ECLI:NL:GHAMS:2023:3055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.328.487/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats C]. De moeder, die samen met haar partner in [plaats C] wil gaan wonen, heeft aangevoerd dat de noodzaak voor de verhuizing groot is, onder andere vanwege financiële redenen en de wens om dichter bij familie te zijn. De vader heeft zich verzet tegen de verhuizing, omdat hij vreest dat zijn betrokkenheid bij de opvoeding van [minderjarige] zal afnemen en dat de sociale omgeving van [minderjarige] in [plaats A] is. Het hof heeft de belangen van beide ouders en het kind afgewogen. Het hof oordeelt dat de belangen van de vader en [minderjarige] zwaarder wegen dan die van de moeder. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat de huidige situatie niet meer vol te houden is. Het hof heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Daarnaast heeft het hof ook de verzoeken van beide ouders met betrekking tot de zorgregeling besproken en enkele wijzigingen goedgekeurd, waaronder de regeling voor Hemelvaart en de kerstvakantie. De moeder mag maximaal om het jaar met [minderjarige] naar Aruba afreizen, maar de zorgregeling blijft in grote lijnen ongewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.328.487/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/729049 / FA RK 23-706 (VZ/ED/AP/SM)
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag , locatie [plaats B ] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 10 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 31 augustus 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts ingekomen de stukken van de procedure bij de rechtbank, ingediend door de moeder op 29 juni 2023.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- partijen en hun advocaten;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
2.6
Op 21 september 2023 heeft [minderjarige] met de voorzitter gesproken, in het bijzijn van de griffier. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij niet wil dat de inhoud van het gesprek wordt gedeeld met zijn ouders. Het hof heeft die wens gerespecteerd. Aangezien de ouders (dus) niet inhoudelijk kunnen reageren op hetgeen [minderjarige] naar voren heeft gebracht, zal de inhoud van het besprokene in het navolgende buiten beschouwing blijven.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2011 te [plaats B ] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . Dit is bepaald bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017.
3.3
Partijen hebben bij/na hun uiteengaan een ouderschapsplan opgesteld. In dit ouderschapsplan, dat door partijen op 27 januari 2017 is ondertekend en dat onderdeel uitmaakt van voornoemde beschikking van de rechtbank van 28 februari 2027, is onder meer het navolgende opgenomen:

(…)
Artikel 2.1
[minderjarige] heeft hoofdverblijf bij de moeder en zal op haar adres in het bevolkingsregister van de gemeente [plaats A] ingeschreven staan. Aan haar komt daarom het recht toe de kinderbijslag ten goede te innen.
Artikel 2.2
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden waarbij zij in acht nemen het belang van [minderjarige] om in nabijheid van zijn beide ouders op te kunnen groeien en zo min mogelijk verandering van leefomgeving voor hem (dat wil zeggen behoud van de [school] te [plaats A] , clubs, vriendjes, etc.) en waarbij beide ouders intensief betrokken kunnen zijn bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] middels co-ouderschap zoals omschreven in artikel 3.
(…)
Artikel 3.1 – Zorg/contactregeling
De ouders zijn de volgende zorg/contactregeling overeengekomen:
-
[minderjarige] verblijft van zaterdag (8.00 uur) tot dinsdag (in school) bij de vader en van
dinsdag (uit school) tot zaterdag (8.00 uur) bij de moeder;
  • Een weekend per 4 weken verblijft [minderjarige] bij moeder;
  • Tijdens het weekend dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, haalt de vader [minderjarige]
op zaterdagochtend om 8.00 op voor de zwemles en voetbaltraining en brengt hem om 13.00 weer terug naar de moeder;
-
Na het weekend dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, is [minderjarige] bij vader van
maandagmiddag (uit school) tot dinsdagmiddag (in school), zomede op woensdag (uit school) tot 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op woensdag naar het adres van de moeder brengt. In voorkomende gevallen brengt vader [minderjarige] na het eten bij moeder terug (19.00).
