van oordeel is dat het ontslag van [verzoekster] als executeur dient te worden bekrachtigd. Waar het om gaat, is dat uiteindelijk de nalatenschap dient te worden afgewikkeld en dat lijkt, indien het hof de beslissing van de kantonrechter zou vernietigen, tussen deze partijen niet mogelijk. Er is, zo blijkt uit de stukken, inderdaad sprake van een diep wantrouwen van [verweerder] jegens [verzoekster] , maar ook de houding van [verzoekster] ten opzichte van [verweerder] lijkt verhard. [verzoekster] heeft ter zitting van het hof niet duidelijk kunnen maken dat zij als executeur een vast omlijnd plan voor ogen heeft, waardoor partijen uit de ontstane impasse kunnen geraken zodat de nalatenschap kan worden afgewikkeld. Er is geen hernieuwde taxatie uitgevoerd, terwijl [verzoekster] haar bod om het pand te kopen voor € 1.850.000,- inmiddels heeft ingetrokken, en dat terwijl het ten gelde maken van de aandelen in [BV 1] vooralsnog de enige oplossing lijkt om de nalatenschap te kunnen afwikkelen. Dat [verzoekster] daarna bij brief van 21 december 2021 een bod heeft gedaan om het pand voor € 1.400.000,- te kopen, te weten tegen de waarde in verhuurde staat, draagt evenmin bij aan een oplossing. Daarnaast is voor het hof niet steeds duidelijk geworden met welke pet [verzoekster] standpunten inneemt. Het mag juist zijn dat [verzoekster] als executeur voor haarzelf mocht optreden, maar dat neemt niet weg dat [verzoekster] duidelijker en transparanter dient te zijn over de hoedanigheid waarin zij optreedt in deze kwestie. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof van oordeel is dat de kantonrechter [verzoekster] op juiste gronden heeft ontslagen als executeur van de nalatenschap van erflaatster. Grief 1 faalt dan ook.
5.6
In grief 2 stelt [verzoekster] dat de kantonrechter in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende bevoegd is een vervanger te benoemen bij ontbreken van een benoemde executeur. Daargelaten dat de kantonrechter [verzoekster] niet had mogen ontslaan, had hij bij ontslag van [verzoekster] het testament dienen te volgen, nu erflaatster in haar testament heeft bepaald dat bij ontbreken van [verzoekster] de stichting [stichting] diende te worden benoemd. De kantonrechter heeft dat nagelaten en zelf een vervanger benoemd, gelet op het bezwaar van [verweerder] tegen de benoeming van het door erflaatster in haar testament genoemde kantoor. Erflaatster had - zo stelt [verzoekster] - vertrouwen in voornoemde stichting die een ervaren en deskundige partij is zonder winstoogmerk, en die zich volledig en beroepsmatig heeft toegelegd op het uitvoeren van executeurstaken en die als stichting aan een notariskantoor is verbonden, derhalve bij uitstek onafhankelijk en onpartijdig. [verzoekster] vindt het belangrijk dat de bedoeling van erflaatster wordt gerespecteerd. Om die reden had de kantonrechter mr. [E] niet mogen benoemen. Overigens heeft [verzoekster] geen persoonlijke bezwaren tegen de door de kantonrechter benoemde executeur.
5.7
[verweerder] stelt dat, gelet op de tekst van het testament, de benoeming van [stichting] alleen aan de orde zou kunnen zijn als [verzoekster] haar benoeming niet had willen dan wel kunnen aanvaarden, dan wel wanneer [verzoekster] tijdens de uitoefening zou komen te ontbreken, hetgeen niet aan de orde is. Daarnaast stelt [verweerder] dat deze stichting geen neutrale partij is, aangezien notaris [F] ook de notaris is van [verzoekster] . [verzoekster] heeft als cliënt haar testament door deze notaris laten opstellen. Elke schijn van partijdigheid dient te worden vermeden. Mr. [E] is de meest gerede executeur om de nalatenschap klaar te maken voor verdeling, aldus [verweerder] .
