ECLI:NL:GHAMS:2023:335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
23-002925-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van openlijk geweld met beroep op gelijkheidsbeginsel en noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijk geweld gepleegd op 9 september 2021 te Amsterdam. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat mede gericht was tegen de vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking had op deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een taxichauffeur, waarbij de aangever ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken neus en een hersenschudding. Het hof heeft het beroep van de raadsman op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de verdachte en het slachtoffer niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.475,76, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de aangever, die ook psychologische gevolgen heeft ondervonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002925-21
datum uitspraak: 7 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-244094-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteplaats02] ) op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] ,
in deze zaak domicilie kiezende op het kantooradres van zijn raadsman mr. H. Loonstein,
[adres02] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Amsterdam openlijk, te weten op de Valkenburgerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] en/of een goed, te weten een personenauto (Hyundai Iconic), door
- een klap te geven op het achterhoofd van deze [slachtoffer01] , en/of
- deze [slachtoffer01] (meermaals) te slaan/stompen tegen zijn hoofd/lichaam, en/of
- deze [slachtoffer01] tegen een personenauto aan te duwen (waardoor schade is ontstaan), en/of
- deze [slachtoffer01] tegen de enkels te schoppen (waardoor hij ten val kwam), en/of
- deze [slachtoffer01] (meermaals) tegen het bovenlichaam en/of het hoofd te schoppen,
terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
en dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere verwondingen in het gezicht en/of een gebroken neus en/of een (zware) hersenschudding voor [slachtoffer01] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij alsmede de schadevergoedingsmaatregel komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van het gelijkheidsbeginsel nu het openbaar ministerie enkel de verdachte (en de medeverdachte) en niet tevens de aangever heeft vervolgd voor zijn aandeel in het geweld.
Artikel 167, eerste lid, Sv geeft het openbaar ministerie de bevoegdheid zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder ook het gelijkheidsbeginsel.
Het openbaar ministerie verdenkt de verdachte ervan samen met een ander geweld te hebben gebruikt tegen [slachtoffer01] en heeft die gedragingen ten laste gelegd als - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - openlijk in vereniging geweld plegen tegen die [slachtoffer01] . De verdachte en het slachtoffer kunnen niet worden gezien als gelijke gevallen.
Het hof verwerpt om deze reden het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Bespreking bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij een wezenlijk aandeel in het geweld tegen aangever had. De andersluidende verklaringen van de getuige [getuige01] , die door de politierechter als bewijs voor de bewezenverklaring zijn gebruikt, zijn innerlijk tegenstrijdig en reeds daarom onbetrouwbaar; daardoor kunnen deze niet bijdragen aan het bewijs.
Aanleiding
Op 10 september 2021 zijn de verdachte en de medeverdachte, vergezeld door hun vriendinnen, bij de taxistandplaats op het Centraal Station Amsterdam in de taxi van aangever gestapt. In de taxi ontstond al gauw zodanige irritatie tussen de aangever en de medeverdachte dat aangever zijn taxi op de Valkenburgstraat langs de kant van de weg parkeerde en zijn klanten verzocht zijn taxi te verlaten. De verdachte stapte hierop uit de auto en liep richting het portier van aangever. Al scheldend stapte ook de medeverdachte de taxi uit waarna ook hij naar het portier van aangever liep. Vervolgens stapte ook aangever uit. Aangever zei dat hij geen zin meer in de rit had en verzocht de verdachten verder te gaan.
Confrontatie
Het hof stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op het moment dat aangever weer in zijn taxi wilde stappen voelde hij dat de medeverdachte hem een klap op zijn achterhoofd gaf. Aangever draaide zich om en duwde de medeverdachte weg. Vervolgens werd hij met gebalde vuist door de verdachte hard op zijn gezicht geslagen. Ter voorkoming van nog meer klappen pakte aangever de medeverdachte vast waarna de verdachte op hem in bleef slaan. Daarna kon aangever ook de verdachte vastpakken. In de worsteling die volgde, wisten de beide verdachten los te komen waarna aangever door hen tegen zijn enkels werd geschopt waardoor hij ten val kwam. Liggend op de grond is aangever tegen zijn hoofd geschopt, waardoor hij zelfs even het bewustzijn verloor. Getuige [getuige01] en getuige [getuige02] hebben gezien dat beide mannen (het hof begrijpt: de verdachte en de medeverdachte) op het slachtoffer inschopten terwijl hij op de grond lag. Als gevolg van het uitgeoefende geweld heeft de aangever flink wat lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus en een hersenschudding.
