ECLI:NL:GHAMS:2023:341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
23-002075-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, [verdachte 1], werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De feiten betroffen het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, afkomstig uit misdrijven, in de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2017. De verdachte had samen met anderen, waaronder haar partner en vader, geldbedragen vervoerd naar Brazilië en contante stortingen gedaan op haar rekening. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen, maar sprak haar vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat zij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het hof legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en hevelde de schorsing van de voorlopige hechtenis op. De overschrijding van de redelijke termijn werd in de strafmaat verdisconteerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002075-19
datum uitspraak: 10 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-860044-17 tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2021, 16, 19 en 20 januari 2023 en 10 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Dit arrest betreft de strafzaak van de verdachte
[naam verdachte]. Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “ [onderzoeksnaam] ”. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten. Ten aanzien van vier verdachten, onder wie [verdachte 1] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte 1] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] .

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2017, te Uitgeest en/of Heemstede en/of Utrecht en/of Alkmaar en/of Naarden en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten
- één of meer (grote) geldbedrag(en) (geldtransporten [verdachte 3] naar Brazilië) van telkens (ongeveer) 200.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (aan contante stortingen) van in totaal (ongeveer) 26.920 euro en/of
- een geldbedrag (bron bankrekening [verdachte 2] ) van in totaal (ongeveer) 20.000 euro en/of - een geldbedrag (in voertuig aanhouding) van in totaal (ongeveer) 1.600 euro en/of
- een Fiat Panda (voertuig [verdachte 1] ) (met kenteken [kenteken 1] ) en/of een geldbedrag van 11.400 euro (die voor dit voertuig in contanten is bijbetaald) en/of
- een Mercedes (GLC 250D met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- ( althans) één of meer (andere) geldbedrag(en) en/of (luxe)goederen,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij, verdachte en/of haar mededaders, wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel dan wel gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
EN/OF
[verdachte 3] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 februari 2017, te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland,
tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 200.000 euro en/of
- één of meer (andere) (grote) geldbedragen,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 februari 2017, te Uitgeest en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of hiertoe opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen heeft verschaft, door (telkens)
- één of meerdere (retour)ticket(s) te boeken voor één of meerdere vliegreis/ reizen naar Sao Paulo, (althans in ieder geval naar) Brazilië voor voornoemde [verdachte 3] en/of
- één of meerdere (retour)ticket(s) te betalen voor één of meerdere vliegreis /reizen naar Sao Paulo, (althans in ieder geval naar) Brazilië voor voornoemde [verdachte 3] ;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Utrecht en/of Amstelveen en/of Alkmaar en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland en/of Brazilië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Inleiding; verwijt en standpunten van partijen
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat zij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De witwashandelingen zien op geldtransporten door haar vader [verdachte 3] naar Brazilië -ook als medeplichtigheid tenlastegelegd-
contante stortingen van in totaal € 26.920 op de rekening van de verdachte, een overboeking van
€ 20.000 afkomstig van de bankrekening van haar partner [verdachte 2] , het in het voertuig van aanhouding op 17 februari 2017 aangetroffen geldbedrag van € 1.600 en op het witwassen van een Mercedes, een Fiat Panda en de contante (bij)betaling voor de Fiat Panda.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten. Daarbij heeft de advocaat-generaal wat betreft de geldtransporten het standpunt ingenomen dat dient te worden uitgegaan van vier transporten: het transport waarbij [verdachte 3] op 13 februari 2017 werd aangehouden en drie eerdere transporten in 2016, telkens in de variant van medeplegen.
Partiële vrijspraak dient volgens hem te volgen voor het bij de aanhouding van de verdachte op 17 februari 2017 aangetroffen geldbedrag van € 1.600 in het voertuig van aanhouding, omdat op grond van de in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen van de bij de aanhouding betrokken verbalisanten mogelijk een andere verdachte in het voertuig heeft gezeten en het geldbedrag daar kan hebben achtergelaten.
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.
Volgens de verdediging heeft de verdachte pas na de aanhouding van [verdachte 3] op 13 februari 2017 van [verdachte 2] vernomen dat haar vader in 2016 en 2017 geld heeft vervoerd, waarbij in 2016 bovendien sprake is geweest van slechts twee reizen. De verdachte heeft enkel op verzoek van [verdachte 2] de tickets voor deze reizen geboekt en betaald; van enige wetenschap bij de verdachte omtrent de aard van de reizen is geen sprake geweest. Het handelen van de verdachte is wellicht lichtzinnig geweest, maar levert geen opzet op. Het boeken en betalen van een retourticket kan bovendien hoogstens als medeplichtigheid worden aangemerkt.
