ECLI:NL:GHAMS:2023:3426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.325.367/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en kinderen na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter had bepaald dat de moeder eens in de acht weken omgang had met de kinderen, terwijl de moeder verzocht om deze frequentie te verhogen naar eens in de zes weken. De kinderen verblijven sinds 2017 bij pleegouders en zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter had eerder een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, maar de GI adviseerde om de omgangsfrequentie te verlagen naar eens in de acht weken, wat de kinderrechter heeft overgenomen in zijn beschikking. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de GI en de pleegouders gehoord en geconcludeerd dat de omgangsfrequentie van eens in de acht weken in het belang van de kinderen is, gezien de problematiek van de oudste minderjarige. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de omgangsregeling zoals vastgesteld door de kinderrechter wordt gehandhaafd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de noodzaak voor stabiliteit en rust in hun leven, vooral met het oog op de aanstaande therapie voor de oudste minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.325.367/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/327946 / JU RK 22-737
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 inzake
[de moeder] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de pleegouders] (hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders), advocaat mr. M. van der Weide te Heerhugowaard;
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 27 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 27 december 2022.
2.2
De pleegouders hebben op 3 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 13 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 4 mei 2023 met bijlage;
- een brief van de zijde van de moeder van 22 september 2023 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2014;
- [minderjarige 2] , [in] 2017 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen verblijven sinds mei 2017 bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 augustus 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 augustus 2018 tot 3 augustus 2019. Deze maatregel is daarna steeds verlengd.
3.4
De kinderrechter heeft bij genoemde beschikking van 3 augustus 2018 tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 augustus 2018 tot 3 augustus 2019. Ook deze maatregel is daarna steeds verlengd.
3.5
De GI heeft in de onderhavige zaak de kinderrechter verzocht een zorgregeling vast te stellen tussen de ouders en de kinderen. De kinderrechter heeft daarop bij beschikking van 13 juli 2022 de volgende tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen de ouders en de kinderen.
De omgang tussen de ouders en de kinderen zal los van elkaar op aparte dagen plaatsvinden.
De moeder heeft om de
zesweken in de oneven week op dinsdag van 15:00 uur tot 16:30 uur omgang met de kinderen. Dit vindt plaats op een neutrale plek (kantoor van Levvel in [plaats B] ) onder begeleiding van de hulpverlening.
De vader heeft om de
zesweken in even weken op dinsdag van 15:00 uur tot 16:30 uur omgang met de kinderen. Dit zal plaatsvinden op een neutrale plek (kantoor van Levvel in [plaats B] ) onder begeleiding van de hulpverlening.
Indien de omgang binnen de vakantieperiode valt, wanneer de kinderen niet aanwezig zijn, zal de eerst volgende mogelijkheid voor omgang ingepland worden.
De ouders worden om de vier weken per e-mail op de hoogte gesteld over de ontwikkeling van de kinderen. In deze e-mail zullen ook foto’s bijgevoegd worden.
De beslissing op het verzoek van de GI tot het vaststellen van een definitieve zorgregeling is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter als (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders het volgende bepaald.
- De moeder heeft om de
achtweken in de oneven weken op dinsdag van 15:00 uur tot 16:30 uur omgang met de kinderen. Dit vindt plaats op een neutrale plek (kantoor van Levvel in [plaats B] ) onder begeleiding van de hulpverlening.
- De vader heeft om de
achtweken in de even weken op dinsdag van 15:00 uur tot 16:30 uur omgang met de kinderen. Dit vindt plaats op een neutrale plek (kantoor van Levvel in [plaats B] ) onder begeleiding van de hulpverlening.
- Indien de omgang binnen de vakantieperiode valt, wanneer de kinderen niet aanwezig zijn, zal de eerst volgende mogelijkheid voor omgang ingepland worden.
Voor het overige heeft de kinderrechter hetgeen in de beschikking van 5 juli 2022 is bepaald voor wat betreft de omgang tussen de ouders en de kinderen op aparte dagen en de informatieregeling, gehandhaafd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- de moeder om de zes weken in de oneven weken op dinsdag van 15:00 uur tot 16:30 uur omgang heeft met de kinderen, op een neutrale plek (kantoor van Levvel in [plaats B] ) onder begeleiding van de hulpverlening;
- indien de omgang binnen de vakantieperiode valt, wanneer de kinderen niet aanwezig zijn, zal de eerstvolgende mogelijkheid voor omgang ingepland worden.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De pleegouders verzoeken de grieven van de moeder in hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans de GI in haar inleidende verzoekschrift van 12 april 2022 niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De pleegouders hebben in hun verweerschrift primair aangevoerd dat de GI niet ontvankelijk is in haar verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de ouders en de kinderen. Ter zitting in hoger beroep hebben zij medegedeeld dit standpunt niet te handhaven, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist. Los daarvan is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van de GI in haar inleidend verzoek in de weg staan.
