ECLI:NL:GHAMS:2023:3418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.329.273/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van onderbewindstelling en bekrachtiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1980 in Suriname, had verzocht om de onderbewindstelling op te heffen, omdat zij meende dat haar situatie was verbeterd. Ze ontving compensatie uit de kinderopvangtoeslagenaffaire en had geen schulden meer. De kantonrechter had echter eerder, op 6 april 2023, haar verzoek afgewezen, omdat de betrokkene niet voldoende zelfredzaam werd geacht om haar financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J. Kruidenberg, en de bewindvoerder, Fidinda CBM B.V., vertegenwoordigd door twee personen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2023 is gebleken dat de betrokkene ondanks haar verbeterde financiële situatie, waarbij ze een stabiel inkomen en vermogen had, nog steeds niet in staat was om haar financiën op een verantwoorde manier te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene regelmatig om extra geld vroeg en haar maandelijkse leefgeld snel opmaakte. De bewindvoerder heeft zorgen geuit over de financiële zelfredzaamheid van de betrokkene en het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor de onderbewindstelling nog steeds bestaat. Het hof heeft het verzoek van de betrokkene om de onderbewindstelling op te heffen afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Het hof heeft ook het subsidiaire verzoek van de betrokkene om de huidige bewindvoerder te ontslaan afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen waren aangetoond voor ontslag. De bewindvoerder werd geacht naar behoren te handelen in het belang van de betrokkene. De beslissing van het hof is op 19 december 2023 openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.329.273/01
Zaak- / rekestnummer rechtbank: 10195487 EB VERZ 22-14922
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. J.J. Kruidenberg te Amsterdam,
en
Fidinda CBM B.V.,
gevestigd te Gorinchem, locatie Heerhugowaard,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn verder aangemerkt:
- [kind 1] ;
- [kind 2] ;
- [kind 3] .
Hierna gezamenlijk ook te noemen: de meerderjarige kinderen van de betrokkene.

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 5 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 6 april 2023.
2.2
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de betrokkene van 10 oktober 2023, met als bijlagen producties 10 en 11.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] .
De meerderjarige kinderen van de betrokkene zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1980 te [plaats B] , Suriname. De betrokkene is, naast genoemde drie belanghebbenden, de moeder van de minderjarige kinderen:
- [kind 4] , geboren [in] 2008 te [plaats A] ;
- [kind 5] , geboren [in] 2013 te [plaats A] , en
- [kind 6] , geboren [in] 2018 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van 20 december 2011 heeft de kantonrechter over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren bewind ingesteld als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand, met benoeming van [X] , h.o.d.n. Budgetondersteuning Nederland, tot bewindvoerder.
3.3
De huidige bewindvoerder van de betrokkene is Fidinda CBM B.V. te Gorinchem, locatie Heerhugowaard.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene om het bewind op te heffen, afgewezen. Ook heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot het wijzigen van de bewindvoerder, afgewezen.
4.2
De betrokkene verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de onderbewindstelling van de betrokkene wordt opgeheven en de bewindvoerder wordt ontheven van haar taken, dan wel haar verzoek tot wijziging van de bewindvoerder toe te wijzen.
4.3
Het mondelinge verweer van de bewindvoerder strekt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof dient te beoordelen of het bewind dient te worden opgeheven, dan wel of het verzoek van de betrokkene om de bewindvoerder te wijzigen dient te worden toegewezen.
De standpunten van partijen
5.2
De betrokkene stelt dat de noodzaak voor het bewind op dit moment niet meer bestaat en de kantonrechter hieraan ten onrechte is voorbijgegaan. De betrokkene heeft als slachtoffer in de kinderopvangtoeslagenaffaire (KOT)
121.000, - compensatie ontvangen en recent heeft zij
5.000, - compensatie ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven: Jeugdzorg. Ook ontvangt de betrokkene kinderbijslag, huurtoeslag en zorgtoeslag; in totaal een bedrag van € 1.100, - per maand aan uitkeringen. De betrokkene heeft op dit moment geen schulden meer, voldoende vermogen op haar spaarrekening en een stabiele gezinssituatie. De betrokkene stelt thans in staat te zijn zelf haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dit wordt ondersteund door de verklaringen van haar huisarts en psycholoog. Daarnaast krijgt de betrokkene steun van haar familie, zoals haar dochter en nichtje.
