ECLI:NL:GHAMS:2023:3304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
200.315.664/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de opzegging van een gebruiksovereenkomst door een betaaldienstverlener in het kader van de Wwft

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen Mollie B.V. en een niet nader genoemde B.V. die vliegtickets verkoopt. Mollie, een betaaldienstverlener, had de gebruiksovereenkomst met de geïntimeerde opgezegd, met als argument dat er een te hoog risico was van betrokkenheid bij witwassen en financieren van terrorisme, zoals bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De voorzieningenrechter in eerste aanleg had Mollie veroordeeld om haar diensten voort te zetten tot 1 januari 2023, wat Mollie in hoger beroep aanvecht.

De zaak draait om de vraag of Mollie gerechtigd was om de overeenkomst op te zeggen en of deze opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar was. Het hof oordeelt dat Mollie onvoldoende heeft aangetoond dat er concrete aanwijzingen waren voor de risico's die zij aanvoert. Bovendien is het hof van mening dat de belangen van de partijen niet in verhouding staan tot de gevolgen van de opzegging voor de geïntimeerde, die voor haar bedrijfsvoering sterk afhankelijk was van de diensten van Mollie. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Mollie in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.664/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/720237/KG ZA 22-628
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2023
inzake
MOLLIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V., ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Smael te Rotterdam.
Zaak in het kort
[geïntimeerde] verkoopt vliegtickets en maakt daarbij gebruik van de dienstverlening van Mollie, een betaaldienstverlener die (onder meer) betalingen via iDEAL ondersteunt. De vraag die in dit kort geding voorligt is of Mollie in de gegeven omstandigheden gerechtigd was de daartoe met [geïntimeerde] gesloten gebruiksovereenkomst op te zeggen, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van een maand.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna Mollie genoemd en geïntimeerde wordt aangeduid met [geïntimeerde].
Mollie is bij dagvaarding van 2 september 2022 in hoger beroep gekomen
van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Mollie als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Namens Mollie is gepleit door mr. M.J.P. Peeters, advocaat te Rotterdam, en namens [geïntimeerde] door mr. Smael voornoemd, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Mollie heeft bij die gelegenheid nadere producties overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Mollie heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.4) de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen.
Deze feiten zijn niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Zij worden hierna weergegeven, waar nodig aangevuld met andere feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
i. i) Mollie is een betaaldienstverlener (
Payment Service Provider). Zij stelt bedrijven en instellingen (door haar aangeduid als
merchants) in staat om via verschillende betaalmethoden betalingen van consumenten te ontvangen. Een van de door Mollie ondersteunde betaalmethodes is iDEAL.
Mollie heeft daartoe (op de voet van artikel 2:3a Wft) een vergunning verkregen van De Nederlandsche Bank.
ii) [geïntimeerde] houdt zich sinds 2001 bezig met de bemiddeling van verkoop van vliegtickets naar bestemmingen in Marokko en Turkije. Tickets kunnen online worden geboekt via haar websites Komfly.nl en Komfly.com. Ook beschikt [geïntimeerde] over een counter op Rotterdam Airport, waar
last minutetickets kunnen worden aangeschaft en service wordt verleend aan klanten.
iii) Tot 2018 liep het onlinebetalingsverkeer van [geïntimeerde] via iDEAL en haar bank, ABN AMRO, die iDEAL faciliteerde. Nadat ABN AMRO met dit laatste was gestopt maakt [geïntimeerde] – sedert januari 2018 – gebruik van de betaaldienst van Mollie. Van de boekingen bij [geïntimeerde] wordt verreweg het grootste deel (ca. 99%) afgerekend via iDEAL. [geïntimeerde] heeft haar verkopen en website volledig afgestemd op betaalverwerking via Mollie.
iv) Mollie heeft op 25 februari 2022 de gebruikersovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd en de dienstverlening per 25 maart 2022 beëindigd.
v) In het bestreden vonnis van 8 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter Mollie veroordeeld om haar diensten en betaalfaciliteiten voort te zetten tot 1 januari 2023.