5.8
Mr. [E] heeft in zijn verweerschrift een overzicht gegeven van de werkzaamheden die hij na zijn benoeming vanaf 1 september 2022 heeft verricht. Hij heeft een (voorlopige) boedelbeschrijving opgesteld, waarin is vermeld welke stukken hij nog van de erfgenamen wenst te ontvangen zodat hij de definitieve boedelbeschrijving kan aanvullen dan wel definitief maken. Verder heeft mr. [E] partijen een (allesomvattend) voorstel gedaan in het kader van de aandelenoverdracht van [BV 1] Eén van de erfgenamen heeft positief op dit voorstel gereageerd. De andere erfgenaam heeft laten weten eerst de uitkomst van het hoger beroep te willen afwachten. Ook is er contact geweest met de bank en met de legatarissen. Inmiddels zijn aanvullende stukken van [verzoekster] ontvangen en een bericht van [verweerder] . Op basis van deze stukken en het bericht zal de boedelbeschrijving op korte termijn verder worden aangevuld en zo mogelijk definitief worden gemaakt. De voorkeur van mr. [E] is de gesprekken tot de aandelenoverdracht voort te zetten, zodat de afwikkeling van de nalatenschap niet (opnieuw) zal stagneren. Nu er immers schulden van de nalatenschap zijn, zullen de goederen (waaronder de aandelen [BV 1] ) te gelde gemaakt moeten worden, waartoe een executeur bevoegd is. Mr. [E] onthoudt zich van enige afhankelijkheid, partijdigheid dan wel vooringenomenheid. Om die reden heeft hij tegen het beroepschrift van [verzoekster] geen inhoudelijke verweren aangevoerd, maar refereert hij zich aan het oordeel van het hof.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Erflaatster heeft bij testament, en bij belet of ontstentenis van [verzoekster] , [stichting] benoemd tot executeur. Het hof is van oordeel dat in een geval als het onderhavige uitgangspunt is dat de benoeming van een erflater die blijkt uit het testament, de voorrang heeft boven de benoeming van een derde persoon, tenzij er aanleiding is om wegens gewichtige redenen daarvan af te wijken. De kantonrechter heeft mr. [E] als executeur benoemd vanwege de bezwaren die [verweerder] tegen notaris [F] heeft. Naar het oordeel van het hof zijn de bezwaren van [verweerder] tegen de benoeming van voornoemde stichting onvoldoende onderbouwd en niet redengevend. Dat notaris [F] de notaris is die het testament van [verzoekster] heeft opgesteld in het verleden is geen reden om aan de onpartijdigheid van de bij testament bij belet of ontstentenis van [verzoekster] benoemde stichting te twijfelen, daarvoor heeft [verweerder] onvoldoende gesteld. Nu de kantonrechter [verzoekster] had ontslagen als executeur was er wel degelijk sprake van de bij testament voorziene ontstentenis van een executeur en had de kantonrechter de voorkeur van erflaatster dienen te volgen. De kantonrechter heeft dat nagelaten. Inmiddels is de door de kantonrechter benoemde executeur voortvarend aan de slag gegaan en zijn door mr. [E] veel werkzaamheden verricht. Gelet daarop ziet het hof aanleiding de benoeming van mr. [E] toch in stand te laten, te meer daar geen van partijen bezwaren heeft geuit tegen zijn persoon en de inmiddels door hem verrichte werkzaamheden. Indien mr. [E] nu zijn werkzaamheden zou moeten beëindigen en voornoemde stichting zijn taken zou moeten overnemen, betekent dat niet alleen extra vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap, maar ook extra kosten, hetgeen niet in het belang van partijen is. Grief 2 faalt dan ook om voornoemde reden.
5.1
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Nu beide grieven falen, is er geen aanleiding gehoor te geven aan het bewijsaanbod dat beide partijen hebben gedaan.
5.11
De kosten van het hoger beroep zullen worden gecompenseerd als na te melden, gelet op de familieverhouding die tussen partijen bestaat. Er is geen aanleiding tot een kostenveroordeling zoals door [verweerder] verzocht.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.M. van Baardewijk in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier, en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.