ECLI:NL:GHAMS:2023:3060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.327.279/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep met afwijzing vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A. Johannsen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 17 april 2023, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een consultancyvergoeding aan de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.J. Hagemans. De appellant verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, stellende dat hij in financiële nood zou komen als de geïntimeerde het vonnis zou executeren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie en dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het bestreden vonnis. De incidentele vordering tot schorsing is dan ook afgewezen. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.327.279/01
zaaknummer / rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/731113 / KG ZA 23-218
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 oktober 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.J. Hagemans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 mei 2023, hersteld bij exploot van 22 mei 2023,
in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2023, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie. De grieven tegen het kort geding vonnis zijn in de appeldagvaarding opgenomen, waarbij [appellant] ook heeft ingesteld een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) totdat op het hoger beroep is beslist.
Bij antwoordconclusie in het incident heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter – kort gezegd en voor zover in het incident van belang – [appellant] veroordeeld om [geïntimeerde] voorlopig een consultancyvergoeding van minimaal € 6.000,- bruto per maand te betalen totdat in de bodemprocedure is vastgesteld of [geïntimeerde] daarop nog aanspraak heeft.
Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet gemotiveerd.
2.2.
Aan zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft een betalingsverplichting uit een geldlening en beschikt niet over financiële reserves.
Als [geïntimeerde] tot de executie van het vonnis overgaat, kan [appellant] niet meer aan zijn betalingsverplichting voldoen en zal hij nieuwe leningen moeten sluiten waardoor hij in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Dat [appellant] die betalingsverplichting heeft en in financieel zwaar weer terecht zal komen als hij moet blijven betalen, kan worden afgeleid uit de stukken die hij in het hoger beroep zal voegen. Omdat die stukken in eerste aanleg ontbraken, heeft de voorzieningenrechter de stellingen van [geïntimeerde] gevolgd dat [appellant] voldoende draagkracht heeft. In zoverre berust het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag, aldus [appellant] , die ook betoogt dat de voorzieningenrechter terecht heeft aangenomen dat de consultancyvergoeding verschuldigd is zolang [geïntimeerde] werkt voor de ondernemingen van [appellant] , maar ten onrechte heeft aangenomen dat [geïntimeerde] (nog) voor zijn ondernemingen werkt.
2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5.
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling betreft betaling van een geldsom, die bovendien dient als inkomen van [geïntimeerde] . Daarmee is het belang van [geïntimeerde] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Om te beoordelen of, zoals [appellant] met zijn incidentele vordering beoogt, moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn, moeten het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand gedurende het hoger beroep en het vooropgestelde belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling worden afgewogen.
2.6.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Het hof overweegt daartoe als volgt. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat de tenuitvoerlegging van het vonnis tot gevolg zal hebben dat hij vanwege een betalingsverplichting uit een geldlening in een financiële noodsituatie komt te verkeren, maar [appellant] heeft in het kader van dit incident geen stukken overgelegd die de door hem gestelde financiële noodsituatie kunnen onderbouwen. Hij kondigt slechts aan dat hij stukken in het hoger beroep zal voegen waaruit die betalingsverplichting kan worden afgeleid. Voor zover [appellant] de incidentele vordering baseert op inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis, heeft te gelden dat het hof in het kader van dit incident niet op die bezwaren kan ingaan en dat op het oordeel in de hoofdzaak niet kan worden vooruitgelopen. Verder is het hof niet gebleken dat het bestreden vonnis op een kennelijke misslag berust. Wat [appellant] daarover heeft betoogd, leidt niet tot het oordeel dat dit het geval is. Hierbij dient te worden bedacht dat, om te kunnen concluderen dat van een tot schorsing van de tenuitvoerlegging nopende feitelijke of juridische misslag sprake is, ten minste vereist is dat dit klaarblijkelijk het geval is, dat wil zeggen dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging onjuist is. Voor verdere beoordeling van de juistheid van de overwegingen van de rechtbank is in dit incident geen plaats.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep niet opweegt tegen het belang van [geïntimeerde] om het bestreden vonnis hangende het hoger beroep ten uitvoer te leggen.
De incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.
2.8.
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.9.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 21 november 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, H.A. van den Berg en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.