ECLI:NL:GHAMS:2023:3419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.329.216/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en samenlevingsvereiste in het kader van partneradoptie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot adoptie van een minderjarige, [kind 1], door verzoeker, die de partner is van de moeder van het kind. De moeder en de vader van [kind 1] hebben een kortstondige relatie gehad, waaruit het kind is geboren. De vader heeft het kind erkend, maar heeft aangegeven dat hij geen rol als opvoeder kan vervullen. Verzoeker en de moeder zijn in 2023 met elkaar gehuwd en hebben een bestendige relatie, hoewel zij niet op hetzelfde adres hebben gewoond. De rechtbank had eerder het verzoek tot adoptie afgewezen op basis van het niet voldoen aan het samenlevingsvereiste van drie jaar. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks dat verzoeker en de moeder niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven, zij wel degelijk een bestendige relatie hebben gehad en dat het belang van het kind voorop staat. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en het verzoek tot adoptie alsnog toegewezen, waarbij het belang van [kind 1] en de wens van de vader om haar een betrokken vader te geven, zwaar hebben meegewogen. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek, die de voorwaarden voor adoptie reguleren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.216/01
zaaknummer rechtbank: C/15/328367 / FA RK 22-2380
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • [de moeder] (hierna: de moeder), te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] , bijgestaan door mr. Y. Bruin, advocaat te Heerhugowaard;
  • [de vader] (hierna: de vader), te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] , bijgestaan door mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout;
  • de minderjarige [kind 1] , blijkens het BRP uittreksel van 15 december 2023 thans [naam 1] (voorheen [naam 2] ), (hierna: [kind 1] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 7 april 2023, welke beschikking is hersteld bij beschikking van 11 september 2023 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Verzoeker is op 4 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 april 2023.
2.2.
Bij het hof is verder ingekomen op 20 september 2023 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en op 30 oktober 2023 de herstelbeschikking van de rechtbank van 11 september 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft op 26 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-verzoeker en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- W. Daalderop namens de raad.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een kortstondige affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [in] 2014 te [plaats C] [kind 1] geboren. De vader heeft [kind 1] op 23 december 2015 erkend.
3.2.
De moeder heeft een zoon uit een eerder huwelijk met [X] (hierna: [X] ) te weten [kind 2] , geboren [in] 2005 te [plaats D] . De moeder en [X] zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 2] . [kind 2] heeft zijn hoofverblijf bij de moeder.
3.3.
Uit een eerdere relatie van verzoeker met [Y] (hierna: [Y] ) zijn geboren:
- [kind 3] , geboren [in] 2009 te [plaats D] ;
- [kind 4] , geboren [in] 2012 te [plaats D] .
Verzoeker en [Y] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [kind 3] en [kind 4] verblijven de helft van de tijd bij verzoeker.
3.4.
Verzoeker en de moeder zijn [in] 2023 met elkaar gehuwd
.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het inleidende verzoek van verzoeker tot adoptie van [kind 1] afgewezen. Het subsidiaire verzoek van verzoeker en de moeder te bepalen dat zij gezamenlijk worden belast met het gezag over [kind 1] is toegewezen. Verder is het verzoek van verzoeker en de moeder tot wijziging van de geslachtsnaam van [kind 1] in de naam ‘ [naam 1] ’ toegewezen.
4.2.
Verzoeker verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), zijn inleidende verzoek tot adoptie van [kind 1] alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Aan de orde is het verzoek van verzoeker tot adoptie van [kind 1] .
Wettelijk kader
5.2.
Uit artikel 1:227 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt -voor zover hier van belang- het volgende. Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel van de ouder is, kan slechts worden gedaan, indien hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Het verzoek kan alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
5.3.
De voorwaarden voor adoptie genoemd in artikel 1:228, eerste lid, BW zijn:
a. a) dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op
de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van
bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b) dat het kind geen kleinkind is van de adoptant;
c) dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder is dan het kind;
d) dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e) dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien
jaren heeft bereikt;
f) dat de adoptant en de ouder (in dit geval: de moeder) het kind gedurende tenminste een
jaar feitelijk gezamenlijk hebben verzorgd en opgevoed;
g) dat de ouder alleen of samen met de adoptant het gezag over de minderjarige heeft.