5.2
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3
Het standpunt van de moeder houdt – kort gezegd – in dat een omgangsregeling tussen haar en de kinderen van eenmaal in de acht weken niet in het belang is van de kinderen en dat de kinderrechter in de bestreden beschikking ook niet heeft onderbouwd waarom dat wel het geval zou zijn. De moeder wil dat de omgang tussen haar en de kinderen eenmaal in de zes weken plaatsvindt zoals de kinderrechter in de beschikking van 13 juli 2022 heeft bepaald.
De GI en de pleegouders zijn van mening dat een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen van eenmaal in de acht weken in dit stadium het meest in het belang is van de kinderen.
Ook de raad acht het in dit stadium in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de omgang tussen de moeder en de kinderen eenmaal in de acht weken plaatsvindt.
Het hof zal op al deze standpunten hierna verder ingaan waar dat nodig is.
5.4
Gebleken is dat [minderjarige 1] in 2020 is aangemeld voor het zogenoemde MTP 3-6 traject (Multidimensionale Therapeutische Pleegzorg voor drie- t/m zesjarigen) vanwege zorgen over haar gedrag en ontwikkeling. Ook lag de vraag naar de vormgeving van de omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen voor. In december 2020 is het traject van start gegaan, nadat de ouders daarvoor toestemming hadden verleend. Er heeft uitgebreid onderzoek naar [minderjarige 1] plaatsgevonden in de vorm van onder meer speltherapie, kindercoaching en diagnostiek (sociaal emotioneel- en intelligentieonderzoek en kinderpsychiatrisch onderzoek). Ook is ondersteuning en begeleiding geboden aan de ouders en pleegmoeder van [minderjarige 1] . Het traject is verlengd in september 2021 en afgerond in maart/april 2022. Het uitvoerige eindverslag van MTP 3-6 dateert van 30 mei 2022 en bevindt zich bij de stukken. Kort gezegd, is bij [minderjarige 1] sprake van dusdanige problematiek dat deze een belemmering vormt in haar dagelijks leven op diverse leefgebieden. Hoewel zij binnen het traject heeft geoefend en stappen heeft gezet, is het advies om vervolghulp in te zetten teneinde haar verder te ondersteunen en te versterken. Gedacht wordt aan een vorm van therapie die is gericht op zelfbeeldversterking, weerbaarheid en het vergroten van sociaal-emotioneel inzicht en -vaardigheid als ook van stressregulatievaardigheden. Geadviseerd wordt om dit binnen een setting te doen met kennis en ervaring op het gebied van Autisme Spectrum problematiek waar ook traumabehandeling voorhanden is, zodat dit – op termijn en waar nodig – kan worden ingezet.
Wat betreft de omgang tussen de ouders en de kinderen wordt in het eindverslag MTP 3-6 geadviseerd om de omgang met de ouders apart vorm te geven (op aparte dagen) en hiermee meer ruimte te creëren voor tijd met de kinderen (startend met 1,5 uur). Gezien de spanning die de omgang voor [minderjarige 1] met zich meebrengt en de reactie hierop nadien, wordt tevens geadviseerd om de frequentie van de omgangsmomenten te verlagen naar eenmaal in de twee maanden, zodat er meer tijd is om de spanning te laten wegebben. Het heeft de voorkeur om de omgang met de vader een week na de omgang met de moeder te plannen, waarna er zes weken geen omgang is, aldus het eindverslag.
5.5
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking uiteindelijk het omgangsadvies van MTP 3-6 geheel gevolgd, dus ook waar het gaat om de geadviseerde frequentie van de omgangsmomenten tussen [minderjarige 1] en ieder van de ouders (eenmaal in de acht weken). Eerder, bij beschikking van 13 juli 2022, had de kinderrechter een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld met een frequentie van eenmaal in de zes weken. De kinderrechter verwachtte een betere onderbouwing door de GI van de verlaging van de frequentie van de omgangsmomenten van zes naar acht weken. Ook achtte de kinderrechter een volledig beeld van de achterliggende problematiek bij [minderjarige 1] nodig alvorens de omgangsregeling definitief te kunnen vaststellen. Blijkens haar overwegingen is de kinderrechter daarbij ervan uitgegaan dat de door het MTP 3-6 geadviseerde vervolgtherapie op korte termijn zou starten.
De omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder heeft vervolgens vier keer plaatsgevonden met een frequentie van eenmaal per zes weken, aldus het verslag van Levvel Pleegzorg van 23 november 2022. In dat verslag wordt aangeraden het advies van MTP 3-6 (omgangsfrequentie van eenmaal in de acht weken) te volgen. De kinderrechter heeft zich daarbij in de bestreden beschikking aangesloten. De moeder komt daartegen met haar grief op. Zij erkent dat de kinderen na de omgang hersteltijd nodig hebben, maar die is niet zodanig dat deze een omgangsfrequentie van eenmaal in de acht weken rechtvaardigt. Ook bij een omgangsfrequentie van eenmaal in de zes weken hebben de kinderen voldoende hersteltijd. Dat geldt voor [minderjarige 1] en zeker voor [minderjarige 2] die zich goed ontwikkelt, een vrolijk en flexibel jongetje is en voldoende veerkrachtig en weerbaar. Het verslag van Levvel Pleegzorg van 23 november 2022 bevat op dit punt niet tot nauwelijks nieuwe informatie en zeker niet een volledig beeld van de achterliggende problematiek van [minderjarige 1] dat de kinderrechter voor een definitieve vaststelling van de omgang noodzakelijk achtte. De kinderrechter vond tevens een toetsmoment voor het verloop van de omgangsmomenten nodig. Uit het verslag van Levvel Pleegzorg blijkt dat de vier omgangsmomenten goed zijn verlopen, aldus de moeder.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige 1] voor haar vervolgtherapie is aangemeld bij Youz, maar dat zij daar nog steeds op een wachtlijst staat en dus nog niet met de therapie heeft kunnen beginnen. Met de hopelijk positieve gevolgen van deze therapie voor [minderjarige 1] kan in dit stadium dus nog geen rekening worden gehouden.
Gebleken is dat de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na iedere omgang twee tot drie dagen hersteltijd nodig hebben en dat die periode op zichzelf niet afwijkt van de hersteltijd die pleegkinderen gemiddeld nodig hebben. Wel is het zo dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in twee opeenvolgende weken omgang hebben, de eerste week met de ene ouder en de tweede week met de andere ouder. De kinderen moeten dus tweemaal kort op elkaar twee tot drie dagen herstellen.
Uit het verslag van Levvel Pleegzorg van 23 november 2022 is verder gebleken dat het [minderjarige 1] , gelet op haar problematiek, een (veel) meer dan gemiddelde inspanning kost om in die herstelperiode aan haar ontwikkelingstaken toe te komen, thuis bij de pleegouders, op school en straks in de therapie. Dat is ook ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest en door de GI en de pleegmoeder bevestigd. Levvel Pleegzorg zal de pleegmoeder ter overbrugging van de periode dat de vervolgtherapie voor [minderjarige 1] nog niet is begonnen, ondersteunen in de specifieke zorg die [minderjarige 1] in haar dagelijkse activiteiten nodig heeft.
Ook is uit het betreffende verslag van Levvel Pleegzorg naar voren gekomen dat [minderjarige 2] na de laatste twee omgangsmomenten (met een frequentie van eenmaal in de zes weken) onrustiger gedrag vertoonde en dat de kinderen na de omgang vaker ruzie met elkaar maakten.
Het hof is van oordeel dat al deze omstandigheden een ondersteuning en bevestiging vormen van het advies dat MTP 3-6 na uitvoerig onderzoek zoals beschreven in het eindverslag van 30 mei 2022, heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat dit advies voor beide kinderen moet worden gevolgd, omdat hun belang daarmee in dit stadium het meest wordt gediend.
Het hof ziet voorts, anders dan de moeder kennelijk wenst, geen aanleiding een andere omgangsfrequentie voor [minderjarige 2] te hanteren dan voor [minderjarige 1] . Het is in het belang van de kinderen en hun onderlinge verhouding dat zij samen omgang met de moeder hebben.
Het hof heeft bij dit alles ook acht geslagen op het belang van de moeder en van de kinderen om vaker omgang te hebben met elkaar. Dat belang is evident. Duidelijk is dat de moeder er alles aan wil doen om er voor de kinderen te zijn. Dat blijkt ook uit het feit dat de omgang tussen haar en de kinderen doorgaans goed verloopt. Het is alleszins begrijpelijk en invoelbaar dat de moeder een periode van acht weken tussen de omgangsmomenten veel te lang vindt, zeker gezien de eerdere omgangsfrequenties van zes weken en (langer geleden) vier weken. Het belang van de kinderen bij voldoende rust, ruimte en (daardoor) stabiliteit dient echter leidend te zijn, zeker met het oog op de vervolgtherapie en eventueel traumabehandeling van [minderjarige 1] . Het hof spreekt de hoop uit dat de therapie voor [minderjarige 1] spoedig kan starten en gaat ervan uit dat de GI het verloop goed zal blijven monitoren om, afhankelijk daarvan en in samenspraak met alle betrokkenen, te bezien of het belang van de kinderen toelaat dat de omgangsfrequentie wordt verhoogd.
5.7
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier, en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.