Artikel 3.2 – Regeling voor vakanties en bijzondere dagen zoals feest- en verjaardagen:
Ouders komen overeen dat [minderjarige] de helft van de vakantietijd bij elk van de ouders doorbrengt volgens het navolgende schema, tenzij ouders van dit schema in onderling overleg wensen af te wijken:
  • Zomervakantie: de eerste 3 weken bij de moeder en de laatste 3 weken bij de vader;
  • Herfstvakantie: jaarlijks afwisselend het ene jaar bij de moeder en het andere jaar bij
de vader, te beginnen in 2017 bij de vader, in 2018 bij de moeder, enz.
-
Kerstvakantie: jaarlijks afwisselend bij de vader of de moeder te beginnen met de
kerstvakantie 2017 bij de moeder, kerstvakantie 2018 bij de vader, enz.
-
Voorjaarsvakantie: afwisselend het ene jaar bij de ene en het andere jaar bij de andere
ouder, te beginnen met de voorjaarsvakantie 2017 bij de moeder, in 2018 bij de vader, enz.
-
Meivakantie: de eerste week bij de moeder en de laatste week bij de vader.
En voorts:
  • Vaderdag bij de vader en op Moederdag bij moeder;
  • Sint Maarten en Sinterklaas: gezamenlijk, maar indien dit niet haalbaar is bij de ouder
bij wie hij volgens de reguliere regeling verblijft;
  • Koningsdag: afwisselend het ene jaar bij de ene en het andere jaar bij de andere ouder;
  • Paasdagen: afwisselend het ene jaar bij de ene en het andere jaar bij de andere ouder;
  • Verjaardag [minderjarige] : bij de ouder waar hij volgens de reguliere regeling verblijft.
De andere ouder wordt in de gelegenheid gesteld [minderjarige] op de dag zelf in persoon te feliciteren. Het kinderfeestje van [minderjarige] wordt jaarlijks afwisselend door vader of moeder georganiseerd, waarbij de andere ouder in staat wordt gesteld het kinderfeestje mee te vieren/te helpen, te beginnen met 2017 bij vader, 2018 bij moeder, enz.;
-
Verjaardagen van de ouders: [minderjarige] is bij de ouder die jarig is – als wegens
omstandigheden zoals een buitenlandverblijf niet mogelijk, is er in elk geval contact via telefoon/Facetime etc. op de verjaardag zelf.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de zorg/contactregeling in de toekomst aangepast worden.
Artikel 3.3 – Halen/brengen
Behoudens wissels via school, brengt de ouder waar [minderjarige] het laatst heeft verbleven hem naar de andere ouder, tenzij ouders in onderling overleg anders overeenkomen.
Artikel 3.4 – Onderhouden van contacten
Als [minderjarige] bij de ene ouder is, zal deze ouder contact met de andere ouder, mits dit geschiedt op een voor alle betrokkenen aanvaardbare wijze, niet in de weg staan.
Als [minderjarige] bij moeder verblijft, vindt een vast Facetime/Skype-contact plaats op donderdagavond om 19 uur;
Als [minderjarige] bij vader verblijft vindt een vast Facetime-/Skype-moment plaats op zondag om 19 uur.
(…)”
3.4
Bij brief van 30 januari 2020 heeft de moeder laten weten ermee in te stemmen dat de vader [minderjarige] elke woensdag uit school ophaalt en hem diezelfde dag voor 18.30 uur weer bij haar thuisbrengt, mits hij deze afspraak ook persoonlijk uitvoert en de zorg voor [minderjarige] niet uit handen geeft aan anderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen teneinde met [minderjarige] te kunnen verhuizen naar de gemeente [plaats C] afgewezen.
Daarnaast is overeenkomstig het verzoek van de vader in aanvulling op het eerder door de ouders gesloten ouderschapsplan in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat:
- [minderjarige] , naast de zorgregeling zoals deze is opgenomen in het ouderschapsplan,
iedere woensdag uit school tot na afloop van voetbaltraining c.q. tot 19.30 uur bij de vader verblijft;
- Goede Vrijdag, Pinksteren en Hemelvaartsdag tussen ouders worden gedeeld, in die zin
dat [minderjarige] in de oneven jaren op voornoemde dagen bij de vader verblijft en in de
even jaren bij de moeder;
- de kerstvakantie tussen partijen wordt gedeeld, in die zin dat [minderjarige] in de oneven
jaren in de eerste week bij de vader verblijft en in de tweede week bij de moeder en in de even jaren andersom, waarbij partijen in onderling overleg zullen zorgen dat [minderjarige] gerechtigd is om één kerstdag bij de andere ouder te vieren indien kerst volledig in de eerste of de tweede week valt.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat:
- de verdeling van de zorg tijdens de kerstvakantie (tijdelijk) vervalt indien de moeder
tijdens de kerstvakantie met [minderjarige] bij haar ouders op bezoek gaat in Aruba en zij dit uiterlijk drie maanden vóór aanvang van deze kerstvakantie bij de vader heeft gemeld.