Wat betreft de contante stortingen ten bedrage van € 26.920 is naar voren gebracht dat [verdachte 2] uit een rijke familie kwam en ‘zwart’ heeft gewerkt als klusjesman en zodoende kon beschikken over geld. Bovendien had de verdachte ook contante inkomsten uit haar online bikinihandel.
De overboeking van € 20.000 van de bankrekening van [verdachte 2] naar de rekening van de verdachte op 10 maart 2014 is afkomstig van het geldbedrag van ruim € 22.000 dat [verzekeringsmaatschappij] op 4 maart 2014 heeft overgemaakt naar [verdachte 2] .
Verder is volgens de verdediging het in het voertuig van aanhouding aangetroffen geldbedrag van
€ 1.600 niet van de verdachte en is het aannemelijk dat [verdachte 2] dat geldbedrag daar heeft achtergelaten, gelet op zijn verklaring en de in hoger beroep afgelegde verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
De Fiat Panda is gekocht onder inruil van een Peugeot en een contante bijbetaling van € 9.500, waarvan € 5.000 spaargeld betrof en € 4.500 geleend was van [verdachte 2] . Gelet op het jaarinkomen van de verdachte, haar online bikinihandel en de klusjes die [verdachte 2] verrichtte, was dit mogelijk.
Verder biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor enige witwashandeling van de verdachte met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde Mercedes.
Ten slotte is betoogd dat ook schuldwitwassen niet kan worden bewezen, omdat er geen sprake van was dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen of goederen van misdrijf afkomstig waren.
Oordeel van het hof
Algemeen
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, (min of meer) verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte woonde in de tenlastegelegde periode samen met [verdachte 2] . Zij had destijds een baan waarmee zij in 2015 en 2016 jaarlijks € 29.245 bruto verdiende; over 2013 en 2014 is geen aangifte loonbelasting gedaan.
Van haar partner [verdachte 2] zijn in genoemde periode -en zelfs vanaf zijn datum van inschrijving in Nederland op 31 augustus 2012- geen inkomsten bekend bij de Belastingdienst. [verdachte 2] ontving over de jaren 2014 tot en met 2017 enkel zorgtoeslag ten bedrage van onderscheidenlijk € 720, € 1.099,
€ 1.003 en € 255.
Geldtransporten
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van [verdachte 3] , bewezen dat laatstgenoemde in opdracht van [verdachte 2] drie geldtransporten heeft verricht. Het betreft het onderschepte geldtransport van € 200.000 (verstopt in broekspijpen in een koffer) op 13 februari 2017 en twee eerdere geldtransporten in 2016. Voor een derde geldtransport in 2016 acht het hof onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig.
Voor de twee transporten in 2016 heeft [verdachte 3] beloningen van onderscheidenlijk € 4.000 en
€ 6.000 ontvangen. Gelet op de omvang van de beloningen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat (ook) de transporten in 2016 zagen op aanzienlijke geldbedragen. Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransporten, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert. Dat [verdachte 2] kennelijk kon beschikken over dergelijke bedragen in contanten levert ook vanwege de bij de Belastingdienst bekende beperkte inkomsten van de verdachte en [verdachte 2] een redelijk vermoeden van witwassen op.
Vast staat dat de verdachte op verzoek van [verdachte 2] retourtickets heeft geboekt en betaald voor deze drie geldtransporten van Nederland naar Brazilië. Daarmee waren telkens bedragen van gemiddeld rond de € 1.000 gemoeid. De verdachte kreeg deze bedragen nadien contant van [verdachte 2] terug.
De verdachte heeft verklaard dat zij ‘dacht dat haar vader papieren naar Brazilië ging brengen’. Het hof schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Op in hoger beroep aan de verdachte gestelde vragen waarom zij dacht dat haar vader papieren naar Brazilië moest brengen, wat voor papieren dit dan waren, waarom die papieren niet per post konden worden verzonden, waarom [verdachte 2] niet via zijn eigen rekening een retourticket voor die reizen boekte en waar [verdachte 2] het geld vandaan haalde voor die tickets, heeft zij geen helder antwoord kunnen geven. Dat [verdachte 2] uit een rijke familie kwam, zoals de verdediging stelt, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Ook de verklaring over (schilder)klussen die [verdachte 2] zou hebben verricht blijft steken in vaagheden, temeer nu [verdachte 2] vanwege een auto-ongeluk in 2014 kennelijk niet meer in staat was zijn arm goed te gebruiken.
