ECLI:NL:GHAMS:2023:3050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.330.792/01 en 200.330.792/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en begeleide omgang tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding en omgangsregeling van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] te wijzigen in eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen, en om de zorgregeling te hervatten conform eerdere afspraken. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarin het gezamenlijk gezag is beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag is belast. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen, wat heeft geleid tot de beëindiging van het gezamenlijk gezag. De vader heeft aangevoerd dat hij het eenhoofdig gezag nodig heeft om sneller beslissingen te kunnen nemen over de schoolgang en medische zorg van [minderjarige 2]. De moeder heeft echter betoogd dat de wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is, gezien de problemen in de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen zal behouden, omdat dit in het belang van de kinderen is. De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zal voorlopig onder begeleiding plaatsvinden, terwijl de omgang met [minderjarige 2] niet meer begeleid hoeft te worden, aangezien hij bij de vader woont. De vader's verzoek om schorsing van de bestreden beschikking is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.330.792/01 en 200.330.792/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/334168 / FA RK 22-5521
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 juli 2023. Op diezelfde dag is ook een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking ingediend.
2.2
De moeder heeft op 5 september 2023 een verweerschrift in het incident ingediend.
2.3
De moeder heeft op 21 september 2023 een verweerschrift in de bodemzaak ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 21 augustus 2023, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 oktober 2023, met bijlagen;
- een brief van de zijde van de moeder van 8 november 2023, met bijlage.
2.5
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 15 november 2023 gelijktijdig plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door S. Molenaar;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogden.
De advocaat van de vader heeft ter zitting meegedeeld dat de vader wegens ziekte de zitting niet kon bijwonen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2009;
- [minderjarige 2] , [in] 2012;
- [minderjarige 3] , [in] 2015 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. [minderjarige 2] verblijft sinds juni 2022 feitelijk bij de vader.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 4 februari 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is daarna verlengd, de laatste keer tot 4 februari 2023. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is verlengd tot 4 augustus 2024.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 mei 2022 is op verzoek van de GI een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van zondagochtend 10.30 uur tot woensdag naar school bij de vader verblijven en van woensdag na school tot zondag 10.30 uur bij de moeder. Hierbij is ook een vakantieregeling vastgesteld.
3.4
Op 5 september 2022 hebben de Gl en de ouders afgesproken dat de moeder tweewekelijks omgang heeft met [minderjarige 2] , op dinsdag van 13.00 uur tot 17.00 uur en op vrijdag van 12.00 uur tot 15.00 uur.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 juli 2022 de beslissing op de verzoeken van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin en het tijdelijk stopzetten van de zorgregeling tussen hem en de ouders aangehouden. Tevens is daarbij het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 1] (speciaal onderwijs) afgewezen, evenals het verzoek van de vader om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij hem.
3.6
Bij beschikking van 25 november 2022 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de moeder vervangende toestemming verleend [minderjarige 2] in te schijven op de [school 1] of [school 2] , beide scholen voor speciaal onderwijs in [plaats C] . [minderjarige 2] is ingeschreven op de [school 1] . Bij diezelfde beschikking zijn de (gewijzigde) verzoeken van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een 24-uursvoorziening en het tijdelijk stopzetten van de zorgregeling tussen hem en beide ouders afgewezen.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank van 20 februari 2023 zijn de verzoeken van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, te weten primair het verlenen van vervangende toestemming aan hem om [minderjarige 2] in te schrijven op het regulier onderwijs, subsidiair het verlenen van vervangende toestemming om [minderjarige 2] tot de meivakantie 2023 te laten proefdraaien in het regulier onderwijs.
3.8
Op 3 februari 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende:
1. De vader dient zijn medewerking te verlenen aan inschrijving van [minderjarige 2] op een onderwijsvorm die experts passend voor hem vinden. Dit betekent concreet dat de vader medewerking dient te verlenen aan de inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 1] voor speciaal onderwijs;
2. De vader dient zijn medewerking te verlenen aan de ingezette hulpverlening en de hulpverlening dient zicht te krijgen op zijn opvoedvaardigheden;
3. De vader dient zijn medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek en behandeling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
4. De vader dient de omgangsafspraken na te komen.
3.9
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem heeft de vader bij vonnis in kort geding van 12 april 2023 vervangende toestemming verleend om ID-kaarten voor [minderjarige 2] en zijn zussen aan te vragen en om met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op vakantie te gaan naar Spanje.