Tot slot is de vader vervangende toestemming verleend voor het aanmelden en inschrijven van [minderjarige] bij het Vechtstede College te [plaats A] .
4.2
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
- te bepalen dat de moeder vervangende toestemming zal worden verleend te verhuizen met [minderjarige] naar [plaats C] ;
- te bepalen de moeder vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van een geschikte school te [plaats C] voor [minderjarige] ;
- te bepalen dat er een zorg- en contactregeling zal gelden als volgt:
- de maandag uit school verschuift naar vrijdag uit school;
- de ongeveer tien dinsdagmiddagen uit school die de vader bij een verhuizing dreigt te gaan missen, worden gecompenseerd met één week extra herfst/voorjaarsvakantie. Dit leidt ertoe dat vanaf dat moment de vader altijd zowel de herfst- als de voorjaarsvakantie [minderjarige] bij zich heeft.
De moeder zal de vader vrijwaren voor het vervoer tussen [plaats C] en [plaats A] . De overdracht zal plaatsvinden op vrijdagmiddag direct na school en maandagochtend of zondagavond na het avondeten. Eventuele vervoerskosten van de vader richting [plaats C] (bijvoorbeeld ouderavonden) kunnen desgewenst worden vergoed.
De moeder verzoekt voorts (voorwaardelijk – uitsluitend indien haar verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats C] niet wordt toegewezen en wordt bepaald dat [minderjarige] op woensdagmiddag bij de vader is), een extra weekend met [minderjarige] , zodat [minderjarige] twee weekenden bij de vader en twee weekenden bij de moeder zal zijn.
4.3
De vader verzoekt in het principaal hoger beroep de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.4
De vader verzoekt in het incidenteel hoger beroep om, uitvoerbaar bij voorraad, met wijziging dan wel aanvulling van het tussen partijen op 27 januari 2017 gesloten ouderschapsplan c.q. de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017 en de beschikking waarvan beroep:
- te bepalen dat de moeder maximaal om het jaar met kerst met [minderjarige] naar Aruba afreist;
- te bepalen dat als de moeder met [minderjarige] in de kerstvakantie naar Aruba afreist, de door de vader gemiste feest- en vakantiedagen met [minderjarige] in een andere vakantie worden gecompenseerd, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
- te bepalen dat [minderjarige] in de oneven jaren óók op de vrijdag na Hemelvaart bij de vader verblijft, en in de even jaren bij de moeder, zodat het Hemelvaartsweekend om en om een lang weekend met [minderjarige] inhoudt;
Tot slot verzoekt de vader (voorwaardelijk - uitsluitend indien de moeder de verhuizing naar [plaats C] wenst voort te zetten zonder [minderjarige] -);
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen;
- een zorgregeling te bepalen, waarbij de moeder de zorg voor [minderjarige] heeft om het weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur.
4.5
De moeder verzoekt in het incidenteel hoger beroep de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de grieven in principaal hoger beroep en in incidenteel hoger beroep, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
Vervangende toestemming
5.2
Aan het hof ligt eerst de vraag voor of aan de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats C] .
Wettelijk kader
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te nemen.
Standpunten van partijen
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats C] heeft afgewezen en heeft geoordeeld dat de moeder de (financiële) noodzaak om te verhuizen onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens de moeder is de noodzaak om te verhuizen naar [plaats C] groot. Zij wil daar met haar partner gaan samenwonen, zijn woning is ruimer en in [plaats C] wonen hun familie en vrienden, alsmede de familie van haar partner. Daarnaast speelt mee dat de moeder de kosten van haar huidige
(eenpersoons-)appartement in [plaats A] amper kan opbrengen, terwijl de woning ook te klein is. De kans van de moeder om een betaalbare sociale huurwoning te vinden in [plaats A] is nihil en in de vrije sector zijn de huurprijzen te hoog. Een huis kopen in [plaats A] is gezien de hoge huizenprijzen niet mogelijk. De huidige partner van de moeder kan niet naar [plaats A] verhuizen, nu hij verplichtingen heeft in [plaats C] .