Verder heeft de kantonrechter ten onrechte gesteld dat geen sprake is van voldoende gewichtige redenen voor ontslag van de huidige bewindvoerder. Er is een onwerkbare situatie tussen de betrokkene en de bewindvoerder ontstaan. Zo heeft de betrokkene op 13 april 2023 de bewindvoerder bericht een uitstroomtraject te willen starten. Thans is er nog niets concreet gebeurd en de betrokkene weet niet of zij kan deelnemen aan een uitstroomtraject. Voorts kan het de betrokkene niet aangerekend worden dat meerdere bewindvoerders ontslagen en benoemd zijn en dat dit kosten met zich heeft meegebracht. Dit was namelijk een gevolg van het overstappen van bewindvoerder(s) naar een ander kantoor, aldus de betrokkene.
5.3
De bewindvoerder betoogt dat het bewind nog steeds noodzakelijk is en voert daartoe het volgende aan. Het leefgeld van de betrokkene bedraagt € 450, - per maand. De betrokkene maakt dit leefgeld altijd snel op, terwijl zij er de hele maand mee moet doen. Wanneer de bewindvoerder het geld op de rekening van de betrokkene stort, neemt de betrokkene het geld binnen een paar dagen contant op of zij laat het overschrijven. Het is voor de bewindvoerder dan ook onduidelijk hoe de betrokkene de rest van de maand rondkomt. Ook vraagt de betrokkene regelmatig om extra geld en dit zijn forse bedragen. De KOT-compensatie die de betrokkene heeft ontvangen gaat er dan ook snel doorheen. De vrees van de bewindvoerder is dat wanneer het bewind wordt beëindigd het spaargeld van betrokkenen binnen de kortste keren op is en dat zij weer in de schulden belandt. Om de betrokkene wel naar financiële zelfredzaamheid te helpen, is de bewindvoerder van plan de betrokkene aan te melden voor een uitstroomtraject. De bewindvoerder heeft hiervoor geprobeerd contact op te nemen met het Buurtteam maar dit is tot op heden niet gelukt.
De beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, lid 1 en 2, BW, dan wel ambtshalve.
5.5
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene in 2011 zelf de kantonrechter heeft verzocht haar goederen onder bewind te stellen. De betrokkene gaf hierbij aan dat zij hulp wilde om van haar schulden af te komen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 20 december 2011 het verzoek toegewezen omdat de betrokkene als gevolg van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat werd geacht haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5.6
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de situatie van de betrokkene inmiddels is verbeterd. Haar gezinssituatie is stabiel en zij geeft aan een sociaal vangnet te hebben. De betrokkene is slachtoffer in de toeslagenaffaire, waarvoor zij inmiddels een compensatie van € 121.000,- heeft ontvangen, en € 5.000 als compensatie van het Schadefonds Geweldsmisdrijven Jeugdzorg, deze bedragen zijn in beheer bij de bewindvoerder. Hierdoor zijn de schulden van de betrokkene afgelost en heeft zij vermogen op haar spaarrekening. De financiële situatie van de betrokken is thans ook stabiel. Het hof overweegt dat deze verbeterde situatie echter (nog) pril is. De bewindvoerder heeft zorgen geuit over het financiële inzicht van de betrokkene. Zo neemt de betrokkene haar volledige maandgeld contant op, enkele dagen nadat het op haar rekening is gestort. Ook verzoekt zij de bewindvoerder regelmatig om extra leefgeld. Zo heeft zij in september en oktober 2023 in totaal € 2.000,- extra leefgeld gevraagd. Ook verzocht zij de bewindvoerder € 300,- over te maken voor de verjaardag van haar jongste dochter. De betrokkene heeft dit niet bestreden zodat het hof hiervan uitgaat. Het hof begrijpt de wens van de betrokkene om de compensatie die zij heeft gekregen als slachtoffer in de toeslagenaffaire te gebruiken om haar gederfde levensvreugde te compenseren en met haar kinderen van het leven te genieten. Deze wens is legitiem. Daarnaast is ter zitting voldoende gebleken dat het bedrag dat haar maandelijks als leefgeld ter beschikking wordt gesteld, gelet op haar gezinssituatie, behoorlijk laag is. Het hof kan echter ook de zorg van de bewindvoerder begrijpen