3.1
Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft de kinderrechter de onder 3.8 genoemde schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en de vader een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag dat hij in gebreke blijft ten aanzien van het verlenen van medewerking aan de inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat:
- het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over de kinderen toekomt;
- de omgang tussen de vader en de kinderen, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2022, onder begeleiding van de GI of door de GI aangewezen instantie zal plaatsvinden.
De verzoeken van de vader om hem alleen met het gezag over [minderjarige 2] te belasten en hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] in te schrijven op het reguliere onderwijs zijn daarbij afgewezen.
In de bodemzaak (zaaknummer 200.330.792/01)
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- primair het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] wordt gewijzigd en het eenhoofdig gezag aan hem wordt toegewezen, subsidiair het gezamenlijk gezag over alle minderjarigen [kindren] in stand blijft, dan wel wordt hersteld;
- de zorgregeling conform de beschikking van 24 mei 2022 wordt hervat;
- de schoolgang van [minderjarige 2] wordt beschermd in die zin dat hij op de [school 1] kan blijven en hierna kan doorstromen naar het reguliere onderwijs conform de beschikking van de rechtbank van 16 mei 2023.
4.3
De moeder verzoekt met afwijzing van de verzoeken van de vader de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incident (zaaknummer 200.330.792/02)
4.4
De vader verzoekt in het incident de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van bovengenoemde beslissing te schorsen.
4.5
De moeder verzoekt het verzoek van de vader in het incident af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof liggen voor het verzoek van de vader over het gezag en de omgang en over de schoolgang van [minderjarige 2] , alsmede zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Raadsonderzoek
5.2
Ter zitting in hoger beroep hebben beide partijen naar voren gebracht dat een raadsonderzoek meer helderheid zou kunnen verschaffen over de problematiek die aan de verzoeken ten grondslag ligt.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep opgemerkt dat er al veel informatie beschikbaar is en betwijfelt of het uitstellen van een eindbeslissing in het belang van de kinderen is. De raad heeft zich daarom gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5.4
Het hof acht zich op grond van de beschikbare informatie voldoende voorgelicht en zal geen onderzoek door de raad verzoeken. In het procesdossier bevinden zich vele stukken van hulpverlening, de ondertoezichtstelling en de diverse procedures. Een raadsonderzoek zal de nodige tijd kosten. Duidelijkheid is op dit moment voor ouders en kinderen van groot belang, zodat zij hun aandacht kunnen richten op en kunnen profiteren van de hulpverlening.
In de bodemzaak (zaaknummer 200.330.792/01)
Gezag
5.5
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van de ouders toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd en de moeder heeft belast met het eenhoofdig gezag. [minderjarige 2] verblijft tot nader order bij de vader omdat de moeder op dit moment de zorg voor [minderjarige 2] niet kan dragen. De vader vindt het noodzakelijk dat hij het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] krijgt zodat beslissingen met betrekking tot zijn schoolgang, medische zaken en hulpverlening vlotter genomen kunnen worden. Sinds [minderjarige 2] bij de vader verblijft, zijn meerdere problemen die al jaren speelden – zoals het obstipatieprobleem van [minderjarige 2] – binnen enkele maanden opgelost.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven bij de moeder. Sinds de bestreden beschikking ontzegt de moeder elk contact tussen de vader en de dochters. De omgangsbegeleiding is nog niet gestart. De wijziging van het gezag heeft ervoor gezorgd dat er geen contact meer is tussen de vader en de dochters. De zusjes en [minderjarige 2] zien elkaar ook niet meer. Het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zou dan ook beter voor hen zijn, aldus de vader.
