Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige 1] voor haar vervolgtherapie is aangemeld bij Youz, maar dat zij daar nog steeds op een wachtlijst staat en dus nog niet met de therapie heeft kunnen beginnen. Met de hopelijk positieve gevolgen van deze therapie voor [minderjarige 1] kan in dit stadium dus nog geen rekening worden gehouden.
Gebleken is dat de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na iedere omgang twee tot drie dagen hersteltijd nodig hebben en dat die periode op zichzelf niet afwijkt van de hersteltijd die pleegkinderen gemiddeld nodig hebben. Wel is het zo dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in twee opeenvolgende weken omgang hebben, de eerste week met de ene ouder en de tweede week met de andere ouder. De kinderen moeten dus tweemaal kort op elkaar twee tot drie dagen herstellen.
Uit het verslag van Levvel Pleegzorg van 23 november 2022 is verder gebleken dat het [minderjarige 1] , gelet op haar problematiek, een (veel) meer dan gemiddelde inspanning kost om in die herstelperiode aan haar ontwikkelingstaken toe te komen, thuis bij de pleegouders, op school en straks in de therapie. Dat is ook ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest en door de GI en de pleegmoeder bevestigd. Levvel Pleegzorg zal de pleegmoeder ter overbrugging van de periode dat de vervolgtherapie voor [minderjarige 1] nog niet is begonnen, ondersteunen in de specifieke zorg die [minderjarige 1] in haar dagelijkse activiteiten nodig heeft.
Ook is uit het betreffende verslag van Levvel Pleegzorg naar voren gekomen dat [minderjarige 2] na de laatste twee omgangsmomenten (met een frequentie van eenmaal in de zes weken) onrustiger gedrag vertoonde en dat de kinderen na de omgang vaker ruzie met elkaar maakten.
Het hof is van oordeel dat al deze omstandigheden een ondersteuning en bevestiging vormen van het advies dat MTP 3-6 na uitvoerig onderzoek zoals beschreven in het eindverslag van 30 mei 2022, heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat dit advies voor beide kinderen moet worden gevolgd, omdat hun belang daarmee in dit stadium het meest wordt gediend.
Het hof ziet voorts, anders dan de moeder kennelijk wenst, geen aanleiding een andere omgangsfrequentie voor [minderjarige 2] te hanteren dan voor [minderjarige 1] . Het is in het belang van de kinderen en hun onderlinge verhouding dat zij samen omgang met de moeder hebben.
Het hof heeft bij dit alles ook acht geslagen op het belang van de moeder en van de kinderen om vaker omgang te hebben met elkaar. Dat belang is evident. Duidelijk is dat de moeder er alles aan wil doen om er voor de kinderen te zijn. Dat blijkt ook uit het feit dat de omgang tussen haar en de kinderen doorgaans goed verloopt. Het is alleszins begrijpelijk en invoelbaar dat de moeder een periode van acht weken tussen de omgangsmomenten veel te lang vindt, zeker gezien de eerdere omgangsfrequenties van zes weken en (langer geleden) vier weken. Het belang van de kinderen bij voldoende rust, ruimte en (daardoor) stabiliteit dient echter leidend te zijn, zeker met het oog op de vervolgtherapie en eventueel traumabehandeling van [minderjarige 1] . Het hof spreekt de hoop uit dat de therapie voor [minderjarige 1] spoedig kan starten en gaat ervan uit dat de GI het verloop goed zal blijven monitoren om, afhankelijk daarvan en in samenspraak met alle betrokkenen, te bezien of het belang van de kinderen toelaat dat de omgangsfrequentie wordt verhoogd.