5.2De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking (onder andere) overwogen dat een executeur overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:149 lid 2 BW kan worden ontslagen indien sprake is van ‘gewichtige redenen’. Onder ‘gewichtige redenen’ dient niet uitsluitend te worden begrepen de situatie waarin de executeur tekort is geschoten in de uitvoering van zijn taken, maar tevens – ook al is van tekortschieten geen sprake – de situatie waarbij het vertrouwen van een of meer erfgenamen is weggevallen en de relatie ernstig is verstoord. De kantonrechter heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen [verweerder] en [verzoekster] en dat deze breuk een onwerkbare situatie heeft gecreëerd die een adequate afwikkeling van de nalatenschap in de weg lijkt te staan. De vertrouwensbreuk is vooral veroorzaakt door de gang van zaken rondom de verkoop/overdracht van het pand. [verzoekster] heeft niet de indruk kunnen wegnemen dat sprake is van belangenverstrengeling en dat deze belangenverstrengeling in het nadeel van [verweerder] lijkt te zijn uitgepakt, aldus de kantonrechter. Zo heeft [verzoekster] niet voldoende voor het voetlicht weten te brengen waarom zij in januari 2020 het woondeel van het pand voor een veel lager bedrag (€ 18.000,- per jaar) aan zichzelf is gaan verhuren. [verzoekster] heeft daarmee de nalatenschap benadeeld. Ook had het voor de hand gelegen dat zij iets had gedaan aan de huur die [BV 2] . (waarvan [verzoekster] via haar holding 95% van de aandelen houdt) betaalt aan [BV 1] voor het gebruik van de bedrijfsruimte. Daar staat tegenover dat [verweerder] niet heeft gereageerd op de laatste bieding die op het pand is binnengekomen. De verklaring van [verweerder] dat het voor hem niet duidelijk was of dit bod zag op verhuurde of onverhuurde staat kwam, aldus de kantonrechter, weinig overtuigend over, maar is tegelijk illustratief voor de verstoorde verhoudingen. Dat de verhoudingen ernstig zijn verstoord blijkt ook uit de verklaring ter zitting van [verzoekster] dat zij niet langer van zins is het pand leeg op te leveren. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter tot de slotsom gekomen dat [verzoekster] op grond van gewichtige redenen diende te worden ontslagen als executeur. De vraag of [verzoekster] is tekortgeschoten in haar taakvervulling als executeur en of dat tekortschieten haar ontslag kan wettigen, heeft de kantonrechter bij zijn beslissing in het midden gelaten.
5.3.1Grief 1 van [verzoekster] richt zich – kort gezegd - tegen de beslissing van de kantonrechter om haar te ontslaan als executeur op de grond dat het vertrouwen tussen haar en [verweerder] ernstig is verstoord. Als het enkele ontbreken van vertrouwen van een erfgenaam in een executeur al tot de conclusie zou kunnen leiden dat sprake is van een onwerkbare situatie die aan een adequate afwikkeling van de nalatenschap in de weg lijkt te staan, wordt de uiterste wil van de erflaatster en het vertrouwen dat de erflaatster had in de executeur, in dit geval [verzoekster] , door de beslissing van de kantonrechter te gemakkelijk opzij geschoven. Het vertrouwen van erfgenamen in de executeur wordt ten onrechte aangemerkt als een soort voorwaarde van een executele, terwijl de wet die voorwaarde niet stelt en de erflaatster die voorwaarde evenmin heeft gesteld. Dat een executeur kan worden ontslagen ook al is van tekortschieten geen sprake, is niet de bedoeling van de wetgever geweest. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 4:149 lid 2 BW volgt dat een gewichtige reden voor ontslag wel degelijk terug te voeren moet zijn op een (ernstig) tekortschieten van de executeur en niet louter (zonder dat sprake is van tekortschieten) gebaseerd kan worden op het ontbreken van vertrouwen van een erfgenaam. De wet voorziet bovendien in de mogelijkheden voor een erfgenaam om bij een (al dan niet terecht) wantrouwen de executeur aan te spreken, zo nodig in rechte. Erflaatster heeft [verzoekster] aangewezen als executeur en had vertrouwen in haar. Of [verweerder] vertrouwen heeft in [verzoekster] is niet zozeer van belang, aldus [verzoekster] . [verzoekster] handhaaft haar betwisting dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als executeur. Zij heeft [verweerder] en zijn financieel adviseur steeds overal bij betrokken, terwijl zij daartoe niet verplicht was.
