In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 23 februari 2023. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn volledig was betaald. Belanghebbende had op 30 maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, maar het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het griffierecht van € 548 niet tijdig was voldaan. Belanghebbende kwam in verzet tegen deze uitspraak, waarbij de gemachtigde betwistte dat de herinneringsnota was ontvangen, omdat de handtekening op het track- en traceformulier niet van hemzelf zou zijn. Het Hof oordeelde echter dat de gedragingen van de medewerker van het PostNL-punt aan de gemachtigde moesten worden toegerekend, en dat de ontvangst van de griffierechtnota als geldig moest worden beschouwd. Het Hof ging ook voorbij aan de klacht van belanghebbende dat zij de gelegenheid had moeten krijgen om het resterende griffierecht alsnog te betalen. Het Hof concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.