Daarnaast heeft de moeder de vader tijdig geïnformeerd over de voorgenomen verhuizingsplannen en het voorwaardelijk inschrijven van [minderjarige] op een school in [plaats C] , in het geval het verzoek tot verhuizing zou worden toegewezen. Zij heeft uitdrukkelijk aangegeven wat de bedoeling zou zijn voor de invulling van een nadere zorgregeling en het voortzetten van de voetbalactiviteiten in [plaats A] , dan wel in [plaats C] .
De betrokkenheid van de vader bij het voetbal van [minderjarige] valt niet als een dermate zwaarwegend belang aan te merken dat een verhuizing daarmee onmogelijk is. [minderjarige] kan zijn voetbalwedstrijd op zaterdag alsmede zijn voetbaltraining op zondag blijven doen in [plaats A] , omdat hij dan ook bij de vader verblijft. Bovendien zou een verhuizing van [plaats A] naar [plaats C] nauwelijks een wijziging in de betrokkenheid bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] middels co-ouderschap meebrengen. Wat betreft de zorg/contactregeling zou de maandagavond kunnen worden omgeruild voor de vrijdagavond. Het regulier vervoer tussen [plaats C] en [plaats A] voor [minderjarige] zal worden uitgevoerd door de moeder. Voorts worden ongeveer tien dinsdagmiddagen uit school die de vader bij een verhuizing dreigt te missen, gecompenseerd met één week extra herfst/voorjaarsvakantie. Ten aanzien van de extra kosten die de vader dan zou moeten maken voor de zorgregeling, is de moeder bereid om daar waar noodzakelijk de kosten te dragen, dan wel voor een oplossing zorg te dragen. De intentie en beweegreden voor het opnemen in het ouderschapsplan van de voorwaarde dat [minderjarige] in de nabijheid van zijn beide ouders dient te kunnen opgroeien, was om te voorkomen dat een ouder met [minderjarige] naar een ander land zou verhuizen. Niet bedoeld is dat de ouders feitelijk dicht bij elkaar zouden moeten wonen. Het ouderschapsplan is gebaseerd op een kind van vijf jaar dat afhankelijk is van zijn ouders, die hem moeten ophalen en brengen tot aan de bassischool. Voor de periode ná de basisschoolperiode in [plaats A] is niets overeengekomen in het ouderschapsplan. Subsidiair dient een raadsonderzoek plaats te vinden, nu de belangen van [minderjarige] in deze zaak door de rechtbank onvoldoende zijn onderkend, aldus de moeder.
5.5
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van de moeder terecht heeft afgewezen. De noodzaak voor de verhuizing is niet komen vast te staan. De sociale omgeving van [minderjarige] bevindt zich uitsluitend in [plaats A] . De huidige woning van de moeder is passend voor [minderjarige] en haar. De moeder kan wellicht alsnog in aanmerking komen voor een andere woonruimte, nu is gebleken dat haar inkomen fors is gestegen ten opzichte van het uiteengaan van partijen. In november 2022 is de verhuizing voor het eerst onderwerp van gesprek geweest. Nadien is de vader nimmer door de moeder geïnformeerd over haar verhuisplannen, noch over een gewenste/passende school voor [minderjarige] in [plaats C] en heeft er geen enkel overleg plaatsgevonden. De rol van de vader als zeer betrokken ouder wordt door de moeder weggecijferd en gebagatelliseerd. De vader arrangeert altijd alles met en voor [minderjarige] . De vader staat iedere training van [minderjarige] op het veld als onderdeel van de trainersstaf en hij ondersteunt [minderjarige] overigens ook met zijn schoolzaken. Daarnaast werkt de vader op alle maandagen vanuit huis en is hij dus aanwezig voor [minderjarige] . Het omruilen van de maandagavond voor de vrijdagavond impliceert voor de vader dat hij zal verworden tot weekendvader, terwijl dat nooit de intentie van partijen is geweest en geen recht doet aan zijn betrokkenheid. Los daarvan is halen/brengen op maandag of vrijdag, met de fikse reisafstand tussen [plaats C] en [plaats A] , moeilijk te combineren met een 40-urige werkweek. Conform het voorstel van de moeder zou de vader [minderjarige] bijna de helft van de tijd per maand minder hebben, wat niet acceptabel is. Het voorstel van de moeder om de gemiste dinsdagmiddagen te compenseren met een extra week in de voorjaars- en herfstvakantie is geen realistische oplossing. Bij een verhuizing naar [plaats C] zou de vader in alle opzichten geen onderdeel meer zijn van de