Dat de verdachte eerst na de aanhouding door [verdachte 2] op de hoogte zou zijn gesteld van het feit dat haar vader geldtransporten in opdracht van [verdachte 2] heeft uitgevoerd, acht het hof eveneens ongeloofwaardig. Het feit dat de verdachte vlak voor het vertrek van haar vader op 13 februari 2017 een bericht heeft ontvangen van haar moeder [verdachte 4] met de tekst ‘
Fingers cross’(vertaald: ‘duimen maar’) duidt er naar het oordeel van het hof op dat bij de verdachte en haar moeder wel degelijk vooraf wetenschap heeft bestaan omtrent de aard van de reizen van [verdachte 3] . Het hof betrekt daarbij dat [naam 1] , de broer van [verdachte 2] , anderhalf jaar eerder, op 30 oktober 2015 en derhalve een paar maanden voor de reizen van [verdachte 3] in 2016, op Schiphol is aangehouden met onder meer
€ 14.700 verstopt in een broekspijp in zijn koffer. Deze broer was, evenals [verdachte 3] , met geld op weg naar Brazilië, met een ticket dat was betaald door [verdachte 2] . De verdachte was kennelijk op de hoogte van deze aanhouding. Immers, in een afgeluisterd telefoongesprek met [verdachte 4] op 15 februari 2017, waarin onder meer de gevolgen van de aanhouding van [verdachte 3] worden besproken, zegt [verdachte 4] dat er ‘toch wel een rechtszaak zou zijn gekomen, dat er wordt gezegd afstaan en dan niks aan de hand, maar dat dat in Nederland niet zo is’, waarop [verdachte 1] zegt ‘bij die [naam 1] (
het hof begrijpt: [naam 1]) wel he, een dag hè’, waarop [verdachte 4] zegt ‘Ja, maar die [naam 1] (
het hof begrijpt: [naam 1]) heeft waarschijnlijk niks hè’. In dat verband acht het hof ook van belang het telefoongesprek tussen de verdachte en [verdachte 4] op 16 februari 2017, waarin [verdachte 4] zegt dat ‘ [verdachte 2] net doet alsof het helemaal niet zo veel is’ en de verdachte antwoordt ‘Ja maar ja, die heeft met meer hogere, snap je? Het kan natuurlijk altijd meer, snap je, dus voor hem in zijn ogen niet’, daarmee naar het oordeel van het hof refererend aan eerdere geldtransporten. Ook het telefoongesprek van 16 februari 2017 waarin de verdachte aangeeft zich zorgen te maken dat de sleutels van de Volvo (die destijds op naam van [verdachte 3] stond, maar door [verdachte 2] werd gebruikt) bij haar thuis worden gevonden en dat alles weg moet, ook de elastiekjes en de geldtelmachine, in combinatie met het telefoongesprek op 15 februari 2017 waarin zij aangeeft dat wat betreft de Mercedes (die ook op naam van [verdachte 3] stond, maar door [verdachte 2] werd gebruikt) ‘het verhaal gewoon is’ dat [verdachte 2] deze tijdelijk op haar vaders naam heeft laten staan vanwege zijn rijbewijs, geeft aan dat zij (tot op detailniveau) op de hoogte is van de (illegale) handel en wandel van haar partner. Elastiekjes wijzen in deze context op te bundelen bankbiljetten en dus op grote geldbedragen en ook de aanwezigheid van een (geld)telmachine wijst in die richting. Dat [verdachte 2] in een Volvo en een Mercedes reed en over grote geldbedragen en een geldtelmachine beschikte, terwijl hij geen legaal inkomen had, was de verdachte derhalve bekend. Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof tot het oordeel dat bij de verdachte wetenschap bestond omtrent de aard van de reizen die haar vader in opdracht van [verdachte 2] maakte.
