ECLI:NL:GHAMS:2023:3129

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
23002612-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met hennepkwekerij en de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2021. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie vorderde dat de betrokkene een bedrag van € 98.772,12 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene in de ontnemingszaak verplicht tot betaling van € 89.390,56.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 28 november 2023 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. De betrokkene had het pand waarin de kwekerij was gevestigd gehuurd en er zijn verschillende indicatoren gevonden die duiden op de aanwezigheid van hennepplanten en eerdere oogsten.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet als enige van de oogstopbrengsten heeft geprofiteerd en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 89.390,56 verdeeld over twee betrokkenen. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, heeft het hof de betalingsverplichting verlaagd tot € 43.000,00. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002612-21
datum uitspraak: 12 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-034222-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 98.772,12.
De betrokkene is in de hoofdzaak bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2021
-kort gezegd- veroordeeld ter zake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis in deze ontnemingszaak van 9 september 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 89.390,56 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis in de ontnemingszaak.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Grondslag van de vordering

De betrokkene is bij vonnis van 9 september 2021 onder andere veroordeeld voor hennepteelt op 6 november 2017, de datum waarop de politie de hennepkwekerij heeft ontdekt. Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. In het ontnemingsrapport van 12 februari 2018 [1] zijn aanwijzingen opgenomen op grond waarvan het hof, bezien in combinatie met de inhoud van strafdossier, concludeert dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit een eerdere oogst van de aangetroffen hennepkwekerij. Het strafdossier biedt voldoende aanwijzingen dat de betrokkene zich in de periode voor de in de strafzaak bewezenverklaarde datum 6 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep.
Uit het dossier volgt dat in het pand waarin zich de hennepkwekerij bevond indicatoren zijn gevonden die duiden op één hennepoogst. In het pand zijn aangetroffen twee zakken met gedroogd hennepgruis, 33 vuilniszakken met potgrond, hennepafval en restanten van gebruikte groeinetten, verpakkingsmaterialen, hennephars op deuren en stoelen, vervuilde koolstoffilters, stof en vervuiling op voorwerpen, aanslagresten, vervuilde maatbekers en verkleurd isolatieschuim. Verder volgt uit het dossier dat de betrokkene het pand huurde sinds 1 maart 2017 voor een bedrag van € 4.598,00 per maand en dat dit bedrag door de betrokkene werd voldaan. [2] Het hof zal om die reden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van één oogst. De stelling van de verdediging dat geen sprake is geweest van een oogst en hetgeen de raadsman en de betrokkene daartoe naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband acht het hof niet aannemelijk de verklaring van de betrokkene dat hij de vuilniszakken met inhoud heeft overgenomen van een ander en dat hij, terwijl hij hennep zegt te zijn gaan kweken om uit de financiële malaise te raken, maandenlang € 4.598,00 aan huur heeft betaald, zonder in die periode tot een oogst te komen.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 89.390,56 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging heeft alleen het hiervoor besproken standpunt ingenomen dat er geen oogst is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
In het ontnemingsrapport [3] zijn bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de standaardberekeningen uit het rapport Functioneel Parket Afpakken (FPA) van 1 juni 2016 als uitgangspunt genomen. Het hof sluit zich aan bij de berekeningen in het ontnemingsrapport.
Opbrengst
In een bedrijfspand waarvan de betrokkene huurder was, zijn hennepplanten aangetroffen in vier kweekruimtes. Als uitgangspunt wordt een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst aangehouden. De ontnemingsperiode betreft 1 maart 2017 tot 6 november 2017, oftewel 35 weken.
In de vier kweekruimtes zijn aangetroffen:
Kweekruimte 1 236 hennepplanten op 26,4m2 9 hennepplanten per m2
Kweekruimte 2 211 hennepplanten op 26,4m2 8 hennepplanten per m2
Kweekruimte 3 251 hennepplanten op 26,4m2 10 hennepplanten per m2
Kweekruimte 4 235 hennepplanten op 26,4m2 9 hennepplanten per m2
Volgens de standaardberekeningen van het FPA komen deze aantallen neer op de volgende opbrengsten per kweekruimte.
Kweekruimte 1 236 hennepplanten x 30,9 gram = 7,2924 kilogram
7,2924 kilogram x € 4.070,00 =
€ 29.680,07
Kweekruimte 2 211 hennepplanten x 31,4 gram = 6,6254 kilogram
6,6254 kilogram x € 4.070,00 =
€ 26.965,38
Kweekruimte 3 251 hennepplanten x 30,5 gram = 7,6555 kilogram
7,6555 kilogram x € 4.070,00 =
€ 31.157,89
Kweekruimte 4 235 hennepplanten x 30,9 gram = 7,2615 kilogram
7,2615 kilogram x € 4.070,00 =
€ 29.554,31
De optelsom van de oogstopbrengsten in vier kweekruimtes bedraagt
€ 117.357,65.
Kosten
De gemaakte kosten betreffen een bedrag van
€ 18.585,53en bestaan uit de volgende posten.
Kweekruimte 1
€ 4.667,53
Afschrijving € 200,00
Stekken € 899,16
Variabel € 915,68
Huisvesting € 2.652,69
Kweekruimte 2
€ 4.475,28
Afschrijving € 200,00
Stekken € 803,91
Variabel € 818,68
Huisvesting € 2.652,69
Kweekruimte 3
€ 4.782,88
Afschrijving € 200,00
Stekken € 956,31
Variabel € 973,88
Huisvesting € 2.652,69
Kweekruimte 4
€ 4.659,84
Afschrijving € 200,00
Stekken € 895,35
Variabel € 911,80
Huisvesting € 2.652,69
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene daarnaast elektriciteitskosten van € 9.381,56 aan Liander N.V. heeft betaald. De betrokkene heeft dit in eerste aanleg verklaard en zijn verklaring vindt steun in het feit dat Liander N.V. geen vordering benadeelde partij in de strafzaak heeft ingediend. Dit bedrag zal daarom eveneens van de hiervoor vermelde opbrengsten worden afgetrokken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
  • Opbrengsten uit ontnemingsrapport € 117.357,65
  • Kosten uit ontnemingsrapport € 18.585,53
  • Elektriciteitskosten Liander N.V. € 9.381,56