middelbareschooltijd van [minderjarige] . Voorts zal het brengen en halen van [minderjarige] grotendeels voor rekening van de vader komen, aangezien de moeder geen rijbewijs en auto heeft. Een voorstel hoe dat te compenseren in tijd en geld ontbreekt echter. De moeder heeft niet aangegeven bereid te zijn om extra kosten te dragen en haar standpunt dat zij bereid is met de vader in gesprek te gaan acht de vader weinig geloofwaardig. De vader betwist stellig dat het begrip “in nabijheid” uit zijn verband is getrokken, aangezien nabijheid van beide ouders cruciaal en als wenselijk werd ervaren bij het opstellen van het ouderschapsplan. Partijen hebben bedoeld dat zij feitelijk heel dicht bij elkaar zouden moeten wonen, aldus de vader.
Advies van de raad
5.6
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van het geven van een concreet advies omtrent de vraag of aan de moeder al dan niet vervangende toestemming zou moeten worden verleend om met [minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen, maar de noodzaak van de verhuizing is nog niet helemaal duidelijk voor de raad. Deze procedure en de onduidelijkheid hierover leveren veel spanning en stress op bij [minderjarige] , want hij wil beide ouders tevreden houden. Er bestaat een groot verschil tussen de ouders met betrekking tot de belevingswereld van [minderjarige] , dat is opvallend. De moeder toont weinig inzicht in de veranderingen voor [minderjarige] die bij een verhuizing aan de orde zullen zijn. De wens van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen is begrijpelijk en invoelbaar, maar het contact tussen [minderjarige] en de vader zal dan wel veranderen. De raad acht een raadsonderzoek, zoals door de moeder subsidiair verzocht, niet in het belang van [minderjarige] .
Oordeel van het hof
5.7
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de verzochte vervangende toestemming voor een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats C] , zodat geen aanleiding bestaat hierover een raadsonderzoek te gelasten, zoals door de moeder verzocht.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Partijen zijn in 2014 vanuit [plaats B ] naar [plaats A] verhuisd. In 2016 zijn zij uit elkaar gegaan. In januari 2017 zijn de ouders het onder 3.3 genoemde ouderschapsplan overeengekomen. Blijkens het ouderschapsplan is het uitgangspunt van de ouders dat de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] evenredig tussen hen wordt verdeeld (co-ouderschap). Sinds vijf en een half jaar heeft de moeder een relatie met haar huidige partner, die een ruime koopwoning in het Statenkwartier in [plaats C] heeft. Sindsdien verblijft de moeder daar een groot deel van de tijd. De moeder werkt sinds het uiteengaan van partijen fulltime bij de Belastingdienst, waarvan twee dagen op het kantoor [plaats B ] en drie dagen vanuit huis. De vader werkt eveneens fulltime en ook twee dagen op kantoor (in [plaats D] ) en drie dagen vanuit huis. Het reizen naar het buitenland voor zijn werk is sinds corona afgenomen.
Als de moeder ook in hoger beroep geen toestemming krijgt om met [minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen, dan zal zij in [plaats A] blijven wonen, aldus de moeder ter zitting in hoger beroep.
5.8
Het belang van de moeder bij een verhuizing naar [plaats C] is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten op een plek waar zij kan samenwonen met haar partner, waar ook haar familie vlakbij woont en waar zij financieel in staat is te wonen in een ruime woning, met een eigen slaapkamer voor [minderjarige] en vlakbij het strand. De moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het leven van haar en [minderjarige] in [plaats C] goed heeft geregeld voor zover het aankomt op werk, huisvesting, school, een ondersteunend netwerk en overige voorzieningen. Ook heeft de moeder een natuurlijk moment voor de verhuizing uitgekozen; aanvankelijk tijdens de overgang van [minderjarige] van de basisschool naar de middelbare school en thans na de afronding van zijn eerste schooljaar op de middelbare school. Het belang van de moeder bij de gevraagde toestemming tot verhuizing is duidelijk, evenals het belang van [minderjarige] om aldaar door de moeder te worden verzorgd en opgevoed.