Voor de herkomst van de geldbedragen ontbreekt, zoals uit het voren overwogene volgt, een concrete verifieerbare, op voorhand niet als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring, gelet ook op het beperkte inkomen van [verdachte 2] en de verdachte, zodat het niet anders kan zijn dat dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Door het boeken en betalen van vliegtickets van Nederland naar Brazilië vervulde de verdachte een onmisbare rol in de geldtransporten. Op die manier bleven immers zowel [verdachte 2] als [verdachte 3] buiten beeld. [verdachte 2] als opdrachtgever, die bovendien niet over een legaal inkomen beschikte om dergelijke reizen te betalen en [verdachte 3] als uitvoerder en ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die zich gelet ook op zijn schulden evenmin dergelijke reizen (en ook nog eens meermalen per jaar) kon veroorloven. De verdachte bood haar partner en haar vader op deze wijze feitelijk een dekmantel voor het kunnen uitvoeren van de transporten. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst, het niet anders kan zijn dan dat bedoelde bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Contante stortingen en partiele vrijspraak € 5000 Fiat Panda
Voor de contante stortingen op haar rekening ten bedrage van € 26.920 en het van [verdachte 2] geleende bedrag van € 4.500 voor de aanschaf van de Fiat Panda heeft de verdachte evenmin een concrete, verifieerbare, op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de contante stortingen (deels) afkomstig zijn van de
onlinebikinihandel van de verdachte, is het hof van oordeel dat niet valt in te zien en ook overigens geenszins aannemelijk is gemaakt dat de verdachte bij
onlineaankopen van bikini’s
contantebetalingen ontving.
Voor zover is betoogd dat de bedragen afkomstig zijn van [verdachte 2] overweegt het hof het volgende. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de wetenschap van de verdachte omtrent de illegale handel en wandel van haar partner [verdachte 2] acht het hof ook ten aanzien van deze, van hem afkomstige bedragen, witwassen door de verdachte bewezen. De verdachte heeft immers niet een concrete, verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze bedragen van haar partner, die niet over een legaal inkomen beschikte. Daarbij gaat het hof wat betreft het aankoopbedrag van de Fiat Panda uit van een bedrag van € 9.500 en niet van het in de tenlastelegging genoemde hogere bedrag van € 11.400, nu het dossier daaromtrent onvoldoende duidelijkheid verschaft. Dat de verdachte het resterende bedrag van € 5.000 voor de aanschaf van de Fiat Panda heeft kunnen sparen, acht het hof aannemelijk, gelet op de hoogte van haar inkomen. In zoverre dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Vrijspraak Mercedes
Het hof acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig voor concrete witwashandelingen van de verdachte met betrekking tot de Mercedes met kenteken [kenteken 2] en spreekt haar van dit onderdeel vrij.
Vrijspraak overboeking € 22.000
De verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij] heeft op 4 maart 2014 een bedrag van € 22.720 overgemaakt naar de [bank] bankrekening van [verdachte 2] met nummer [bankrekeningnummer] . Deze overboeking hield verband met door [verdachte 2] in Brazilië gemaakte ziektekosten in verband met een auto-ongeval aldaar. Op 10 maart 2014 heeft [verdachte 2] een bedrag van € 22.000 overgeboekt naar de bankrekening van de verdachte.
Op de betreffende [bank] -rekening van [verdachte 2] is in de periode van 14 januari 2014 tot en met
2 februari 2017 een bedrag van (in totaal) € 138.151 contant gestort. Het hof heeft [verdachte 2] , die in de betreffende periode niet over een legaal inkomen beschikte en niet een concrete, verifieerbare, op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van dit bedrag aan contante stortingen heeft gegeven, bij arrest van 10 februari 2023 veroordeeld voor het witwassen daarvan.
Het hof is van oordeel dat, nu het aan de verdachte overgeboekte bedrag van € 22.000 nagenoeg overeenkomt met het door [verzekeringsmaatschappij] uitgekeerde bedrag van € 22.720 en tussen beide overboekingen slechts zes dagen zijn gelegen, aannemelijk is dat het bedrag van € 22.000 het door [verzekeringsmaatschappij] gestorte bedrag betreft en een legale herkomst heeft. In zoverre is, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, geen sprake geweest van vermenging. De verdachte zal van dit onderdeel derhalve worden vrijgesproken.
Vrijspraak € 1.600 in voertuig van aanhouding
Dat geldt ook voor het bedrag van € 1.600 dat is aangetroffen in het voertuig van aanhouding. Op grond van de in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] sluit het hof niet uit dat een andere verdachte tijdelijk in dat voertuig heeft gezeten en het geldbedrag daar kan hebben achtergelaten. Gelet hierop acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit bedrag in het voertuig van aanhouding heeft achtergelaten.
