ECLI:NL:GHAMS:2023:3097
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in omgangsregeling na scheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een vrouw en een man over de omgangsregeling met hun minderjarige kind. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin de man als eiser was opgetreden. De vrouw stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat het kind op het moment van indiening van de zaak zijn gewone verblijfplaats in [plaats A] had. De man betwistte dit en stelde dat het kind op dat moment in Nederland verbleef.
Het hof heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind op 8 december 2022 in Nederland was, op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht bevoegdheid had aangenomen op grond van de Verordening Brussel II-ter. De vrouw en de man hebben na de zitting overeenstemming bereikt over de zorg- en contactregeling, die door het hof is vastgelegd. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de omgangsregeling en de vrouw veroordeeld om ervoor te zorgen dat het kind wekelijks contact heeft met de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.