Anders dan de raadsman hecht het hof geloof aan de gedetailleerde verklaring van de aangever nu deze ondersteuning vindt zowel in het letsel van aangever als in de verklaringen van de twee objectieve getuigen [getuige01] en [getuige02] . Het enkele feit dat [getuige01] bij zijn latere verklaring net iets anders verklaarde dan in alle emotie direct na het geweldsincident op straat maakt zijn verklaring, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet onbetrouwbaar. In grote lijnen verklaart hij immers gelijkluidend. Dat op detailniveau sprake is van een enkel verschil getuigt van een herbezinning en de wil zo gedetailleerd en waarheidsgetrouw mogelijk te verklaren.
Aan de verklaringen van de vriendinnen van de verdachten [naam01] en [naam02] hecht het hof niet de waarde die de raadsman hier aan toekent. Niet alleen zijn zij, anders dan de getuigen [getuige01] en [getuige02] , reeds vanwege hun relatie met de verdachten, niet zonder meer objectief, maar getuige [naam01] heeft ook aantoonbaar onjuist verklaard, hetgeen de waarde van haar verklaring in zijn geheel aantast. Zij heeft immers verklaard dat op het moment dat zij met de verdachten wegrende aangever hen nog antisemitische leuzen nariep, terwijl uit de verklaringen van de objectieve getuigen [getuige02] en [getuige01] blijkt dat aangever na de geweldsexplosie buiten bewustzijn is achtergebleven.
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte samen met een ander openlijk geweld tegen [slachtoffer01] heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 9 september 2021 te Amsterdam openlijk, te weten op de Valkenburgerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door
- een klap te geven op het achterhoofd van deze [slachtoffer01] , en
- deze [slachtoffer01] meermaals te slaan en stompen tegen zijn hoofd en lichaam, en
- deze [slachtoffer01] tegen de enkels te schoppen waardoor hij ten val kwam, en
- deze [slachtoffer01] meermaals tegen het bovenlichaam en tegen het hoofd te schoppen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachten niet als eerste geweld hebben gebruikt. Het was aangever die als eerste geweld jegens de medeverdachte gebruikte. De verdachte greep slechts in om zijn vriend te helpen, waarna aangever zich ook tegen hem keerde. De verdachte komt een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. Het behoeft volgens de verdediging geen toelichting dat de verdachte een hevige gemoedstoestand ervaarde toen hij zag dat aangever zijn vriend probeerde te wurgen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is onder meer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke noodweersituatie was echter geen sprake, zoals volgt de hierboven door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden.
Reeds om deze reden verwerpt het hof dit verweer van de raadsman.
De verdachte is strafbaar, omdat ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht, in geval het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met het opleggen van een straf die niet uitstijgt boven de straf welke in eerste aanleg door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen de aangever, een taxichauffeur. Nadat de verdachte, de medeverdachte en hun vriendinnen bij aangever in de taxi waren gestapt, ontstond irritatie waarna aangever zijn taxi langs de kant van de weg zette en zijn passagiers vroeg uit te stappen. Nadat zowel aangever als de verdachten waren uitgestapt, is aangever door de verdachten meermaals geslagen en geschopt. Nadat aangever ten val was gekomen, is hij nog vaker geschopt, onder andere tegen zijn hoofd. Nadat deze geweldsexplosie tot een eind was gekomen, liepen de verdachte en de medeverdachte weg en bleef aangever buiten bewustzijn op de grond achter. Als gevolg van het uitgeoefende geweld heeft de aangever lichamelijk letsel bekomen, waaronder een gebroken neus en een hersenschudding waar hij nog lang last van heeft gehad. Ook heeft aangever aan het gebeuren een post traumatische stress stoornis overgehouden waarvoor hij door een psycholoog met psycho-educatie en EMDR is behandeld.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte tezamen met de medeverdachte de lichamelijke integriteit van de aangever in ernstige mate geschonden. Daarnaast kunnen misdrijven als onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen in de samenleving, in het bijzonder in de taxibranche.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een
first offendereen onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren genoemd.