dat wanneer de betrokkene weer haar eigen financiën beheert, het spaargeld van de betrokkene te rap zal afnemen door deze extra (grote) uitgaven. Zo stond er aan het begin van 2023 nog € 93.000,- op de spaarrekening van de betrokkene, waarvan op het moment van de mondelinge behandeling nog € 59.000,- over was. Gelet op haar voorgeschiedenis van problematische schulden en het voornoemde huidige uitgavenpatroon van de betrokkene acht het hof dan ook een reële kans aanwezig dat de betrokkene zonder gedwongen toezicht opnieuw de controle over haar financiën verliest. Het is bovendien van belang dat de betrokkene voldoende spaargeld behoudt, voor haar eigen toekomst en die van haar (nog inwonende) kinderen, zoals de betrokkene ook zelf onderschrijft. Dat de betrokkene momenteel geen schulden meer heeft, kan naar het oordeel van het hof dan ook (nog) niet als voldoende argument gelden voor opheffing van het bewind; juist het bewind beschermt de betrokkene ertegen dat zij uitgaven doet die haar budget overstijgen. De betrokkene zal eerst meer concreet moeten laten zien dat zij over een langere periode in staat is haar inkomsten, uitgaven en spaargeld voldoende in evenwicht te houden alvorens zelfstandig beheer van financiën weer aan de orde kan zijn. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een uitstroomtraject bij het Buurtteam. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat wanneer een uitstroomtraject niet binnenkort gestart kan worden, de bewindvoerder voornemens is een traject op te zetten waarbij de betrokkene kan laten zien dat zij zelfstandig en verstandig met haar financiën kan omgaan. Het hof gaat ervan uit dat de bewindvoerder zich aan dit voornemen zal houden en op korte termijn het plan voor voornoemd traject met de betrokkene zal bespreken.
Concluderend is het hof van oordeel dat, ondanks de verbeterde situatie van de betrokkene, niet is gebleken dat zij op dit moment voldoende zelfredzaam en zelfstandig genoeg is om haar financiën op de juiste wijze te beheren. Niet is gebleken dat de noodzaak voor bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. Er wordt dan ook niet aan de criteria voor opheffing van het bewind op grond van artikel 1:449 lid 2 BW voldaan. Het hof wijst het verzoek van de betrokkene af en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
De betrokkene verzoekt – naar het hof begrijpt - subsidiair de huidige bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen. Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW kan de bewindvoerder door de (kanton)rechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden.
5.8
Het hof begrijpt het verzoek van de betrokkene aldus dat zij gewichtige redenen aanvoert voor het ontslag van de bewindvoerder. Het hof overweegt dat het maandgeld van de betrokkene, te weten € 450,- , relatief laag is gezien het feit dat de betrokkene vier inwonende kinderen heeft voor wie zij (financieel) de zorg draagt. Het hof is echter van oordeel dat voldoende is gebleken dat de bewindvoerder het bewind voor de betrokkene naar behoren uitvoert. Zo heeft de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep aangegeven te willen kijken of het maandgeld van de betrokkene omhoog kan. Voorts is ter zitting gebleken dat de
bewindvoerder op de hoogte is van de financiële situatie van de betrokkene en haar de (financiële) begrenzing biedt die zij nodig heeft. Dat dit soms tot frustratie leidt bij de betrokkene en tot spanning tussen de betrokkene en de bewindvoerder, is inherent aan de situatie van bewind en vormt geen gewichtige reden voor ontslag. Concluderend is niet gebleken dat de bewindvoerder niet handelt in het belang van de betrokkene en/of niet overeenkomstig hetgeen van een goed bewindvoerder mag worden verwacht. Niet is gebleken van gewichtige redenen voor ontslag. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de betrokkene dan ook afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 april 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.N. van de Beek en
M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.