5.3.2In haar beroepschrift wijst [verzoekster] erop dat zij verschillende rollen heeft. De aandelen in [BV 1] behoren tot de nalatenschap, maar dat wil niet zeggen dat [verzoekster] als executeur over het pand kan beschikken. Het pand zelf behoorde namelijk niet in eigendom toe aan erflaatster: het behoort, sinds 4 mei 1987, in erfpacht toe aan [BV 1] , waarvan [verzoekster] inmiddels meer dan tien jaar de enige zelfstandig bevoegd bestuurder is. [BV 1] kan als erfpachter zelf bepalen wat er met (haar zakelijke recht van opstal op) het pand gebeurt. Dat staat op zichzelf los van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Waar [verweerder] zich - ongefundeerd - verzet heeft tegen de hoogte van het bedrag waartegen het pand van [BV 1] BV verkocht zou kunnen of moeten worden, ging hem dat uiteindelijk niet aan: dit was aan de erfpachter, waarvan [verzoekster] bestuurder was. In die hoedanigheid is [verzoekster] gerechtigd en zelfstandig bevoegd om namens deze vennootschap de onroerende zaak op de door haar voorgestane wijze te verhuren, in gebruik te geven, te verkopen en over te dragen. [verzoekster] stelt dat zij, ook na haar ontslag als executeur, namens [BV 1] het recht van erfpacht nog steeds kan verkopen en overdragen, zonder dat daar wat voor vertrouwen van of samenwerking met [verweerder] voor nodig is.
5.3.3Het pand heeft na het overlijden van erflaatster lange tijd via een deskundig makelaar te koop gestaan. [verweerder] vond dat het pand voor minimaal € 2.000.000,- verkocht zou moeten kunnen worden en kon zich niet vinden in biedingen van [verzoekster] van € 1.800.000,- en uiteindelijk 1.850.000,-. De verkoop staat echter los van de executele en kan dus onmogelijk leiden tot een rechtens te respecteren verwijt aan [verzoekster] als executeur van de nalatenschap, laat staan tot een gewichtige reden voor ontslag van [verzoekster] als executeur.
5.3.4Het zakelijke gedeelte van het pand wordt al decennia gehuurd door [BV 2] ., zelfs al vóórdat [BV 1] BV de erfpacht verkregen heeft tegen de huidige geïndexeerde huurprijs, zodat het verwijt van [verweerder] dat [verzoekster] als executeur opeens iets zou moeten doen aan de volgens hem ‘onzakelijk lage' huur, niet te plaatsen is. Het woongedeelte werd in het verleden verhuurd aan erflaatster zelf. Na het vertrek van erflaatster naar een verzorgingstehuis, heeft het pand enige tijd leeggestaan. Het leegstaande woongedeelte is toen in overleg met en met instemming van [verweerder] verhuurd aan [verzoekster] , tegen een huurprijs die voor haar te voldoen was en overeenkwam met de huurprijs die erflaatster ook steeds betaald had. In die zin heeft [verzoekster] [BV 1] of (indirect) de nalatenschap, niet benadeeld, maar juist een voordeel verschaft.
5.3.5Tot slot merkt [verzoekster] op dat de belangenverstrengeling die de kantonrechter [verzoekster] verwijt, is voorzien en ondervangen in het testament van erflaatster. Erflaatster heeft in haar testament expliciet bepaald dat de executeur ook als wederpartij voor zichzelf zou kunnen optreden. [verzoekster] heeft als productie 4 een onderhandse boedelbeschrijving in het geding gebracht waaruit blijkt dat er inmiddels schulden zijn, en overigens ook waren, die een tegeldemaking van de aandelen noodzakelijk maken.
5.4.1[verweerder] heeft om het ontslag van [verzoekster] als executeur verzocht omdat [verzoekster] volgens hem haar taak als executeur niet goed vervulde en op grond van ernstig gemeend wantrouwen en belangenverstrengeling. [verweerder] stelt dat de druk die [verzoekster] eind oktober 2021 op hem legde om hem te bewegen mee te werken aan levering van de aandelen in [BV 1] aan [verzoekster] , de spreekwoordelijke druppel is geweest, die heeft geleid tot de eerste vertrouwensbreuk. [verzoekster] wilde de aandelen aan haar laten leveren, zodat zij kon profiteren van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling in de inkomstenbelasting. [verweerder] zou als tegenprestatie een niet-opeisbare vordering ontvangen waarvoor zelfs geen hypothecaire zekerheid werd gesteld. De rol die [verzoekster] als executeur heeft gespeeld inzake haar pogingen om [verweerder] in een voor hem zeer nadelige financiële situatie te brengen, terwijl zij zelf als erfgenaam juist zou worden bevoordeeld, heeft [verweerder] vertrouwen in [verzoekster] als executeur beschadigd. De belangen van [verzoekster] en [verweerder] zijn evident tegenstrijdig omdat het pand het waardevolste aandeel vormt van de nalatenschap. [verweerder] heeft belang bij een hoge waarde, ook als het pand aan [verzoekster] wordt verkocht. Destijds hebben [verzoekster] en [verweerder] opdracht gegeven aan de makelaar om het pand vrij van huur te verkopen, maar daar lijkt [verzoekster] nu op terug gekomen. [verzoekster] heeft de nalatenschap benadeeld door voor het woondeel een niet-marktconforme huur voor zichzelf overeen te komen in januari 2020. Voorts bestaat tussen [verweerder] en [verzoekster] verschil van inzicht over de terugbetaling van leningen die erflaatster aan [verweerder] heeft verstrekt. [verweerder] stelt dat de vorderingen vóór het overlijden van erflaatster door terugbetaling dan wel door verrekening te niet zijn gegaan. Tot slot bestaat er veel onduidelijkheid over de fiscale afwikkeling van de nalatenschap.
