In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1980 in Suriname, had verzocht om de onderbewindstelling op te heffen, omdat zij meende dat haar situatie was verbeterd. Ze ontving compensatie uit de kinderopvangtoeslagenaffaire en had geen schulden meer. De kantonrechter had echter eerder, op 6 april 2023, haar verzoek afgewezen, omdat de betrokkene niet voldoende zelfredzaam werd geacht om haar financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J. Kruidenberg, en de bewindvoerder, Fidinda CBM B.V., vertegenwoordigd door twee personen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2023 is gebleken dat de betrokkene ondanks haar verbeterde financiële situatie, waarbij ze een stabiel inkomen en vermogen had, nog steeds niet in staat was om haar financiën op een verantwoorde manier te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene regelmatig om extra geld vroeg en haar maandelijkse leefgeld snel opmaakte. De bewindvoerder heeft zorgen geuit over de financiële zelfredzaamheid van de betrokkene en het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor de onderbewindstelling nog steeds bestaat. Het hof heeft het verzoek van de betrokkene om de onderbewindstelling op te heffen afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.
Het hof heeft ook het subsidiaire verzoek van de betrokkene om de huidige bewindvoerder te ontslaan afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen waren aangetoond voor ontslag. De bewindvoerder werd geacht naar behoren te handelen in het belang van de betrokkene. De beslissing van het hof is op 19 december 2023 openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.