ECLI:NL:GHAMS:2023:332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
23-001332-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van aanranding op festival

Op 13 februari 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte die op 7 juli 2019 in Heerhugowaard samen met een mededader twee jonge vrouwen heeft aangerand op een festival. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangeefsters en getuigen als betrouwbaar heeft aangemerkt. De verdachte heeft ontkend de handelingen te hebben verricht, maar het hof oordeelt dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en gedetailleerd zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de aangeefsters. De straf is in hoger beroep aangepast naar een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001332-20
datum uitspraak: 13 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-246369-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1991,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde01] (geboren op [geboortedatum02] 2002) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het, met zijn, verdachtes, mededader, althans alleen, eenmaal of meermalen:
 ( (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de borst(en) van die [benadeelde01] en/of
 ( (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de bil(len) van die [benadeelde01] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het, met zijn, verdachtes, mededader, althans alleen, eenmaal of meermalen:
 die [benadeelde01] de woorden toevoegen: ‘‘Wil je met ons mee naar huis?’’ en/of ‘‘Wil je met ons naar bed?’’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
 (onverhoeds) dichtbij/om die [benadeelde01] (heen) gaan staan en/of
 (onverhoeds) (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de borst(en) van die [benadeelde01] en/of
 (onverhoeds) (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de bil(len) van die [benadeelde01] ;
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Heerhugowaard, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde02] (geboren op [geboortedatum03] 2003) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het, eenmaal of meermalen, (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de bil(len) van die [benadeelde02] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het, met zijn, verdachtes, mededader, althans alleen, eenmaal of meermalen:
 die [benadeelde02] de woorden toevoegen: ‘‘Hij wil alleen maar neuken’’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
 (onverhoeds) dichtbij die [benadeelde02] gaan staan en/of
 (onverhoeds) (over de kleding heen) aanraken van/knijpen in de bil(len) van die [benadeelde02] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat niet overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters en de getuigen tegenstrijdig zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat aangeefsters [benadeelde01] en [benadeelde02] in hun politieverklaringen gedetailleerd, uitgebreid en ook consistent hebben verklaard over wat hen is overkomen, niet alleen wat betreft de handelingen die zouden zijn verricht, maar ook door wie die zouden zijn verricht. Deze verklaringen komen op essentiële punten overeen. De verklaring van [benadeelde02] wordt daarbij nog gesteund door de verklaring van [naam01] . Bovendien hebben de aangeefsters en getuige [benadeelde01] hun eerder afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris onder ede in grote lijnen bevestigd, waarbij aangeefster [benadeelde01] zeer geëmotioneerd raakte, terwijl er inmiddels een aantal jaren zijn verstreken. Naar het oordeel van het hof versterken die emoties de betrouwbaarheid van de in haar verklaring aangegeven weergave van de incidenten. Daar tegenover staat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de aangeefsters niet bij hun billen en/of borsten heeft gepakt en dat een groep meisjes – volgens de verdachte de aangeefsters en getuige [benadeelde01] – telkens op vervelende wijze om geld vroeg. Uit het dossier en de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen blijkt echter dat dit andere meisjes waren dan de aangeefsters en getuige [benadeelde01] , terwijl ook uit het dossier volgt dat de verdachte bij het ziekenhuis liep na een hersenbloeding en verklaarde zich ten tijde van het afleggen van zijn verklaring bij de politie soms niet meer alles goed te kunnen herinneren. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte bovendien verklaard die dag ongeveer 20 bier te hebben gedronken en dat hij door alcoholinname soms de volgende dag niet meer weet wat er is gebeurd.
Het hof ziet, gelet op het voorgaande, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aangeefsters en de getuigen en acht deze dan ook voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken, zodat naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich (samen met een ander) schuldig heeft gemaakt aan aanranding van aangeefster [benadeelde01] en aanranding van aangeefster [benadeelde02] . De verdachte heeft samen met zijn mededader een jonge vrouw die hij niet kende op een festivalterrein in haar bil en ook de borst geknepen. Een andere voor hem onbekende vrouw heeft hij daarna ook in de bil geknepen. Naar het oordeel van het hof behoefden de slachtoffers die handelingen niet te verwachten, op grond waarvan die handelingen als onverhoeds gekwalificeerd kunnen worden. De verdachte heeft, al dan niet samen met zijn mededader zodoende de slachtoffers gedwongen de gepleegde handelingen te ondergaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 juli 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, door een feitelijkheid, [benadeelde01] (geboren op [geboortedatum02] 2002) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het met zijn mededader:
 over de kleding heen aanraken van/knijpen in de borst van die [benadeelde01] en
 over de kleding heen aanraken van/knijpen in de bil van die [benadeelde01] ,
en bestaande die andere feitelijkheden uit het, met zijn mededader:
 onverhoeds dichtbij/om die [benadeelde01] (heen) gaan staan en
 onverhoeds over de kleding heen aanraken van/knijpen in de borst van die [benadeelde01] en
 onverhoeds over de kleding heen aanraken van/knijpen in de bil van die [benadeelde01] ;
2.
hij op 7 juli 2019 te Heerhugowaard door een feitelijkheid, [benadeelde02] (geboren op [geboortedatum03] 2003) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het over de kleding heen aanraken van/knijpen in de bil van die [benadeelde02] , en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds over de kleding heen aanraken van/knijpen in de bil(len) van die [benadeelde02] .
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en, gelet hierop, aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, al dan niet samen met een ander, schuldig gemaakt aan aanranding van twee voor hem onbekende 16 en 17-jarige (jonge) vrouwen. Hij heeft op een festival onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol de grenzen van de huidige sociaal-ethische normen overschreden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefsters.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van het advies van de reclassering van 18 maart 2020 alsmede van hetgeen de verdachte en zijn raadsman hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat op meerdere leefgebieden problemen bestaan en dat een eerder ingezet hulpverleningstraject niet tot gedragsverandering heeft kunnen leiden. Door de reclassering is dan ook geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigt. In het tijdsverloop in deze zaak en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof evenwel aanleiding om die taakstraf geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen en aan die voorwaardelijke taakstraf een proeftijd van één jaar te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.034,89, bestaande uit € 34,89 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 384,89, bestaande uit € 34,89 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen conform het vonnis waarvan beroep.
De raadsman heeft zich, voor zover dat de gevorderde immateriële schade betreft, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 34,89, bestaande uit reiskosten, alsmede op andere wijze in haar persoon is aangetast en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 284,89 zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,79, bestaande uit € 0,79 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen conform het vonnis waarvan beroep.
De raadsman heeft zich, voor zover dat de gevorderde immateriële schade betreft, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 0,79, bestaande uit reiskosten, alsmede op andere wijze in haar persoon is aangetast en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 100,79 zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 284,89 (tweehonderdvierentachtig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 34,89 (vierendertig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 284,89 (tweehonderdvierentachtig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 34,89 (vierendertig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
7 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,79 (honderd euro en negenenzeventig cent) bestaande uit €,79 (nul euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 100,00 (honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,79 (honderd euro en negenenzeventig cent) bestaande uit €,79 (nul euro en negenenzeventig cent) materiële schade en
€ 100,00 (honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
7 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 februari 2023.
Mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. P.K. van Riemsdijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]