5.9
Tegenover het belang van de moeder staat het belang van de vader om zijn huidige rol in het leven van [minderjarige] te behouden. De vader is bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats C] niet meer in staat om betrokken te zijn in en bij zijn (doordeweekse) dagelijkse leven, terwijl die betrokkenheid in het belang van [minderjarige] is. Een co-ouderschap zoals door partijen afgesproken en sinds 2017 uitgevoerd, is dan niet meer mogelijk. Tevens is het belang van [minderjarige] ermee gediend om in de omgeving van de vader te kunnen opgroeien en daarbij door hem te worden verzorgd en opgevoed. Daarbij komt dat [plaats A] , waar [minderjarige] tot op heden verblijft, een voor hem vertrouwde omgeving is waar hij naar school gaat en zijn sociale omgeving heeft. Het belang van de vader bij afwijzing van het verzoek van de moeder en het daaraan gerelateerde belang van [minderjarige] is evenzeer duidelijk.
5.1
Thans komt het aan op een afweging van de belangen die hierboven zijn omschreven.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat de ouders in het belang van [minderjarige] en henzelf als ouders een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn overeengekomen. Dit veronderstelt dat zij in de uitvoering daarvan ieder een gelijk aandeel hebben. Het veronderstelt ook dat [minderjarige] , afhankelijk van zijn leeftijd, een zelfstandig aandeel in de uitvoering heeft, in die zin dat hij zoveel mogelijk op eigen gelegenheid naar de woningen van beide ouders, zijn school, vrienden, sport en andere nevenactiviteiten kan gaan. Ouders hebben het belang van [minderjarige] - in nabijheid van zijn beide ouders op te kunnen groeien en zo min mogelijk verandering van leefomgeving voor hem - in het ouderschapsplan opgenomen. De afstand tussen [plaats A] en [plaats C] is te groot om de vader nog in die mate bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te betrekken dat dit tegemoet komt aan de co-ouderschapsregeling die partijen voor ogen stond en ook blijkt uit het door partijen opgestelde ouderschapsplan. Dat geldt ook als de door de moeder voorgestelde zorg- en vakantieregeling in aanmerking wordt genomen. De moeder heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan de betreffende bepaling in het ouderschapsplan (zie onder 3.3) geacht moet worden uitsluitend te hebben gegolden voor een beperkte tijd na de echtscheiding, of zich beperkte tot het voorkómen van een verhuizing naar Aruba, althans dat de man dat zo moet hebben begrepen. Het hof ziet geen aanleiding deze bepaling buiten beschouwing te laten.
De vraag is thans of het belang van de moeder zo zwaarwegend is dat dit opweegt tegen de bezwaren die hiervoor zijn omschreven. Anders dan de moeder, beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Het hof onderschrijft (de kern van) de overwegingen van de rechtbank (onder 4.2.6 t/m 4.2.9 van de bestreden beschikking). De daartegen door de moeder gerichte grieven leiden niet tot een ander oordeel. Het aanbod van de moeder ‘om daar waar noodzakelijk kosten te dragen dan wel voor een oplossing zorg te dragen’ is onvoldoende concreet, en tegen de achtergrond van het feit dat de zij niet over een rijbewijs of auto beschikt, ontoereikend.
Ook in hoger beroep is de noodzaak van de door de moeder gewenste verhuizing onvoldoende gebleken. Evident is dat de moeder graag bij haar partner, en in een ruimere woning, wil wonen, maar zij heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader onvoldoende aangetoond dat zij (financieel) niet meer in staat is met [minderjarige] te verblijven in haar huurappartement in [plaats A] . Zij heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat haar inkomen inmiddels is gestegen tot € 2.400,- netto per maand. Bovendien is het door de man gedane verzoek tot verlaging van de kinderbijdrage afgewezen. Dat de woning veel kleiner en minder gerieflijk is dan de woning die de moeder permanent in [plaats C] kan bewonen met haar partner is duidelijk, maar legt onvoldoende gewicht in de schaal. Verder is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de moeder al veel bij haar partner in [plaats C] is en ook van daaruit haar werk uitoefent. De moeder is alleen in [plaats A] als zij de doordeweekse zorg, van dinsdag tot zaterdagochtend, voor [minderjarige] heeft, terwijl ook haar partner een deel van deze tijd, vanaf donderdagavond, bij hen in [plaats A] doorbrengt. Ook hierom weegt de wens van de moeder om zich volledig te vestigen bij haar partner in [plaats C] niet op tegen het belang van [minderjarige] en de vader, voor wie een verhuizing immers zoals hiervoor geschetst vergaande gevolgen zal hebben.