De standpunten van de belanghebbenden
5.4.
Verzoeker voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aan het samenlevingsvereiste van drie jaren is voldaan dan wel dat daaraan onder de gegeven omstandigheden ten onrechte niet voorbij is gegaan en onderbouwt dit als volgt.
Verzoeker heeft sinds medio 2018 een bestendige relatie met de moeder. Zij hebben tot september 2022 weliswaar ieder hun eigen woning aangehouden, maar dit betekent volgens verzoeker niet zonder meer dat niet is voldaan aan het samenlevingsvereiste. De rechtbank heeft zich daarbij ten onrechte mede door de verschillende BRP registraties laten leiden. Samenleving kan volgens verzoeker namelijk ook verspreid over twee verschillende huishoudens geschieden en dit is wat hij en de moeder hebben gedaan. Als verzoeker bij de moeder was, was [kind 1] daar ook bij en als de moeder bij verzoeker was, was dat net zo. Verzoeker en de moeder leefden zoveel mogelijk in gezinsverband samen. Van betekenis is daarbij volgens verzoeker ook dat hij altijd met de moeder en [kind 1] meeging en meegaat naar artsbezoeken, sportactiviteiten, familie en vrienden.
5.5.
Verzoeker, de moeder en [kind 1] hebben de afgelopen jaren ook veel met elkaar meegemaakt. Deze gebeurtenissen onderschrijven volgens verzoeker de bestendigheid van de relatie van verzoeker en de moeder. Zo is op 15 april 2022 bij de moeder een tumor geconstateerd waaraan zij op 4 juli 2022 is geopereerd. Verzoeker heeft de zorg voor de moeder en het gezin waaronder [kind 1] op zich genomen.
Op 2 november 2022 is de moeder opnieuw geopereerd en heeft verzoeker wederom de zorg voor de moeder en het gezin waaronder [kind 1] op zich genomen.
Op 29 januari 2022 is brand bij de buurvrouw van de moeder uitgebroken waardoor de woning van de moeder gedeeltelijke beschadigd is geraakt. [kind 1] is vanaf dat moment op de kamer van [kind 4] gaan slapen en doet dat nog steeds.
Tijdens de Delta coronagolf is het hele gezin ziek geworden met een ziekenhuisopname van de moeder tot gevolg. Verzoeker heeft ook in die tijd de zorg voor het gezin op zich genomen en is ook alleen met de kinderen waaronder [kind 1] op vakantie geweest.
In februari 2021 heeft de moeder een ski ongeval gehad tijdens een vakantie van verzoeker met de moeder in [plaats E] . Ook toen heeft hij de zorg voor de moeder en de kinderen op zich genomen.
5.6.
Verzoeker verwijst naar artikel 3 en artikel 21 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989 (IVRK) waarin met zoveel woorden bepaald is dat de belangen van het kind bij iedere maatregel altijd een eerste overweging dienen te vormen. De rechtbank heeft volgens verzoeker ten onrechte overwogen dat het belang van [kind 1] geen aanleiding geeft om aan de samenlevingstermijn van artikel 1:227 lid 2 BW voorbij te gaan. [kind 1] heeft met verzoeker een stabiele en hechte band opgebouwd. Zij wil graag dat verzoeker haar adopteert. Haar belang dient dan ook te prevaleren boven het strikte vereiste van drie jaar samenleving.
5.7.
Verzoeker meent tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de partneradoptie niet in het kennelijk belang van [kind 1] is. In het algemeen geldt immers volgens verzoeker dat niet alleen moet worden gelet op de positie die het kind krijgt door adoptie, maar ook op hetgeen het kind verliest. De vraag die daarbij aan de orde komt is of het kind nog iets van haar biologische vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Daarbij dient in de eerste plaats te worden gedacht aan de aanspraak op verzorging en opvoeding. Het onderhavige geval is zo bijzonder omdat de vader expliciet heeft uitgesproken dat van hem als ouder niets te verwachten valt. Alle betrokkenen, waaronder de vader, menen dat het in het belang van [kind 1] is dat de partneradoptie wordt toegewezen.
