Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
2.De feiten
- i) [appellant] , geboren [geboortedatum], was werknemer bij PrimeSource Holdings Ltd en op grond hiervan deelnemer aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds. [appellant] heeft in 1998 tijdens een dienstreis een zodanig ernstig ongeluk gehad dat hij na het doorlopen van de wachttijd op 14 april 1999 volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
- ii) Ten behoeve van [appellant] is een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen overeengekomen met het Pensioenfonds inhoudend een zogenoemde WAO-excedentverzekering. Dat houdt in dat er een verzekeringsdekking wordt afgesproken voor het loon boven de loongrens van de WAO. Volgens de van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden is de grondslag van de verzekering het jaarsalaris minus de loongrens van de WAO en is 90% van die grondslag verzekerd tot een maximumbedrag van in 1998 fl. 200.000,- aan pensioen. Partijen zijn nader een percentage van 80% van die grondslag overeengekomen.
- iii) Bij brief van maart 1999 heeft het Pensioenfonds aan [appellant] het volgende bericht:
- iv) Na de nodige en langdurige correspondentie over het rechtsgeldig bestaan van deze excedentverzekering heeft het Pensioenfonds bij brief van 30 januari 2015 en na bemiddeling door de Ombudsman Pensioenen aan [appellant] bericht dat er inderdaad een rechtsgeldige overeenkomst terzake een excedent-arbeidsongeschiktheid tot stand was gekomen en dat [appellant] in beginsel aanspraak heeft op het daarop gebaseerde excedent-arbeidsongeschiktheidspensioen vanaf het eerste moment (vaststelling arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO). Om een definitieve toezegging te kunnen doen, verzocht het Pensioenfonds antwoord op een aantal in die brief geformuleerde vragen.
- v) Nadat [appellant] bij brief van 25 februari 2015 aan de Ombudsman Pensioenen inzicht had gegeven in de afhandeling van schade met de verzekeraar van de schadeveroorzakende partij, heeft het Pensioenfonds zich op het standpunt gesteld dat het recht van [appellant] op een uitkering was komen te vervallen, omdat hij zijn recht op schadevergoeding tegenover de veroorzaker van het ongeval had prijsgegeven, terwijl hij dat recht op grond van artikel 14 van het Pensioenreglement had moeten voorbehouden met het oog op mogelijk verhaal door het Pensioenfonds.
- vi) Partijen hebben nadien onder leiding van de Ombudsman Pensioenen schikkingsonderhandelingen gestart, die hebben geresulteerd in een voorstel van de Ombudsman Pensioenen van 3 februari 2016, waarin een eenmalige betaling werd voorgesteld door het Pensioenfonds van een bedrag van € 629.377,- zonder inhouding van loonheffing etc. Na overleg met de Belastingdienst is echter duidelijk geworden dat geen goedkeuring zou worden verkregen voor betaling van bedragen door het Pensioenfonds aan [appellant] zonder inhouding van loonheffing.
- vii) Bij e-mail van 24 januari 2019 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van het Pensioenfonds bericht dat [appellant] bereid was de zaak te schikken tegen betaling van een bedrag ad € 800.000,- bruto onder inhouding van belastingen. Dit bedrag is toegelicht met een becijfering als nader verwoord in die e-mail. Tevens is aangegeven dat uiterlijk 15 februari 2019 een reactie van het Pensioenfonds werd verzocht. Bijgesloten was een concept-vaststellingsovereenkomst waar in de considerans was opgenomen dat partijen in die zin van mening verschilden dat het standpunt van het Pensioenfonds was dat [appellant] geen ‘recht heeft op uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen’ en het standpunt van [appellant] ‘dat hij wel recht heeft op uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen’.
(….) Het bestuur (van het Pensioenfonds, hof) heeft vastgesteld dat de heer [appellant] tegenover het pensioenfonds recht had op een arbeidsongeschiktheidspensioen van € 23.266 bruto per jaar. (…)Het bestuur stelt echter ook vast dat de heer [appellant] geen recht heeft op een bedrag dat hoger is dan de voornoemde nabetaling met rente. De argumenten die het bestuur daarvoor heeft zijn uitgebreid uiteengezet tijdens de bemiddelingspoging bij de Ombudsman Pensioenen. Om die reden ziet het bestuur geen reden om het schikkingsvoorstel van de heer [appellant] te accepteren. Het bestuur hoopt dat het geschil met de heer [appellant] hiermee tot een einde is gekomen. Als de heer [appellant] dat anders ziet, dan zal deze kwestie door hem aan de rechter moeten worden voorgelegd. (….)”
Uw reactie heb ik voorgelegd aan cliënt. Los van dat dit niet is waarop hij had
Het bestuur heeft onlangs een besluit genomen over het geschil van het niet toegekende excedent arbeidsongeschiktheidspensioen. (…)Het bestuur heeft alsnog besloten om u vanaf 1 mei 1999 tot 1 juni 2016 (65 jaar) een excedent arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen. U ontvangt een eenmalige nabetaling. Deze is als volgt samengesteld (zie bijlage). Bruto nabetaling..€ 438.627,45. Netto te vergoeden rente tot 1 oktober 2018 ..€ 220.108,18.”
3.De beoordeling
“Het recht om reeds opeisbaar geworden termijnen van arbeidsongeschiktheidspensioen in te vorderen vervalt 5 jaar nadat deze termijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen termijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren”.Dit betekent volgens het Pensioenfonds dat alle aanspraken op een uitkering vóór 6 juli 2015 (datum inleidende dagvaarding 6 juli 2020) zijn komen te vervallen, zodat er nog slechts aanspraak bestaat over de periode na 6 juli 2015.
primairniet voor toewijzing in aanmerking. Voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding wegens (nog) toekomende indexaties en wettelijke rente, nader op te maken bij staat, acht het hof geen grond aanwezig, nu het hier een niet al te ingewikkelde rekensom betreft, waarbij de financiële uitgangspunten bekend zijn. Het Pensioenfonds zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de beide instanties.