De vrouw heeft in hoger beroep nog gewezen op haar belang om familie en vrienden in de buurt te hebben wonen, maar zoals hiervoor overwogen verblijft de moeder al veel in [plaats C] .
Het belang van [minderjarige] zal zijn gediend met de mogelijkheid dat ook de partner van de moeder hem kan helpen met zijn schoolvakken, maar de primaire opvoeders van [minderjarige] zijn de ouders, en niet gebleken is dat de huidige situatie, waarbij de ouders en de partner van de moeder [minderjarige] – indien nodig – helpen, ontoereikend is.
De vrouw heeft – ten slotte – nog aangevoerd dat de vader sinds 2017 diverse keren van partner is veranderd, en dat sprake is van een voor [minderjarige] zeer onwenselijke en instabiele omgeving, maar laatstgenoemde stelling is door de man gemotiveerd weersproken.
5.11
Gelet op het voorgaande, is het hof net als de rechtbank, van oordeel dat het belang van de vader en [minderjarige] bij afwijzing van het verzoek van de moeder zwaarder weegt dan het belang van de moeder en [minderjarige] bij toewijzing daarvan. Hetgeen de moeder verder nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Zorgregeling
5.12
Nu het verzoek van de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen, zal worden afgewezen, dient het hof (nog) te beslissen over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de zorg- en vakantieregeling.
Wettelijk kader
5.13
Ingevolge artikel 1:253a, vierde lid BW in samenhang met artikel 1:377e BW – voor zover hier van belang – kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen onder meer een beslissing inzake een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
Reguliere zorgregeling
5.14
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat [minderjarige] de woensdag uit school tot na afloop van voetbaltraining c.q. tot 19.30 uur bij de vader zal verblijven. Dit betrof een tijdelijke regeling, die weer teruggedraaid dien te worden. De moeder verzoekt voorts, als wordt bepaald dat [minderjarige] op woensdagmiddag bij de vader is, een extra weekend met [minderjarige] , zodat [minderjarige] twee weekenden bij de vader en twee weekenden bij de moeder zal zijn.
5.15
Volgens de vader is het een jarenlang lopende afspraak dat [minderjarige] op woensdagmiddag bij de vader verblijft, die al sinds het opstellen van het ouderschapsplan geldt en die de moeder heeft bevestigd. Met betrekking tot een extra weekend van [minderjarige] met de moeder voert hij aan dat dan de tijd van [minderjarige] met de vader en in zijn gewone leefomgeving beperkt wordt, en dat is onwenselijk.
Oordeel van het hof
5.16
Tussen partijen is niet in geschil dat – voor zover relevant - sprake is van een wijziging van omstandigheden als hiervoor onder 5.13 bedoeld.
Het hof is, net als de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stellingen van de vader, voldoende vast staat dat partijen in ieder geval vanaf 30 januari 2020 de afspraak hebben gemaakt dat [minderjarige] elke woensdagmiddag bij de vader zou verblijven, waarbij de vader [minderjarige] van school haalt en weer bij de moeder thuis brengt. Het stond de moeder dan ook niet vrij om deze afspraak zonder overleg met de vader te wijzigen. Het hof ziet evenmin als de rechtbank, aanleiding voor een wijzing van deze regeling. De omstandigheid dat [minderjarige] dan met (zware) schoolboeken naar de woning van de vader moet fietsen, acht het hof onvoldoende zwaarwegend. Het hof zal het verzoek van de moeder om deze afspraak weer terug te draaien, dan ook afwijzen en de beschikking in zoverre bekrachtigen. Het verzoek van de moeder om een extra weekend met [minderjarige] , zal het hof eveneens afwijzen. Onvoldoende is gebleken waarom afwijking in zoverre van de in het ouderschapsplan vastgelegde reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige] zou zijn.