5.7
De moeder voert aan dat de wijziging van het gezag in het belang van de kinderen nodig is omdat de ouders tot op heden niet in staat zijn met elkaar te overleggen over zaken met betrekking tot de kinderen. Dit wordt ook bevestigd door de GI. De moeder is zich ervan bewust dat enkel de wijziging van het gezag niet voldoende is om de problematiek bij de kinderen weg te nemen. Hierom heeft zij na de bestreden beschikking hulpverlening ingeschakeld van Family Supporters, die gedurende het gezamenlijk gezag geen hulp mochten bieden van de vader. Dat de vader zaken soepel en snel kan regelen, betwist de moeder. De vader was het vaak niet eens met beslissingen die de moeder in het belang van de kinderen wilde nemen, waardoor deze niet van de grond kwamen. Zo is [minderjarige 2] een jaar niet naar school geweest en kregen de kinderen niet de medische behandeling die zij nodig hadden. Sinds de moeder het eenhoofdig gezag heeft, heeft zij de kinderen direct aangemeld bij Family Supporters en ervoor gezorgd dat de kinderen de juiste zorg krijgen.
5.8
De raad merkt op dat de kinderen klem zitten in de strijd tussen de ouders. De ouders kunnen al geruime tijd niet met elkaar communiceren en het lukt hen niet om gezamenlijk te beslissen over de kinderen. De raad is daarom van mening dat uitvoering van het gezamenlijk gezag onmogelijk is gebleken. Sinds de moeder het eenhoofdig gezag heeft, is er meer rust en gaat het beter met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Daarom adviseert de raad het eenhoofdig gezag van de moeder over hen in stand te laten. Over [minderjarige 2] adviseert de raad de vader met het eenhoofdig gezag over hem te belasten omdat [minderjarige 2] volledig bij de vader woont en daar voorlopig ook zal blijven. Wel is daarbij van belang dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] doorloopt en dat de vader blijft samenwerken met de GI, aldus de raad.
5.9
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep het volgende is gebleken. De ouders zijn in oktober 2019 uit elkaar gegaan. De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De ouders zijn daartoe niet in staat gebleken. Zo hebben de ouders niet de voor [minderjarige 2] nodige beslissingen rond zijn schoolgang kunnen nemen, waarover tussen hen de afgelopen jaren verschillende procedures zijn gevoerd. [minderjarige 2] is in die tijd een jaarlang niet naar school geweest. Verder hebben de ouders een verschillende visie op de benodigde hulpverlening voor de kinderen. Voor [minderjarige 2] is van belang dat hij gediagnosticeerd wordt, zodat bepaald kan worden welke hulpverlening hij nodig heeft. Het benodigde diagnostische onderzoek is gedurende de tijd dat de ouders het gezamenlijk gezag hadden niet van de grond gekomen. Uit de verslaglegging van de verschillende betrokken hulpverleners is gebleken dat vertraging in het maken van gezamenlijke gezagsbeslissingen vaak aan de vader te wijten was. In het kader van de medische zorg aan de kinderen staan de ouders ook niet op een lijn. [minderjarige 3] heeft diabetes en kreeg tot de bestreden beschikking haar insuline vijf keer per dag per injectie toegediend. Volgens de kinderarts was een insulinepomp een beter alternatief, omdat daarmee de toediening van insuline beter gedoseerd kan worden en [minderjarige 3] dan niet meer meermaals per dag geïnjecteerd hoeft te worden. De vader heeft hier echter geen toestemming voor willen geven, waardoor deze overstap niet gemaakt kon worden. Daarnaast had [minderjarige 1] al langere tijd een beugel nodig, ook daarvoor ook heeft de vader geen toestemming gegeven.
5.1
Sinds de moeder het eenhoofdig gezag heeft, lijkt er meer rust te zijn voor de kinderen. De moeder heeft, anders dan in de tijd van het gezamenlijk gezag, beslissingen kunnen nemen met betrekking tot de hulpverlening. Zij heeft de kinderen opnieuw aangemeld voor begeleiding door Family Supporters. Er zal diagnostiek en behandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] worden ingezet. Daarnaast is de moeder sinds de bestreden beschikking in staat te beslissen over onderwerpen waar al langere tijd strijd over was. Daardoor heeft [minderjarige 1] nu een beugel en [minderjarige 3] een insulinepomp. Sindsdien zijn de bloedsuikerwaardes van [minderjarige 3] veel stabieler, waardoor zowel op korte als op lange termijn ernstige gezondheidsrisico’s voor haar zijn verminderd.