5.8.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [kind 1] niets liever wil dan dat verzoeker haar vader wordt. Zij heeft heel goed door dat de (biologische) vader niet de rol in haar leven zal kunnen spelen die zij graag zou willen. Het is goed dat er contact is tussen haar (biologische) vader en haar en dat zij weet waar zij vandaan komt, maar het maakt haar ook verdrietig dat zij geen echte vader heeft.
5.9.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter het verzoek tot adoptie te staan van verzoeker. Hij heeft nadrukkelijk aangegeven dat voor [kind 1] van hem als opvoeder dan wel verzorger niets te verwachten valt. Hij is beperkt bereid vragen te beantwoorden die [kind 1] heeft, maar tot meer dan dat is hij niet bereid, nu niet en ook in de toekomst niet, ook niet als de omstandigheden in zijn leven zouden veranderen.
Het advies van de raad
5.10.
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd het verzoek tot adoptie toe te wijzen. De raad is van mening dat adoptie in het belang van [kind 1] is.
De beoordeling door het hof
5.11.
Zoals hierboven is weergegeven wordt in artikel 1:227 lid 2 BW voor het in behandeling nemen van het verzoek tot adoptie als voorwaarde gesteld dat verzoeker tenminste drie jaar voorafgaand aan de datum van indiening van het adoptieverzoek met de moeder heeft samengeleefd. De vraag is of verzoeker en de moeder aan dit vereiste hebben voldaan. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.12.
Blijkens de Memorie van Toelichting van 15 mei 2006 (MvT) bij de laatste wijziging van artikel 1:227 BW is het samenlevingsvereiste van drie jaar bewust gehandhaafd voor een adoptieverzoek van de partner van een ouder (MvT, Kamerstukken II, 30551, 3 p.3). Aangegeven wordt daarbij dat de achterliggende gedachte bij de handhaving van de driejaarstermijn is dat uit samenleving gedurende deze periode een zekere bestendigheid van de relatie kan worden afgeleid. Het hof maakt hieruit op dat het belang van de bestendigheid van de situatie waarin het kind terecht komt de wetgever ertoe gebracht heeft de termijn van drie jaar in de wet te handhaven.
5.13.
In de onderhavige situatie is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat, hoewel zij niet op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan, verzoeker en de moeder wel vanaf de aanvang van hun relatie medio 2018 tot heden, dus ook ruim drie jaar voorafgaand aan de indiening van het adoptieverzoek in eerste aanleg op 24 mei 2022, een bestendige relatie hebben gehad. Verzoeker en de moeder hebben de relatie vormgegeven door de samenleving te verspreiden over twee huishoudens zodat de kinderen de gelegenheid hadden om vanuit hun eigen vertrouwde woonomgeving te wennen aan de nieuwe partner en de stiefbroer- en zus. Verzoeker en de moeder hebben op deze manier gedurende lange periodes in de ruim drie jaar voorafgaand aan de indiening van het adoptieverzoek op twee verschillende adressen in gezinsverband bij elkaar gewoond. Het feit dat zij elk een eigen woning aanhielden, geeft dan ook in dit geval geen aanleiding om daaraan de conclusie te verbinden dat hun relatie niet bestendig zou zijn geweest. Bijzonder aan de situatie van verzoeker en de moeder is verder dat de relatie tussen hen beiden en ook de relatie tussen verzoeker en [kind 1] al snel een diepere bestendigheid heeft gekregen door ziekte en opeenvolgende operaties van de moeder, alsook door overige ingrijpende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.
