ECLI:NL:GHAMS:2023:3061

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.326.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de kinderalimentatie die door de moeder aan de vader moet worden betaald. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder zich verzette tegen dit verzoek en ook een verzoek tot kinderalimentatie indiende. De kinderen verblijven sinds februari 2022 bij de vader, na een zorgelijke thuissituatie bij de moeder, die werd gekenmerkt door mishandeling en seksueel misbruik door de partner van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen goed gedijen bij de vader en dat het in hun belang is dat zij bij hem blijven wonen. De moeder heeft een Wajong-uitkering en de vader een WAO-uitkering, wat de financiële situatie van beide ouders beïnvloedt. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 17,- per kind per maand, rekening houdend met de draagkracht van de moeder. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vader bepaald, met de verplichting voor de moeder om kinderalimentatie te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.326.521/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/335476/ FA RK 22-6196
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [plaats B ] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam, gemeente Zaanstad,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [plaats B ] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Matadien te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te [plaats C] (hierna: de GI);
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 30 januari 2023 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 april 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 januari 2023.
2.2
De moeder heeft op 13 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 22 mei 2023 met bijlage;
- op 18 oktober 2023 van de zijde van de vader de producties 13 tot en met 22;
- op 18 oktober 2023 van de zijde van de vader de producties 23 en 24.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-partijen, bijgestaan door hun advocaten;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2012 te [plaats B ] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 9 maart 2020 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de
echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 12 februari 2020.
3.2
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] [in] 2014 te [plaats B ] ;
- [minderjarige 2] [in] 2017 te [plaats B ] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.3
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.4
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder bepaald. Sinds 11 februari 2022 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader.
3.5
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] iedere zondag van 14.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven. [minderjarige 1] verblijft daarnaast in de even weken op woensdag van 12.30 uur tot 19.00 uur en in de oneven weken op vrijdag van 12.30 uur tot 19.00 uur bij de vader.
Verder is een met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bepaald van € 25,- per kind per maand.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 26 april 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 26 april 2023, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 26 april 2024.
3.7
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen op verzoek van de GI uithuisgeplaatst bij de vader tot 26 april 2023,welke uithuisplaatsing vervolgens is verlengd tot 26 april 2024.
3.8
De vader heeft de Franse nationaliteit. De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 12 februari 2020 de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: kinderalimentatie) met ingang van 1 maart 2022 op nihil gesteld en zijn de inleidende verzoeken van de vader tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem en tot het bepalen van een door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), zijn inleidende verzoeken tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem alsmede tot een door de moeder aan de vader met ingang van februari 2022 te betalen kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen. Zij verzoekt -naar het hof begrijpt- de vader te veroordelen de helft van de door hem te ontvangen kinderbijslag aan de moeder te betalen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over de verzoeken, zij het dat waar de rechtbank Brussel II bis als grondslag voor de bevoegdheid noemt, dit, gelet op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, moet worden begrepen als Brussel II-ter. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Nu daartegen geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem heeft afgewezen. De kinderen verblijven al vanaf februari 2022 bij hem. De thuissituatie van de kinderen bij de moeder was zeer zorgelijk. De vader stelt dat de partner van de moeder de kinderen heeft mishandeld en seksueel misbruikt. Terugkeer van de kinderen naar de moeder is niet in hun belang. De vader heeft weliswaar nog geen eigen woonruimte, maar kan met de kinderen bij zijn vader verblijven en verblijft daar ook. Het is in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald. Dit geeft rust en duidelijkheid en sluit bovendien aan bij de feitelijke situatie. De kinderen kunnen niet terug naar de moeder, gelet op hetgeen is voorgevallen tussen de kinderen en de partner van de moeder, maar ook vanwege de agressie van de partner jegens de moeder waar de kinderen getuige van zijn geweest. De vader kan de rechtbank dan ook niet volgen in haar oordeel dat nog onduidelijk is of de kinderen teruggaan naar de moeder, welk oordeel volgens de vader niet te rijmen is met de door hem geschetste omstandigheden bij de moeder thuis.
5.3
De moeder voert aan dat de situatie van de kinderen niet veel veranderd is sinds zij bij hun vader verblijven. Er is nog steeds sprake van onrust en onduidelijkheid in hun leven. De vader woont nog bij zijn moeder en zijn verzoek om een urgentiebewijs is afgewezen. Het woonperspectief van de kinderen is daarom nog steeds onzeker. De aantijgingen van mishandeling en seksueel misbruik zijn afkomstig van de moeder van de vader. Zij laat zich zeer negatief uit over de moeder en haar partner. De moeder neemt de aantijgingen serieus en acht het van belang dat de kinderen bij de vader verblijven totdat dit is onderzocht. Bepaling van het hoofdverblijf bij de vader is nog niet aan de orde, het perspectief van de kinderen is immers nog niet duidelijk, aldus de moeder.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zowel de moeder als de vader de afgelopen periode zich in positieve zin hebben ingezet. De communicatie tussen hen is verbeterd en ook zijn er positieve ontwikkelingen met betrekking tot het contact tussen de moeder en de kinderen. Het is wel zo dat de kinderen bang zijn voor de partner van de moeder, nog los van de vraag of het seksueel misbruik al dan niet heeft plaatsgevonden. De vraag is of deze angst minder zal worden na de traumabehandeling die binnenkort gestart gaat worden. Het gaat verder goed met de kinderen bij de vader. De GI stelt zich op het standpunt dat het op dit moment logischer zou zijn dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Over oma vaderszijde heeft de GI opgemerkt dat zij de vader ondersteunt in de zorg voor de kinderen en de kinderen aan haar zijn gehecht. Zij speelt een belangrijke rol in hun leven.