vi) Sinds 1 maart 2023 worden de betalingen aan [geïntimeerde] via iDEAL gefaciliteerd door de (van oorsprong Amerikaanse) betaaldienstverlener Stripe Inc.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een voorziening gevorderd die er (zakelijk weergegeven) toe strekt dat Mollie haar dienstverlening voortzet totdat [geïntimeerde] een andere
Payment Service Providerbereid heeft gevonden een samenwerking met [geïntimeerde] aan te gaan, althans in een bodemprocedure uitspraak zal zijn gedaan omtrent de al dan niet rechtmatigheid van de door Mollie gedane opzegging, althans ten minste tot eind december 2022.
De voorzieningenrechter heeft Mollie veroordeeld om haar diensten en betaalfaciliteiten voort te zetten tot 1 januari 2023.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Mollie in hoger beroep met vier grieven op.
3.2.
Het hof verwerpt het betoog van Mollie dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden afgewezen omdat, mede gelet op het tijdsverloop tussen de opzegging en de inleidende dagvaarding, het vereiste spoedeisend belang daarbij ontbreekt.
[geïntimeerde] heeft voldoende overtuigend toegelicht dat zij aanvankelijk de verwachting had er in onderling overleg uit te komen, maar dat zij bij Mollie geen gehoor kreeg. Zij is toen geconfronteerd met voor haar bedrijfsvoering (zeer) nadelige financiële gevolgen van de opzegging en het feit dat – met het hoogseizoen in aantocht – een geschikt alternatief niet (direct) voorhanden was. Zij heeft Mollie bij e-mailbericht van 30 mei 2022 ter zake aangeschreven en – nadat Mollie daarop bij e-mail van 9 juni 2022 afwijzend had gereageerd – haar verzoek tot heroverweging vanaf 15 juni 2022 vervolgd met brieven/berichten van haar advocaat waarin deze zich namens haar tegen de beëindiging van de betaaldienstverlening verzette en rechtsmaatregelen aankondigde (vgl. producties 7, 8 en 9 bij inleidende dagvaarding). Het standpunt van Mollie dat [geïntimeerde] door niet voortvarender in actie te komen het recht om haar vordering aan de kortgedingrechter voor te leggen en (mogelijk) van deze een voorziening te verkrijgen zou hebben verspeeld, is in het licht van deze feiten door de voorzieningenrechter terecht niet gehonoreerd.
3.3.
Mollie heeft als grondslag voor de opzegging in de eerste plaats aangevoerd dat er ingevolge haar beleid op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) een te hoog risico was van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij witwassen en financieren van terrorisme, hetgeen meebrengt dat zij ingevolge die wet gehouden is de dienstverlening te beëindigen. Zij heeft zich voorts beroepen op de gebruiksovereenkomst met [geïntimeerde] waarin is bepaald dat Mollie deze met inachtneming van een opzegtermijn van één maand kan opzeggen. In memorie van grieven heeft zij ter motivering van haar opzeggingsbevoegdheid nog gewezen op haar bevoegdheid om in geval van handelen in strijd met de gebruiksovereenkomst – waarvan volgens haar in dit geval sprake is omdat gebruik is gemaakt van de betaallink van Mollie via een voor haar niet verifieerbare website en voorts de betaalsystemen, zonder dat Mollie daarover is ingelicht, zijn gebruikt voor de ontvangst van
batchbetalingen van tussenpersonen – deze per direct te beëindigen.
3.4.1.
Dat Mollie op grond van uit de Wwft (vgl. artikel 5 lid 3) voortvloeiende verplichtingen gehouden zou zijn de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen is door haar ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zo heeft zij ook in hoger beroep niet overtuigend toegelicht dat zij niet in staat is in om met betrekking tot [geïntimeerde] het door die wet voorgeschreven cliëntenonderzoek te voltooien, noch voldoende aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk concrete aanwijzingen zijn van het bestaan van risico’s voor witwassen en terrorisme financiering.
3.4.2.
Waar Mollie stelt dat het haar vrij staat om (subjectief) te bepalen in welke gevallen zich onacceptabele risico’s voordoen, miskent zij dat zij, met een daartoe van De Nederlandsche Bank verkregen vergunning, diensten aanbiedt die voor het kunnen toepassen van een bepaalde zeer gangbare betalingswijze (op internet via iDEAL) een essentiële schakel vormen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat Mollie op dat gebied thans ongeveer 50% van de Nederlandse markt beheerst, dit is door Mollie niet voldoende gemotiveerd bestreden.
Hoewel Mollie er op zichzelf terecht op wijst dat zij geen bank is, brengt de aard van haar dienstverlening en positie binnen het betalingsverkeer wel mee dat ook van haar mag worden verlangd dat zij jegens degenen die van haar diensten gebruikmaken (zogenoemde “
merchants”), waaronder [geïntimeerde], op zorgvuldige wijze omgaat met hun belangen en aan hen de toegang tot die diensten niet ontzegt op grond van onvoldoende concrete verdenkingen, zeker als die – zoals in het onderhavige geval – mede verband houden met de bestemming van de aangeboden vliegreizen en (mogelijk tevens met) de etnische achtergrond van de doelgroep van [geïntimeerde]. Het hof wijst er in dit verband op dat noch Turkije noch Marokko voorkomt op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst van zogenoemde artikel 9 (van de Vierde Anti-witwasrichtlijn) hoog-risicolanden.
Zoals de voorzieningenrechter terecht overweegt is een te hoog risicoprofiel zoals door Mollie gedefinieerd van toepassing op een groot aantal reisorganisaties en vliegmaatschappijen en in zoverre in beginsel als toetsingsmaatstaf onbruikbaar. Dat geldt ook voor het feit dat [geïntimeerde] in het kader van haar bedrijfsvoering (als reisorganisatie/touroperator) van de diensten van Mollie gebruik maakt voor buitenlands betalingsverkeer.
3.4.3.
Mollie heeft in dit verband nog aangevoerd dat [geïntimeerde] haar diensten gebruikt voor de ontvangst van ‘enorme’ betalingen van tussenpersonen en dat zij ook op grond daarvan mocht aannemen dat sprake is van enig (voor haar te hoog) risico. [geïntimeerde] heeft onder meer door overlegging van producties voldoende aannemelijk gemaakt dat Mollie er in ieder geval sedert 2019 van op de hoogte was dat zogenoemde
batch-betalingen door reisagenten plaatsvonden via haar platform. Het hof sluit zich wat dit verwijt aan het adres van [geïntimeerde] betreft verder aan bij hetgeen de voorzieningenrechter hieromtrent in rov. 4.5 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Voor zover de door [geïntimeerde] verschafte specificaties van betalingen van reisagenten haar nog steeds niet voldoende geruststelden had het in de gegeven omstandigheden op de weg van Mollie gelegen om daaromtrent vervolgens nog nadere informatie in te winnen. Dit geldt ook voor de (door [geïntimeerde] betwiste) stelling dat deze betalingen zich via voor Mollie niet verifieerbare websites zouden voltrekken.
[geïntimeerde] heeft ten slotte voldoende weerlegd (vgl. prod. 12 bij inleidende dagvaarding) dat in het verloop van haar omzet in 2020 (voldoende serieuze) aanwijzingen waren gelegen voor witwassen en het hof sluit zich aan bij de overweging van de voorzieningenrechter dat de perspublicaties (uit 2005 en 2009) van te lang geleden zijn om daar in het onderhavige kader nog enig belang aan toe te kennen, te minder nu niet gebleken is dat de daarin geuite verdachtmakingen tot enig strafrechtelijk onderzoek hebben geleid.
Waar zij zich ter verdediging van haar beleid beroept op de Leidraad Wwft van De Nederlandsche Bank verliest Mollie uit het oog dat het, blijkens het voorwoord daarvan, om een juridisch niet bindend document gaat dat geen rechtsgevolg beoogt.
3.5.1.
Zoals de voorzieningenrechter terecht tot uitgangpunt heeft genomen vindt een contractuele opzeggingsmogelijkheid zijn grens daar waar gebruikmaking daarvan gelet op de betrokken belangen over en weer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.5.2.
Voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde], nadat ABN AMRO met het faciliteren van iDEAL betalingen was gestopt, voor haar bedrijfsvoering in hoge mate afhankelijk was van de ondersteuning door Mollie van haar betaalverkeer, dat voor het grootste deel (99%) via iDEAL verloopt.
[geïntimeerde] heeft ter toelichting van haar (grote) belang bij voortzetting van de dienstverlening door Mollie tot in ieder geval 1 januari 2023 voorts aangevoerd dat de door haar gebruikte software en betalingsverwerking zijn ingericht op de betaaldienstverlening van Mollie en een overstap naar een andere
payment service providerdaardoor (technisch) niet eenvoudig te realiseren was en bovendien – onder verwijzing naar haar ervaring met haar huidige
providerStripe – aan een dergelijke overstap een
onboardings-proces voorafgaat dat maanden kan duren. Voorts stelt zij dat er nagenoeg geen aanbieders zijn die dezelfde faciliteiten aanbieden als Mollie en bereid en in staat zijn om hun diensten aan een touroperator als [geïntimeerde] te leveren en dat haar aanvragen veelal reeds afstuitten op het volume van haar omzet en de aard van haar bedrijf (zij geeft als voorbeelden Adyen respectievelijk Buckaroo). Daarbij ondervindt [geïntimeerde] bovendien hinder van het feit dat andere aanbieders zich terughoudend opstellen tegenover [geïntimeerde] nu Mollie haar dienstverlening aan [geïntimeerde] heeft opgezegd omdat er naar de mening van Mollie een te hoog risico zou zijn van betrokkenheid bij witwassen en financieren van terrorisme. Hoewel Mollie een en ander bestrijdt acht het hof het bestaan van de door [geïntimeerde] gesignaleerde problemen niet onaannemelijk, zeker tegen de achtergrond van het feit dat zij – nadat bleek dat zij geen overeenstemming kon bereiken met Mollie – er pas per maart 2023 in is geslaagd een nieuwe
payment service providerte vinden.
3.5.3.
Reeds uit het hetgeen hiervoor onder 3.4.1 tot en met 3.4.3 is overwogen volgt dat niet valt aan te nemen dat Mollie, gegeven de omstandigheden, een voldoende legitiem belang had bij beëindiging van de relatie op de in de (standaard) gebruiksovereenkomst bedongen relatief korte termijn. Mollie heeft ter zitting in hoger beroep nog gewezen op de kosten die verbonden zijn aan het doorlopend monitoren van de financiële transacties van klanten, maar heeft deze kosten wat [geïntimeerde] betreft niet concreet onderbouwd laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat haar dienstverlening daardoor niet op rendabele wijze zou kunnen plaatsvinden.
3.6.
In het licht van het voorgaande dient de beslissing van de voorzieningenrechter waarbij Mollie is veroordeeld om de dienstverlening aan [geïntimeerde] voort te zetten tot 1 januari 2023 in stand te blijven. Voorshands is voldoende aannemelijk dat een onevenredigheid van de betrokken belangen over en weer deze uitkomst rechtvaardigt, waarbij een rol speelt hetgeen onder 3.4.2 is overwogen omtrent, kort gezegd, de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de positie van Mollie als betaaldienstverlener meebrengt.
3.7.
Dit brengt reeds mee dat de grieven van Mollie geen doel treffen. Bij de verdere bespreking daarvan bestaat onvoldoende belang. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd, met veroordeling van Mollie in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Mollie in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en op € 3.549,- voor salaris, en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest dan wel na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, L. Alwin en A. van Hees en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.