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 89.390,56
Aantal betrokken personen
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij “
hier en daar wel eens wat hulp” kreeg bij de hennepkwekerij, maar dat hij de opbouw van de kwekerij en het telen voornamelijk alleen deed. Het dossier biedt echter aanwijzingen dat sprake is van een tweede betrokkene bij de hennepteelt. Blijkens de huurovereenkomst tussen de verhuurder en de betrokkene werd het pand waarin de hennepplanten zijn aangetroffen sinds 1 maart 2017 door de betrokkene gehuurd. [4] Enkele dagen daarna, op 6, 7 en 8 maart 2017, is een drietal uitgaven bij bouwmarkt [winkel] en een houtbedrijf gedaan vanaf de betaalrekening van de tweede betrokkene die in de onderliggende strafzaak als medeverdachte van de betrokkene is vervolgd. [5] Dat sprake was van een tweede betrokkene volgt ook uit de verklaringen van getuigen die naast het betreffende pand woonden of verbleven. Eén van de getuigen heeft verklaard dat vanaf ongeveer april 2017 twee mannen dagelijks in het pand aan het klussen waren, dat dit enkele weken heeft geduurd en dat de mannen er vervolgens niet zo vaak meer kwamen. [6] De andere getuige spreekt ook over een verbouwing en twee mannen die meestal samen bij het pand aankwamen. [7]
Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de betrokkene niet als enige van de oogstopbrengsten heeft geprofiteerd. Het hof zal het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 89.390,56 daarom pondspondsgewijs verdelen over twee betrokkenen, hetgeen neerkomt op een bedrag van
€ 44.695,28aan voordeel dat de betrokkene heeft genoten.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep elk langer hebben geduurd dan 24 maanden.
In het vonnis in de onderliggende strafzaak van 9 september 2021 is het volgende overwogen.

De rechtbank stelt echter vast dat in de onderhavige zaak het in artikel 6, lid 1, EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Betrokkene is op 26 januari 2018 als betrokkene verhoord en het vonnis in de onderhavige zaak wordt op 9 september 2021 uitgesproken. Hieruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaren met ruim 19 maanden is overschreden.
Gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat de betrokkene sinds het bewezenverklaarde geen andere strafbare feiten heeft gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer opportuun.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Het hof verstaat deze overweging aldus dat aan de betrokkene een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf is opgelegd wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. Het hof ziet hierin voldoende compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn in de ontnemingszaak in eerste aanleg.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met minder dan drie maanden. Om die reden zal het hof een vermindering toepassen op de betalingsverplichting.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 43.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 44.695,28 (vierenveertigduizend zeshonderdvijfennegentig euro en achtentwintig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 43.000,00 (drieënveertigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 860 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. P. Greve en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.

Voetnoten

1.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 12 februari 2018, inclusief bijlage (standaardberekeningen rapport Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016) [doorgenummerde pagina’s 85 tot en met 96].
2.Een proces-verbaal indicatoren eerdere oogsten van 20 november 2017 [doorgenummerde pagina’s 232 tot en met 235] en een huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van 28 februari 2017 [doorgenummerde pagina’s 269 tot en met 272].
3.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 12 februari 2018, inclusief bijlage (standaardberekeningen rapport Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016) [doorgenummerde pagina’s 85 tot en met 96].
4.Een huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van 28 februari 2017 [doorgenummerde pagina’s 269 tot en met 272].
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2018 [doorgenummerde pagina’s 143 tot en met 147].
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2017 [doorgenummerde pagina 224].
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2017 [doorgenummerde pagina 225].