Ten aanzien van feit 2 (deelname aan criminele organisatie)
Standpunten van partijen
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Sprake moet zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meer misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie en oogmerk
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelings-kader vast dat in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verscheidene personen, dat tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten in het kader van internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa en het witwassen van daarmee verdiende inkomsten. Het hof wijst vandaag arrest in de zaken van de medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3] , waarin het hof bewezen acht dat zij hebben deelgenomen aan bedoelde criminele organisatie.
Deelneming aan de criminele organisatie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte hand- en spandiensten heeft verricht voor deelnemers van een criminele organisatie, zoals haar partner [verdachte 2] en haar vader [verdachte 3] , door het medeplegen van de hiervoor bewezen geachte witwashandelingen.
Met name uit het telefoonverkeer en OVC gesprekken, waarbij zij zich als gespreksdeelnemer onbespied waande, valt wel af te leiden dat de verdachte op dat vlak van de hoed en de rand wist, maar uit de bewijsmiddelen als geheel kan naar het oordeel van het hof niet onomstotelijk worden afgeleid dat zij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Daarmee staat derhalve niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie dit oogmerk had; haar opzet daartoe kan niet bewezen worden en haar handelen levert dus geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Dit leidt tot de slotsom dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2014 tot 17 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, voorwerpen, te weten
- grote geldbedragen (geldtransporten [verdachte 3] naar Brazilië) en
- geldbedragen aan contante stortingen van in totaal 26.920 euro en
- een geldbedrag van 4.500 euro, dat voor een Fiat Panda met kenteken [kenteken 1] in contanten is bijbetaald,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij, verdachte en/of haar mededaders, wist(en), dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor de tenlastegelegde feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in geval van bewezenverklaring aan de verdachte geen onvoorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen en te volstaan met verbeurdverklaring van de Fiat Panda van de verdachte, dan wel op grond van artikel 33c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te bepalen tot welk bedrag het hof haar in haar vermogen wenst te treffen en dat bedrag waar mogelijk te verdisconteren in een op te leggen straf. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de redelijke termijn is overschreden, de verdachte een kwetsbaar persoon is, berouw en inzicht heeft getoond en inmiddels moeder is van een kind van 9 maanden, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan; gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen, onder wie [verdachte 2] , meermalen schuldig gemaakt aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Daarmee waren omvangrijke bedragen gemoeid. De verdachte heeft door zo te handelen de onderliggende criminaliteit waarvan de bedragen afkomstig waren, in stand gehouden en ook indirect bevorderd. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die blijken uit het haar betreffende reclasseringsadvies van 16 januari 2023. Daarin is vermeld dat de verdachte door deze strafzaak een trauma heeft opgelopen; zij heeft EMDR-therapie gevolgd en zal in april van dit jaar starten met schematherapie. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit reeds van enige tijd geleden dateert en met het feit dat de verdachte blijkens het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2023 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, waarbij het hof juist bij feiten als in deze zaak aan het strafdoel van de generale preventie veel betekenis toekent, kan niet worden volstaan met een andere sanctie dan een gevangenisstraf. Het hof acht, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarom kan niet worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde, noch met de door de raadsman bepleite sanctie.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof niet zal overgaan tot het bepalen van een bedrag als bedoeld in art. 33c, eerste lid, Sr, noch anderszins een bedrag voor de waarde van de Fiat Panda zal bepalen en dat bedrag zal verdisconteren in de straf. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding de straf te matigen, evenmin ziet het hof aanleiding in het geheel geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. Daarvoor is het feit te ernstig. De verdachte had bovendien zelf moeten beseffen welke gevolgen haar handelen voor haar zouden kunnen hebben.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, zoals een inverzekeringstelling.
De redelijke termijn is met de inverzekeringstelling van de verdachte op 17 februari 2017 aangevangen. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 vonnis gewezen en de verdachte is op 29 mei 2019 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 10 februari 2023 arrest gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in de eerste aanleg met 3 maanden is overschreden en in hoger beroep met 21 maanden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf met ongeveer 10% verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de Fiat Panda met nummer 1 op de beslaglijst wordt verbeurd verklaard en dat het geldbedrag van € 5,00 met nummer 3 op de beslaglijst aan de verdachte wordt teruggegeven.
De advocaat-generaal heeft toegelicht dat beslag is gelegd op een geldbedrag op een [bank] bankrekening van de verdachte hetgeen niet is opgenomen op de beslaglijst, dat hij niet heeft kunnen achterhalen of het ‘klassiek’ of conservatoir beslag betreft, maar dat het beslag kan worden opgeheven in die zin dat het betreffende geldbedrag aan de verdachte kan worden teruggegeven.