Hemelvaart
5.17
De vader verzoekt te bepalen dat [minderjarige] de vrijdag ná Hemelvaartsdag ook bij de ouder verblijft waar hij conform de feestdagenverdeling op Hemelvaartsdag is. Dit is rustiger voor [minderjarige] , voorkomt discussies tussen partijen en geeft de vader - en in de even jaren ook de moeder - alsnog de mogelijkheid om van het weekend na Hemelvaartsdag bijvoorbeeld een lang weekend weg te gaan.
5.18
De moeder verzoekt te bepalen dat [minderjarige] op Hemelvaartsdag bij haar verblijft, zoals hij ook zou doen volgens de reguliere zorgregeling nu Hemelvaartsdag altijd op een donderdag valt. De moeder is katholiek en daardoor hecht zij veel belang aan de daarmee samenhangende feestdagen.
Oordeel van het hof
5.19
Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen en in aanvulling op het eerder door partijen gesloten ouderschapsplan - voor zover noodzakelijk met wijziging c.q. aanvulling van het tussen partijen op 27 januari 2017 gesloten ouderschapsplan c.q. de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017 en de beschikking waarvan beroep - bepalen dat [minderjarige] de vrijdag ná Hemelvaartsdag ook bij de ouder verblijft waar hij conform de feestdagenverdeling op Hemelvaartsdag is. Dientengevolge zijn beide partijen om het jaar in staat om Hemelvaart in te vullen met [minderjarige] zoals zij dat wensen. Dit levert ook de minste wisselingen op en dus het meest rust, continuïteit en duidelijkheid voor [minderjarige] . Evenwel betekent dit dat de reguliere regeling af en toe wordt doorbroken, maar deze zal het weekend ná Hemelvaart weer gelden. Er vindt geen compensatie van dagen plaats, zoals door de moeder verzocht. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen.
Kerstvakantie
5.2
Partijen hebben ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de verdeling van de kerstvakantie. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. Het hof zal in aanvulling op het eerder door partijen gesloten ouderschapsplan - voor zover noodzakelijk met wijziging c.q. aanvulling van het tussen partijen op 27 januari 2017 gesloten ouderschapsplan c.q. de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017 en de beschikking van de rechtbank van 21 april 2023 – bepalen dat de moeder maximaal om het jaar met kerst met [minderjarige] naar Aruba afreist en dat als de moeder met [minderjarige] in de kerstvakantie naar Aruba afreist, [minderjarige] de kerstvakantie in het jaar daarop bij de vader doorbrengt. Het verzoek van de vader te bepalen dat als de moeder met [minderjarige] in de kerstvakantie naar Aruba afreist, de door hem gemiste feest- en vakantiedagen met [minderjarige] in een andere vakantie worden gecompenseerd, zal het hof gelet daarop afwijzen. Het staat partijen uiteraard vrij om van deze verdeling in onderling overleg af te wijken.
5.21
Het in incidenteel hoger beroep voorwaardelijk gedane verzoek van de vader behoeft geen bespreking aangezien ook het hof het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing afwijst en de moeder ter zitting in beide instanties heeft verklaard niet zonder [minderjarige] naar [plaats C] te zullen verhuizen.
5.22
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt in aanvulling op het eerder door partijen gesloten ouderschapsplan - voor zover
noodzakelijk met wijziging c.q. aanvulling van het tussen partijen op 27 januari 2017 gesloten
ouderschapsplan c.q. de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017 en de beschikking van de rechtbank van 21 april 2023 - in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat:
- [minderjarige] de vrijdag ná Hemelvaartsdag ook bij de ouder verblijft waar hij conform de feestdagenverdeling op Hemelvaartsdag is;
- de moeder maximaal om het jaar met kerst met [minderjarige] naar Aruba afreist en dat, als de moeder met [minderjarige] in de kerstvakantie naar Aruba afreist, [minderjarige] de kerstvakantie in het daarop volgende jaar bij de vader doorbrengt;
verklaart deze beschikking wat de zorgregeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M. van Baardewijk en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer en mr. I.L.I. Bossert als griffiers en is op 12 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.