5.11
De vader heeft primair verzocht om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] te belasten. Vaststaat dat [minderjarige 2] diagnostiek en een passende behandeling nodig heeft om zijn problematiek te verhelpen. Dit is de afgelopen jaren niet van de grond gekomen doordat de ouders het niet eens konden worden over de juiste hulpverlening. De vader is door de hulpverlening meerdere malen gevraagd om in het belang van [minderjarige 2] het advies van professionals op te volgen. De vader wilde [minderjarige 2] echter niet naar het speciaal onderwijs laten doorstromen, waardoor er onduidelijkheid was over de vervolgplek van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] verkeerde hierdoor langere tijd in onzekerheid. Pas sinds de kinderrechter bij beschikking van 16 mei 2023 de vader een dwangsom heeft opgelegd voor iedere dag dat hij in gebreke blijft ten aanzien van het verlenen van medewerking aan de inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 1] , gaat [minderjarige 2] weer naar school.
Hoewel het positief is dat er, zoals de GI ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, op dit moment goed contact mogelijk is met de vader en de GI zodoende meer zicht heeft op de thuissituatie van [minderjarige 2] , is deze prille ontwikkeling onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat de vader in de toekomst als enige gezagsdrager tijdig de juiste gezagsbeslissingen voor en over [minderjarige 2] zal nemen. [minderjarige 2] komt wekelijks bij zijn moeder en zij voedt hem ook op en laat zich daarbij eveneens adviseren door opvoedingsondersteuning. Daarom zal het hof het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag afwijzen. Het is belangrijk dat de start van diagnostiek en vervolgens de passende behandeling niet meer dan nodig worden vertraagd en dat ook over de schoolgang van [minderjarige 2] geen onduidelijkheden meer kunnen ontstaan.
5.12
Het subsidiaire verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over de kinderen te herstellen, zal het hof eveneens afwijzen. Ten aanzien van [minderjarige 2] is gebleken dat het de ouders niet lukt om gezamenlijk gezagsbeslissingen in zijn belang te nemen. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is het van groot belang dat de voor hun zorg en opvoeding belangrijke beslissingen voortvarend kunnen worden genomen, hetgeen in de situatie waarin de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenden niet mogelijk is gebleken. Dit lijkt alleen te kunnen indien de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Het hof acht het daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag door de moeder wordt uitgeoefend.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigen voor zover daarbij het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen is beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen is belast.
5.13
Het hof heeft van de GI vernomen tijdens de mondelinge behandeling dat een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is ingediend bij de kinderrechter. [minderjarige 2] woont immers de meeste tijd bij de vader. Nu de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] , is het een wettelijke vereiste dat het verblijf bij de niet gezagdragende ouder wordt geformaliseerd door een beslissing van de kinderrechter.
Omgang
5.14
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.15
De vader stelt dat ten onrechte is geoordeeld dat de omgang tussen de vader en de kinderen onder begeleiding plaats dient te vinden. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg was een vervanger van de gezinsvoogd aanwezig, die onvoldoende op de hoogte was van de stand van zaken. Hierdoor kon diegene niet met zekerheid antwoorden of begeleid contact tussen de vader en de kinderen noodzakelijk is. De omgang- en vakantieregeling zoals die bij de beschikking van 24 mei 2022 is vastgesteld, is door de bestreden beschikking ruw verstoord, wat ervoor heeft gezorgd dat de kinderen niet meer samen met de vader op vakantie konden. Doordat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] de vader enkel onder begeleiding mogen zien – en de omgangsbegeleiding tot op heden niet is gestart – en de moeder iedere vorm van contact tussen hen weigert, is er geen contact tussen de vader en de dochters. Daarnaast zien de kinderen elkaar ook niet meer, omdat [minderjarige 2] volledig bij de vader verblijft.