In september 2022 hebben verzoeker en de moeder samen een nieuwe woning gekocht waar zij sindsdien met alle kinderen wonen; in april 2023 zijn verzoeker en de moeder gehuwd. Hieruit leidt het hof af dat verzoeker en de moeder de intentie hebben hun relatie ook verder bestendig voort te zetten.
5.14.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij het gelet op haar ernstige gezondheidsproblemen voor [kind 1] van groot belang vindt dat [kind 1] deel kan uitmaken van een gezin met een (adoptief)vader, te meer daar de (biologische) vader heel duidelijk is in zijn standpunt dat van hem niets te verwachten valt, ook niet als de moeder onverhoopt iets zou overkomen en evenmin als zijn persoonlijke situatie zou wijzigen. Ook gelet op deze bijzondere omstandigheden waarbij verzoeker en de moeder hun relatie op de hierboven beschreven wijze hebben vormgegeven en gedurende lange periodes in gezinsverband bij elkaar hebben gewoond, is het hof van oordeel dat aan de omstandigheid dat verzoeker en de moeder voorafgaand aan de indiening van het adoptieverzoek in strikte zin niet drie jaar op hetzelfde adres hebben gewoond, voorbij moet worden gegaan. Aan het doel van het samenlevingsvereiste van artikel 1:227 lid 2 BW is, zoals hiervoor is geoordeeld, voldaan, en gelet op het feit dat ook op grond van het IVRK de belangen van het kind voorop dienen te staan bij iedere op kinderen betrekking hebbende wetstoepassing, brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat moet worden geoordeeld dat verzoeker heeft voldaan aan het vereiste van artikel 1:227 lid 2 BW, althans dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de moeder in strikte zin op hetzelfde adres heeft samengeleefd. De grief van verzoeker op dit punt slaagt zodoende.
5.15.
Het hof is verder van oordeel dat de adoptie van [kind 1] door verzoeker in het kennelijk belang van [kind 1] is, zodat ook de grief tegen het oordeel van de rechtbank dat de adoptie niet in het belang van [kind 1] is, slaagt. Daartoe zijn voor het hof de volgende omstandigheden redengevend. Ter zitting in hoger beroep is de wens van [kind 1] om door verzoeker geadopteerd te mogen worden uitvoerig besproken. Gebleken is dat [kind 1] last heeft van de huidige situatie waarbij alle kinderen in het gezin van verzoeker en de moeder wel een vader in hun leven hebben die een actieve rol vervult en dat [kind 1] dit ook verlangt. Ook weegt mee de kwetsbare gezondheid van de moeder en hetgeen het gezin de afgelopen jaren heeft meegemaakt. Daardoor heeft [kind 1] meer dan een ander kind behoefte aan zekerheid dat er voor haar gezorgd wordt, mocht de moeder weg vallen. Voor het hof is verder vast komen te staan dat [kind 1] nu en in de toekomst niets van haar (biologische) vader als opvoeder te verwachten heeft, ook niet als de moeder iets zou overkomen en evenmin als zich in zijn persoonlijke omstandigheden wijzigingen zouden voordoen. Ter zitting in hoger beroep heeft de (biologische) vader dit nogmaals uitdrukkelijk aangegeven. Hij gunt het [kind 1] een betrokken vader in haar leven te hebben. Hij staat dan ook achter het verzoek tot adoptie en is ervan overtuigd dat dit in het belang van [kind 1] is omdat er goed voor haar wordt gezorgd.
5.16.
Nu verder aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW is voldaan, zal het hof het inleidende verzoek van verzoeker tot adoptie van [kind 1] alsnog toewijzen.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof :
- vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek tot adoptie van [kind 1] is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
- spreekt uit de adoptie van:
[kind 1] [naam 1] ,
geboren [in] 2014 te [plaats C] ,
door verzoeker;
- bepaalt dat de griffier, niet eerder dan drie maanden na heden, op de voet van artikel 1:20 e BW juncto artikel 1:20, eerste lid onder a BW een afschrift van deze beslissing zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente 1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.F. Miedema en M. Overmars, bijgestaan door mr. I. Rijs als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken.