In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2023 een beschikking gegeven inzake de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B]. De procedure is voortgekomen uit een verzoek van de bestuurder, mr. drs. D.R. de Breij, om ontheffing uit zijn functie. De Ondernemingskamer had eerder, op 15 en 16 maart 2021, een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [B] over de periode vanaf 1 januari 2019. Dit onderzoek was aangehouden om te bezien of een onmiddellijke voorziening, in de vorm van de benoeming van een nieuwe bestuurder, een oplossing voor het geschil kon bieden.
Echter, in de maanden die volgden, bleek dat [B] niet in staat was de kosten van een opvolgend bestuurder of onderzoeker te dragen. De verzoekster, [A], en de verweerster, [B], konden geen overeenstemming bereiken over de wijze waarop de vergoeding van een opvolgend bestuurder zou kunnen worden voldaan. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de suggestie van [A] om de vergoeding te dekken door verhaal van onterecht betaalde managementvergoedingen niet toereikend was.
Uiteindelijk heeft de Ondernemingskamer geconcludeerd dat, gezien de financiële situatie van [B] en het gebrek aan verzoeken voor de aanwijzing van een onderzoeker, voortzetting van de procedure geen redelijk doel meer diende. De procedure is dan ook beëindigd, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.