5.16
De moeder voert aan dat begeleide omgang tussen de vader en de kinderen noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De moeder hoopt dat als [minderjarige 2] behandeling krijgt, [minderjarige 2] uiteindelijk weer bij de moeder kan komen wonen. De omgang moet geleidelijk worden opgebouwd, omdat [minderjarige 2] bij grote veranderingen zijn emoties moeilijk kan reguleren en woedebuien krijgt. De vader werkt echter niet mee aan de opbouw van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] . De moeder vindt het belangrijk dat de vader de kinderen ziet en dat zij een goede band met hem hebben, maar stelt als voorwaarde dat de vader de kinderen niet meer emotioneel belast. In het verleden heeft de vader de kinderen meermaals betrokken in de strijd tussen de ouders door negatieve uitspraken over de moeder te doen. Hierdoor stelde [minderjarige 1] zich steeds wantrouwender op tegenover de moeder. De moeder vindt daarom dat begeleiding van de omgang op dit moment noodzakelijk is en hoopt dat de vader tijdens deze momenten kan leren om de kinderen niet meer te betrekken in de strijd. Bovendien klopt het niet dat de kinderen elkaar niet zouden zien, zij zien elkaar tijdens de omgangsmomenten van [minderjarige 2] bij de moeder thuis gedurende anderhalve dag per week, aldus de moeder.
5.17
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep afgevraagd of omgangsbegeleiding noodzakelijk is. Het is belangrijk dat de omgang op een ontspannen manier verloopt zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] een eigen beeld van de vader kunnen vormen, aldus de raad.
5.18
Het hof overweegt dat uit hetgeen over en weer in de stukken en op de zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt dat de (juridische) strijd tussen de ouders van invloed is geweest op de houding van de kinderen tegenover de moeder. Uit de verslaglegging van de GI en de betrokken hulpverlening blijkt dat de vader de kinderen in het verleden in het conflict heeft betrokken door op een negatieve wijze over de moeder te spreken en hen te belasten met volwassenzaken door hen te vertellen over hetgeen er in de juridische stukken in de procedures tussen de ouders beschreven staat. Dit heeft bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] ertoe geleid dat er (een groot risico op) contactverlies met de moeder is opgetreden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] eerst onder begeleiding dient plaats te vinden en dat hervatting van de regeling als bepaald in de beschikking van 24 mei 2022, zoals de vader heeft verzocht, nog niet aan de orde is.
5.19
De moeder is ervan overtuigd dat het niet de intentie is van de vader om de kinderen emotioneel te belasten en hoopt dat hij, met begeleiding, kan leren op een positieve wijze te communiceren met de kinderen. Daarnaast zijn alle betrokkenen het met elkaar eens dat het van belang is dat de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] elkaar zo snel mogelijk weer zien. Door de lange wachtlijsten heeft er echter nog geen begeleide omgang tussen de vader en de meisjes plaatsgevonden.
De moeder heeft een particuliere omgangsbegeleider gevonden, waarbij wekelijkse omgangsbegeleiding op korte termijn kan worden gestart. De moeder staat ervoor open om de kosten van de omgangsbegeleiding bij helfte te verdelen. Indien de vader niet de financiële middelen heeft om de andere helft te betalen, wil zij de omgangsbegeleiding eens in de veertien dagen volledig betalen. Op deze manier zien [minderjarige 1] en [minderjarige 3] de vader zo snel mogelijk. Het hof geeft de ouders mee alvast te starten met deze wel beschikbare begeleide omgang. In de tussentijd zal de aanmelding van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) in stand blijven zodat zij zo nodig daarna nog onder begeleiding van deze gesubsidieerde omgangsbegeleider omgang met de vader kunnen hebben. Aangezien er op dit moment geen ondertoezichtstelling meer loopt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , zal het hof de door de rechtbank bepaalde begeleiding van de GI of door de GI aangewezen instantie wijzigen in ‘begeleide omgang’.
