Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief IIbestrijdt Granuband het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] ondanks het ontbreken van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW ontvankelijk is in zijn loonvordering. Het hof verwerpt dit verweer van Granuband. In artikel 7:629a lid 1 BW is bepaald dat de rechter een loonvordering afwijst indien geen verklaring van een door het UWV benoemde deskundige is overgelegd. Vast staat dat [geïntimeerde] geen verklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW heeft overgelegd. In lid 2 is een uitzondering op het bepaalde in lid 1 neergelegd; een deskundigenverklaring is niet vereist indien het overleggen van die verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. Naar het oordeel van het hof doet die uitzonderingssituatie zich in dit geval voor. De vraag die in deze procedure voorligt is of [geïntimeerde] het dienstverband met Granuband al dan niet heeft opgezegd. Het gaat niet om de vraag of [geïntimeerde] ziek is of niet. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de overlegging van die verklaring in dit geval in redelijkheid van [geïntimeerde] kon worden gevergd. Grief II faalt derhalve.
grieven III en IVbetoogt Granuband dat de kantonrechter had moeten beoordelen of [geïntimeerde] , met medewerking van Granuband, zijn opzegbesluit van 2 december 2021 heeft ingetrokken (en niet of hij heeft ingestemd met de brief van 15 december 2021). Daarnaast heeft de kantonrechter ten onrechte een bewijsopdracht aan Granuband gegeven. De kantonrechter had [geïntimeerde] juist in de gelegenheid moeten stellen om te bewijzen dat hij zijn arbeidsovereenkomst niét heeft opgezegd en dat hij op enig moment nog de wens/bereidheid had om voor Granuband te werken, aldus Granuband.
grieven I, V en VIbetoogt Granuband dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet is geslaagd in de opdracht om te bewijzen dat [geïntimeerde] op 15 december 2021 op duidelijke en ondubbelzinnige wijze heeft verklaard dat hij de arbeidsovereenkomst met Granuband wilde opzeggen. Volgens het in deze procedure door Granuband ingenomen standpunt is het dienstverband geëindigd door de opzegging van [geïntimeerde] op 2 december 2021. [geïntimeerde] heeft op die dag meegedeeld niet meer bij Granuband te willen werken. Hij heeft dat eerst tegen de HR-manager gezegd en vervolgens (telefonisch) tegen de algemeen directeur. Op 3 december 2021 heeft [geïntimeerde] tijdens het langdurige gesprek met de algemeen directeur herhaald dat hij niet meer bij Granuband wilde werken en dat hij niet meer zou terugkomen op zijn besluit. Per WhatsApp is hem vervolgens de kans geboden om zich te bedenken maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt. [geïntimeerde] heeft daarna wel gevraagd of een beëindiging door middel van een vaststellingsovereenkomst mogelijk was, maar toen Granuband aangaf daartoe niet bereid te zijn heeft [geïntimeerde] niet gezegd dat hij desondanks nog bereid was om voor Granuband te willen blijven werken. Hieruit blijkt dat Granuband juist zorgvuldig heeft gehandeld. Granuband meent verder dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om de getuigen te horen over de gesprekken en gebeurtenissen in de periode tussen 2 en 15 december 2021. Tot zover het standpunt van Granuband in hoger beroep.
grieven VII en VIIIbetoogt Granuband dat de kantonrechter ten onrechte het loon heeft toegewezen vanaf 15 december 2021 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. In het dictum van de eindbeschikking wordt niet 1 augustus 2022 als einddatum genoemd. Bovendien had de kantonrechter eventuele in de tussentijd ontvangen inkomsten in mindering moeten brengen op de toegewezen loonvordering. [geïntimeerde] moet in ieder geval worden opgedragen om correcte informatie over zijn inkomsten, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer, over die periode te verstrekken. Ook moet duidelijk worden of [geïntimeerde] een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) en/of de Ziektewet (hierna: Zw) heeft ontvangen. Meer subsidiair verzoekt Granuband de loonvordering van [geïntimeerde] met toepassing van het wettelijke matigingsrecht te matigen tot drie maandsalarissen. Tot slot stelt Granuband dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50%.