Het hof stelt vast dat de verdachte in het buitenland, te weten [land01] woonachtig is, hetgeen maakt dat het opleggen van een taakstraf niet voor de hand ligt.
Het hof acht, alles afwegende, waaronder de ernst van het feit, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.5633,20 en bestaat voor € 5.633,20 uit een materiele schadevergoeding; te weten;
- verlies van inkomen € 4.680,80;
- huishoudelijke hulp € 367,50;
- reiskosten € 42,90;
- schade aan de auto € 300,00;
- kosten boekhouder € 242,00;
en voor € 5.000,00 uit een immateriële schadevergoeding.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verhoogd met de volgende posten:
- eigen risico 2021 ziektekostenverzekering € 16,66; en
- eigen risico 2022 ziektekostenverzekering € 385,00.
Tevens heeft de advocaat beaamd dat de post kosten boekhouder kan worden beperkt tot € 200,00 (de BTW kan immers buiten beschouwing worden gelaten). Waardoor het totaalbedrag uitkomt op € 10.992,86.
De vordering is bij het vonnis van de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 2.534,90, waarvan € 1.034,90 aan materiele schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding. Voor het overige is de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd waarbij de vordering is verhoogd met een bedrag van € 5,00 voor pijnstilling en een aanvullend bedrag voor eigen risico 2021 van € 351,71 (€ eigen risico € 368,37 - € 16,66). Het hof zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren voor zover de vordering in hoger beroep is verhoogd, gelet op het bepaalde in artikel 421, derde lid, Sv.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een totaal bedrag van € 5.770,00, waarvan € 3.270,13 ter zake van materiele schadevergoeding en € 2.500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding met oplegging van de wettelijke rente alsmede de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van proceskosten ten bedrage van € 6,50 (reiskosten naar de politie) en dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op materiële schade en voor zover deze ziet op immateriële schade te matigen tot een bedrag van rond de € 500,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt om deze reden tot toewijzing van de volgende materiele posten:
- eigen risico 2021 tot een bedrag van € 16,66;
- eigen risico 2022 € 385,00;
- huishoudelijk hulp € 367,50;
- verlies van inkomsten (waarbij het hof schat dat het bewezenverklaarde strafbare feit heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheid voor de duur van 10 dagen: dus 10 x € 117,02 per dag) € 1.170,20 en
- reiskosten ten bedrage van € 36,40 (waarbij het hof de reiskosten naar de politie als proceskosten zal toekennen),
Het hof komt daarmee in totaal op € 1.975,76 aan materiële schadevergoeding.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt. Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde stevig letsel opgelopen waaronder een hersenschudding en een gebroken neus. Door de advocaat van de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep geschetst welke impact het bewezenverklaarde op hem heeft gehad en thans nog heeft. Thans heeft de verdachte nog steeds lichamelijke klachten als slaapproblemen, concentratieproblemen en hoofdpijn en heeft hij nog moeite met ademhalen. De benadeelde partij heeft zich onder behandeling van een psycholoog gesteld vanwege een posttraumatisch stress stoornis. Al met al stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00.
Alles bij elkaar wordt de vordering tot een bedrag van € 4.475,76 toegewezen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel voor de beoordeling van de vordering van schadevergoeding nader onderzoek nodig is. Nader onderzoek zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.475,76(vierduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit
€ 1.975,76(duizend negenhonderdvijfenzeventig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en
€ 2.500,00(tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
6,50 (zes euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.475,76 (vierduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.975,76 (duizend negenhonderdvijfenzeventig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. D. Radder en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]