De raadsman heeft primair verzocht de Fiat Panda aan de verdachte terug te geven. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, mocht het hof tot verbeurdverklaring van de auto overgaan, op grond van artikel 33c, eerste lid, Sr te bepalen tot welk bedrag het hof de verdachte in haar vermogen wenst te treffen nu de waarde van de auto hoger is dan € 4.500 en de verdachte zodoende onevenredig in haar vermogen wordt getroffen. Ten aanzien van de geldbedragen van € 1.600 en € 5.00 heeft de raadsman verzocht deze aan de verdachte terug te geven. Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat op een [bank] bankrekening van de verdachte beslag is gelegd op een geldbedrag en verzocht dat geldbedrag aan de verdachte terug te geven.
Het hof overweegt als volgt.
Niet kan worden vastgesteld dat de inbeslaggenomen geldbedragen van € 5.00, € 5.000 en € 1.600 geheel of gedeeltelijk uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf afkomstig zijn of dat met betrekking tot deze geldbedragen het misdrijf is begaan.
Teruggave aan de verdachte
Ten aanzien van het met nummer 3 op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 5.00 dat onder de verdachte is in beslag genomen en niet aan haar is teruggegeven, zal het hof bepalen dat dit geldbedrag aan de verdachte wordt terug gegeven aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.
Ten aanzien van het beslag op een geldbedrag op de bankrekening van de verdachte stelt het hof vast dat sprake is van klassiek beslag ex artikel 94 Sv. In het dossier bevindt zich een kennisgeving met de titel
‘Kennisgeving en proces-verbaal van beslag onder een derde op vorderingen en roerende zaken ex artikel 94 Sv’van 9 maart 2017 (pagina’s 3107 -3110). In de kennisgeving is vermeld dat op 9 maart 2017 onder de verdachte het batig saldo van € 5.000 op haar [bank] bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] is inbeslaggenomen. Uit de kennisgeving blijkt dat het beslag is gegrond op artikel 94 Sv en dient ter waarheidsvinding waaronder begrepen is het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer. Het hof zal bepalen dat dit in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven geldbedrag aan de verdachte wordt terug gegeven, aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Het hof is van oordeel dat het met nummer 2 op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 1.600, dat onder de verdachte in beslag is genomen en nog niet is terug gegeven, niet aan de verdachte toebehoort en dient te worden bewaard voor de rechthebbende.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto van het merk Fiat Panda met nummer 1 op de beslaglijst zal worden verbeurd verklaard. De Fiat Panda behoort aan de verdachte toe en het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf is met betrekking tot dit voorwerp begaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Geen toepassing artikel 33c Sr
Bij een beslissing tot verbeurdverklaring is artikel 33c Sr van toepassing.
Het eerste lid van dit artikel luidt: “Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.
Het tweede lid van dit artikel luidt: “De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen”.
De door de raadsman gestelde waarde van de Fiat Panda van € 15.000 is niet nader onderbouwd. De verdachte heeft de auto in 2016 aangeschaft onder inruil van een Peugeot en met bijbetaling van een bedrag van € 9.500. Het hof ziet, gelet op de hoogte van de door de verdachte witgewassen geldbedragen en gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde misdrijf, geen aanleiding een bedrag vast te stellen en geen grond een vergoeding als bedoeld in artikel 33c, eerste lid, Sr dan wel een geldelijke tegemoetkoming aan de verdachte toe te kennen. Nu uit het reclasseringsadvies blijkt dat de verdachte een uitkering ontvangt, daarvan goed kan rondkomen en er geen sprake is van schuldenlast, zijn voor het hof ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die tot gevolg hebben dat de verdachte door de verbeurdverklaring in haar vermogen of anderszins onevenredig is getroffen.

Voorlopige hechtenis

De rechtbank Noord-Holland heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 23 februari 2017. Naar het oordeel van het hof is hetgeen door of namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over haar persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, onvoldoende zwaarwegend om het belang dat de verdachte heeft bij voortduring van haar invrijheidstelling, afgezet tegen de ernst van het feit waarvoor zij thans wordt veroordeeld, te laten prevaleren boven het belang van strafvordering bij haar voorlopige hechtenis.
Het hof heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Personenauto [kenteken 1] Fiat Panda
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. Geld 5.00 Euro
en
Geld 5.000 Euro
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
2. Geld 1.600 Euro
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2023.