5.4.2Het voorgaande dwingt - aldus [verweerder] - tot de conclusie dat sprake is van geobjectiveerd wantrouwen dat ertoe leidt dat met [verzoekster] als executeur sprake zou zijn van een onwerkbare situatie. Op basis van de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis kan een diepgaand, niet aanstonds weg te nemen wantrouwen, een zelfstandige aanleiding vormen voor het bestaan van een gewichtige reden voor ontslag van een executeur.
5.5.1Het hof overweegt in dit verband als volgt. Het ontslag van een executeur kan ingevolge artikel 4:149 lid 2 BW worden verleend indien sprake is van gewichtige redenen. Anders dan [verzoekster] stelt, kunnen deze gewichtige redenen hetzij voortkomen uit de situatie waarin de executeur tekort is geschoten in de uitvoering van zijn taken, hetzij uit de situatie waarbij het vertrouwen van één of meer erfgenamen is verdwenen en de relatie ernstig is verstoord. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [verzoekster] is tekortgeschoten in de uitvoering van haar taken. Nadat [verweerder] door middel van zijn advocaat op 10 december 2021 aan de toenmalige belangenbehartiger van [verzoekster] nadere informatie verzocht over de afwikkeling van de nalatenschap, zijn deze gegevens bij brief van 21 december 2021 met bijlagen verstrekt. Tevens blijkt uit de overgelegde stukken dat geruime tijd daarvoor een bespreking heeft plaatsgevonden tussen de belangenbehartiger van [verzoekster] bij DAS rechtsbijstand en de heer [B] , de financieel adviseur van [verweerder] , en dat de beantwoording van de vragen die er bij [verweerder] waren, op dat moment kennelijk voldoende werd geacht, gelet op het feit dat nadien geen verzoek door [B] om nadere gegevens is gekomen. Uit het voorgaande alsmede de stukken in het dossier leidt het hof af dat [verzoekster] [verweerder] na het overlijden van erflaatster heeft betrokken bij haar pogingen de nalatenschap af te wikkelen, onder andere door het pand in overleg in de verkoop te zetten. Gelet op de pogingen van [verzoekster] om, toen het pand tegen minstens € 2.000.000,- niet verkoopbaar bleek, alsnog een bod te doen waarmee [verweerder] als mede-erfgenaam wellicht akkoord zou kunnen gaan, kan [verzoekster] niet verweten worden dat zij haar taak als executeur niet goed heeft vervuld en dat [verzoekster] sinds het overlijden van erflaatster niet haar best heeft gedaan om uit de impasse te komen. Een impasse die, zo blijkt uit het dossier, mede door de houding van [verweerder] is ontstaan.
5.5.2Het voorgaande neemt niet weg dat het hof van oordeel is dat het ontslag van [verzoekster] als executeur dient te worden bekrachtigd. Waar het om gaat, is dat uiteindelijk de nalatenschap dient te worden afgewikkeld en dat lijkt, indien het hof de beslissing van de kantonrechter zou vernietigen, tussen deze partijen niet mogelijk. Er is, zo blijkt uit de stukken, inderdaad sprake van een diep wantrouwen van [verweerder] jegens [verzoekster] , maar ook de houding van [verzoekster] ten opzichte van [verweerder] lijkt verhard. [verzoekster] heeft ter zitting van het hof niet duidelijk kunnen maken dat zij als executeur een vast omlijnd plan voor ogen heeft, waardoor partijen uit de ontstane impasse kunnen geraken zodat de nalatenschap kan worden afgewikkeld. Er is geen hernieuwde taxatie uitgevoerd, terwijl [verzoekster] haar bod om het pand te kopen voor € 1.850.000,- inmiddels heeft ingetrokken, en dat terwijl het ten gelde maken van de aandelen in [BV 1] vooralsnog de enige oplossing lijkt om de nalatenschap te kunnen afwikkelen. Dat [verzoekster] daarna bij brief van 21 december 2021 een bod heeft gedaan om het pand voor € 1.400.000,- te kopen, te weten tegen de waarde in verhuurde staat, draagt evenmin bij aan een oplossing. Daarnaast is voor het hof niet steeds duidelijk geworden met welke pet [verzoekster] standpunten inneemt. Het mag juist zijn dat [verzoekster] als executeur voor haarzelf mocht optreden, maar dat neemt niet weg dat [verzoekster] duidelijker en transparanter dient te zijn over de hoedanigheid waarin zij optreedt in deze kwestie. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof van oordeel is dat de kantonrechter [verzoekster] op juiste gronden heeft ontslagen als executeur van de nalatenschap van erflaatster. Grief 1 faalt dan ook.