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bekrachtigen. In het kader van de ondertoezichtstelling dient te worden onderzocht wat het perspectief van de kinderen is. Daartoe dienen eerst de resultaten van de traumabehandeling te worden afgewacht en dienen de mogelijkheden van de moeder te worden onderzocht, waarna een beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen kan worden genomen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is verklaard, is het volgende naar voren gekomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds februari 2022 -eerst in overleg tussen partijen en later met een door de GI verzochte machtiging tot uithuisplaatsing- bij de vader. Aanvankelijk verbleven zij met de vader in het huis van oma vaderszijde en op dit moment in het huis van opa vaderszijde. Gebleken is dat het goed gaat met de kinderen bij de vader en dat hij de kinderen de ruimte geeft tot contact met de moeder. Iedere week zijn de kinderen op vrijdag bij de moeder thuis, zonder dat de partner van de moeder daarbij aanwezig is. Dit verloopt goed. In overleg met de GI hebben de kinderen ook al een nacht met de moeder bij oma moederszijde geslapen. Al lange tijd zijn de kinderen bang voor de partner van de moeder. Na de bestreden beschikking hebben de kinderen uitlatingen gedaan die kunnen duiden op seksueel misbruik door de partner van de moeder, waarvan aangifte is gedaan. Dit onderzoek loopt nog. Ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat de traumabehandeling voor de kinderen binnenkort zal aanvangen. De vader is met behulp van zijn netwerk, onder wie oma vaderszijde, in staat de kinderen de rust en stabiliteit te geven die zij nodig hebben. Een voorwaarde voor de traumabehandeling is dat er duidelijkheid en rust voor de kinderen is en het hof is met de GI van oordeel dat de vader degene is die dit nu en in de nabije toekomst kan bieden. Onzeker is of de moeder in de toekomst de zorg voor de kinderen op zich kan nemen, reeds vanwege de situatie met haar partner en de angst die de kinderen voor de partner tonen. Hoe positief het ook is dat de kinderen contact met de moeder hebben, onder de huidige omstandigheden is niet te verwachten dat de kinderen op korte termijn weer bij de moeder zullen kunnen wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing, die gericht is op terugkeer van de kinderen naar de moeder, is daarmee in de onderhavige situatie niet meer de meest passende maatregel. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats is dat wel en sluit aan op de feitelijk al geruime tijd bestaande situatie. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepalen.
De kinderalimentatie
5.7
De vader stelt dat het verblijf van de kinderen bij de vader rechtvaardigt dat de moeder aan hem kinderalimentatie betaalt. De vader verzoekt te bepalen dat de moeder aan hem de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand zal betalen. De vader heeft een WAO-uitkering en zijn inkomen is niet toereikend om in de kosten van de kinderen te voorzien. De moeder heeft een Wajong-uitkering. Tot voor kort ontving de moeder nog kinderbijslag en het kindgebonden budget voor de kinderen.
5.8
De moeder voert aan geen draagkracht te hebben om enige bijdrage aan de vader te kunnen voldoen. Bovendien heeft de vader ook nimmer de minimale bijdrage aan de moeder betaald.
5.9
Het hof overweegt dat niet in geschil is dat de moeder een Wajong-uitkering geniet van minder dan € 1.680 per maand. Gelet hierop en gezien de aanbevelingen in het Tremarapport, wordt aan de zijde van de moeder uitgegaan van de minimale draagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- per maand voor twee of meer kinderen. Nu de moeder naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met haar huidige partner een kind heeft waarvoor zij onderhoudsplichtig is, zal het hof de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie vaststellen op afgerond € 17,- (€ 50:3) per kind per maand. Gelet op het geringe inkomen van de moeder en de zorg die zij heeft voor het kind met haar huidige partner, ziet het hof aanleiding te bepalen dat de moeder met ingang van de datum van deze beschikking deze kinderalimentatie aan de vader dient te gaan betalen, zodat het verzoek van de vader om de bijdrage te laten ingaan per februari 2022 zal worden afgewezen.
Het verzoek met betrekking tot de kinderbijslag
5.1
De moeder stelt dat de vader vanaf 1 april 2021 de helft van de kinderbijslag heeft ontvangen. Nu de moeder de kinderbijslag met de vader heeft gedeeld toen de kinderen bij haar verbleven, vindt zij het redelijk dat omgekeerd hetzelfde gebeurt. Ook heeft de vader geen woonlasten zodat hij in staat is de kosten van de kinderen te voldoen.
5.11
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens hem is er geen grondslag voor dit verzoek.
5.12
Het hof stelt voorop dat de kinderen bij de vader hun hoofdverblijf hebben en dat hij een aanzienlijk groter aandeel in de zorg heeft en ten gevolge daarvan aanspraak maakt op de volledige kinderbijslag. Reeds omdat de vader de kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt, is er -nog daargelaten de vraag of de wet daarvoor een grondslag biedt- geen aanleiding om te bepalen dat de vader de helft van de kinderbijslag aan de moeder moet voldoen, zoals de moeder verzoekt. Dat partijen in het verleden andere afspraken hebben gemaakt en de vader vanaf 1 april 2021 de helft van de kinderbijslag heeft ontvangen, terwijl de kinderen pas in februari 2022 bij hem zijn gaan wonen, maakt dit niet anders. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van 12 februari 2020, dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben;
bepaalt dat de moeder aan de vader met ingang van heden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal betalen van € 17,- (zeventien euro) per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.F. Miedema, en M. Overmars, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 12 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.