5.2
Omgangsbegeleiding tussen vader en [minderjarige 2] is een gepasseerd station aangezien [minderjarige 2] bij de vader woont. Op dit moment ziet [minderjarige 2] de moeder elke week op woensdagmiddag na school en overnacht [minderjarige 2] van vrijdag op zaterdag bij de moeder thuis. Volgens de moeder verlopen deze contactmomenten goed en heeft [minderjarige 2] veel baat bij structuur. De contactmomenten tussen [minderjarige 2] en de moeder dienen geleidelijk te worden opgebouwd omdat [minderjarige 2] moeite heeft om zijn emoties te reguleren bij grote veranderingen. Het hof acht het op dit moment nog niet in het belang van [minderjarige 2] om een regeling vast te leggen, omdat er nog sprake is van een opbouw en onduidelijk is in welk tempo het contact verder zal kunnen worden uitgebreid. Het verzoek van de vader om te bepalen dat de zorgregeling conform de beschikking van 24 mei 2022 wordt hervat, zal het hof dan ook afwijzen.
Schoolgang
5.21
[minderjarige 2] gaat sinds dit jaar naar de [school 1] , waar hij speciaal onderwijs volgt. De vader stelt dat de schoolgang van [minderjarige 2] beschermd dient te worden. De vader vreest dat, nu de moeder het eenhoofdig gezag heeft en is verhuisd naar [plaats B] , zij samen met de GI kan bepalen dat het goed is voor [minderjarige 2] om naar een andere school bij haar in de buurt te gaan. Het is echter in het belang van [minderjarige 2] dat hij op deze school kan blijven en daarna kan doorstromen naar het reguliere onderwijs, aldus de vader.
5.22
De moeder voert aan dat het niet in het belang van [minderjarige 2] is om nu weer van school te wisselen, zij is dan ook niet voornemens om hem van school te laten wisselen. De moeder snapt niet waar de vrees van de vader dat [minderjarige 2] op een andere school wordt geplaatst vandaan komt. De moeder is verhuisd naar [plaats B] , maar werkt nog steeds in [plaats C] , waardoor zij [minderjarige 2] gemakkelijk naar school kan brengen, hetgeen zij op dit moment ook al doet met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Als blijkt dat [minderjarige 2] uiteindelijk kan doorstromen naar regulier onderwijs, zal zij daaraan meewerken, aldus de moeder.
5.23
De raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] naar school gaat en passend onderwijs krijgt. [minderjarige 2] heeft extra begeleiding nodig, dus is het in zijn belang dat hij op de [school 1] blijft. Het is aan de school om aan te geven wanneer hij eventueel naar het reguliere onderwijs kan, aldus de raad.
5.24
Het hof overweegt als volgt.
Aan de moeder is bij beschikking van de rechtbank van 25 november 2022 vervangende toestemming verleend [minderjarige 2] in te schrijven op de [school 1] in [plaats C] . Vervolgens heeft de vader verzocht [minderjarige 2] in te schrijven voor regulier onderwijs, welk verzoek bij beschikking van 20 februari 2023 is afgewezen. Zoals hiervoor reeds benoemd, heeft de kinderrechter bij beschikking van 16 mei 2023 de vader een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat hij in gebreke blijft ten aanzien van het verlenen van medewerking aan de inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 1] . Positief is dat de vader deze school nu passend acht voor [minderjarige 2] , maar niet is aangetoond dat nogmaals in een rechterlijk oordeel dient te worden vastgelegd dat [minderjarige 2] op deze school kan blijven, totdat hij kan doorstromen naar het reguliere onderwijs. Niet is gebleken dat de moeder [minderjarige 2] op een andere school zou willen plaatsen en zij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook uitdrukkelijk aangegeven dat daartoe geen voornemens bestaan. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
In het incident (zaaknummer 200.330.792/02)
5.25
De vader heeft tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking verzocht. Nu bij deze beschikking einduitspraak in de bodemzaak wordt gedaan, is daarmee het belang van de vader bij een beslissing op het schorsingsverzoek vervallen. Het schorsingsverzoek zal worden afgewezen.
5.26
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de bodemzaak (zaaknummer 200.330.792/01):
bekrachtigt de bestreden beschikking waarbij het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt beëindigd en de moeder alleen met het ouderlijk gezag is belast;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ter attentie van het openbaar register;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] dient te worden begeleid, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de moeder tot het bepalen van een begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, met dien verstande dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] vooralsnog begeleid zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in het incident (zaaknummer 200.330.792/02):
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.F Miedema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 12 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.