ECLI:NL:GHAMS:2023:2966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
200.327.962/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige en de noodzaak van duidelijkheid in de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige, geboren in 2015. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 8 maart 2023 het gezag van de ouders beëindigd, maar de moeder was in hoger beroep gegaan omdat zij meende dat zij in staat was om voor de minderjarige te zorgen. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers waren van mening dat beëindiging van het gezag noodzakelijk was, gezien de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige door de situatie thuis.

Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De moeder had een geschiedenis van verslaving en psychische problemen, en haar gedrag tijdens omgangsweekenden had geleid tot ernstige zorgen over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de minderjarige duidelijkheid nodig had over haar toekomst en dat het in haar belang was dat het gezag van de moeder werd beëindigd.

De moeder had verzocht om een contra-expertise, maar het hof wees dit verzoek af, omdat een dergelijk onderzoek een grote belasting voor de minderjarige zou zijn en de noodzakelijke duidelijkheid in haar leven in de weg zou staan. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder om aanhouding van de zaak af, omdat dit de onzekerheid voor de minderjarige zou verlengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.327.962/01
zaaknummer rechtbank: C/15/330616 / FA RK 22-3584
beschikking van de meervoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats C] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), en
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- Gezinshuis [gezinshuis] .

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , heeft in een beschikking van 8 maart 2023 het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd (hierna: de bestreden beschikking). De moeder wil dat zij het gezag behoudt, omdat zij vindt dat zij (op termijn) zelf weer voor [minderjarige] kan zorgen en omdat [minderjarige] er geen last van heeft dat de moeder het gezag heeft. De raad en de GI vinden beëindiging van het gezag van de moeder wel noodzakelijk. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 maart 2023.
2.2
De raad heeft op 9 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 1 augustus 2023 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de moeder van 2 augustus 2023 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de raad van 24 oktober 2023 met bijlage, en
- een e-mail van de zijde van de GI van 24 oktober 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout,
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijwerker,
- een medewerker van het gezinshuis [gezinshuis] .
De moeder en de vader waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren. De ouders hadden tot de bestreden beschikking samen het gezag over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] staat sinds 10 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. In oktober 2020 is [minderjarige] uit huis geplaatst en in december 2020 is [minderjarige] weer thuis gaan wonen. [minderjarige] is vervolgens bij beschikking van 16 juni 2021 opnieuw, met spoed, uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling zijn daarna steeds verlengd (met uitzondering van enkele dagen in 2022, omdat het verlengingsverzoek toen niet op tijd was binnengekomen bij de rechtbank).
3.3
[minderjarige] verblijft sinds 16 juni 2021 in een gezinshuis.
3.4
[minderjarige] had tot 10 september 2023 onbegeleide omgang met de ouders: de laatste periode een weekend per twee weken van vrijdagmiddag tot en met zondag en de andere week op maandag.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is op het verzoek van de raad het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , met benoeming van de GI tot voogdes, af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder een contra-expertise te gelasten en de beslissing op de zaak in afwachting daarvan aan te houden.
4.3
De raad verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Beëindiging van het gezag
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid,
BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Standpunten
5.2
De moeder stelt in het beroepschrift dat de aanvaardbare termijn niet is verstreken. Het gaat stukken beter met de moeder dan toen [minderjarige] uit huis werd geplaatst. De GI heeft onvoldoende hulpverlening ingezet voor de moeder, en haar opvoedvaardigheden onvoldoende onderzocht. Daardoor is het onterecht als het gezag nu wordt beëindigd. Bovendien is de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk, omdat de moeder in principe overal toestemming voor geeft. Nergens blijkt uit dat beëindiging van het gezag van de moeder [minderjarige] meer duidelijkheid over haar toekomstperspectief zou geven.
5.3
De raad vindt dat de onzekerheid die [minderjarige] ervaart over waar ze opgroeit zo groot is, dat zij wordt bedreigd in haar ontwikkeling. [minderjarige] kan daarom niet langer afwachten of de moeder positieve ontwikkelingen doormaakt en daardoor in de toekomst misschien toch voor [minderjarige] kan zorgen. De moeder zal naar eigen zeggen blijven strijden om ervoor te zorgen dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. Doordat de moeder niet instemt met [minderjarige] ’s verblijf in het gezinshuis, kan [minderjarige] geen duidelijkheid krijgen over waar zij verder op zal groeien als de moeder het gezag behoudt.
5.4
De GI heeft naar voren gebracht dat de moeder vanaf 2018 tot kort geleden opvoedondersteuning heeft gehad. De moeder kan echter nog steeds niet goed voor [minderjarige] zorgen en heeft op 10 september 2023 tijdens een omgangsweekend zeer veel alcohol gedronken, een zelfmoordpoging gedaan en [minderjarige] ernstig belast met haar gedrag en uitspraken.
Beoordeling door het hof
5.5
[minderjarige] heeft veel meegemaakt toen zij nog thuis bij de ouders woonde. De ouders sloegen [minderjarige] en schreeuwden dagelijks tegen haar. De ouders gebruikten ook fysiek en verbaal geweld tegen elkaar. De moeder nam meermaals een overdosis aan medicatie in. Ook beschermden de ouders [minderjarige] niet tegen gevaar rondom het huis: [minderjarige] heeft wel eens medicatie van de moeder ingenomen, omdat dat op tafel lag en speelde naast openstaande ramen waaruit zij kon vallen. De moeder was verslaafd aan drugs en de ouders gebruikten veel alcohol. Vanaf 2018 waren steeds hulpverleners betrokken bij het gezin, maar de samenwerking verliep niet goed. De vader bedreigde verschillende hulpverleners en de situatie bij [minderjarige] thuis werd niet beter. [minderjarige] is daarom in oktober 2020 uit huis geplaatst. In december 2020 is [minderjarige] weer thuis gaan wonen. In maart 2021 is de moeder opgenomen in de Detox vanwege een methadonverslaving, maar zij wilde niet meewerken aan een volledige opname voor haar verslaving. Vanwege een melding over huiselijk geweld tussen de ouders wilden de ouders met [minderjarige] naar haar oma van moederszijde in Duitsland vluchten. Sindsdien is [minderjarige] weer uit huis geplaatst en woont zij in het gezinshuis.
5.6
Tot aan afgelopen zomer ging het beter met de moeder dan in 2020 en 2021. Zij had al ruim een jaar geen drugs gebruikt. Vanaf 2022 verbleef [minderjarige] een weekend per twee weken bij de ouders. Dat ging lange tijd redelijk, maar er waren nog veel zorgen. Zo kwam [minderjarige] soms heel moe terug van een weekend. Ook ging de omgang soms niet door, omdat het de ouders niet lukte om zich aan de afspraak te houden om vooraf een planning door te sturen. De moeder heeft al lange tijd PTSS en problemen met emotieregulatie. Haar behandelaar schatte in dat middelengebruik altijd een risicofactor zou zijn.
In het weekend van 10 september 2023 is de omgang helemaal mis gegaan. De moeder dronk zoveel alcohol dat er aan het einde van het weekeinde bij haar een alcoholpromillage van 7,0 werd geconstateerd. Dat is genoeg alcohol om een coma te veroorzaken. Ze heeft dat weekend heel kwetsende dingen tegen [minderjarige] gezegd en haar onverantwoorde videobeelden over zelfmoord laten zien. Nadat [minderjarige] weer terug ging naar het gezinshuis, is de moeder na een zelfmoordpoging opgenomen in een GZ-kliniek. De moeder zou daar drie weken worden behandeld, maar is na anderhalve week vertrokken zonder dat bekend was waar zij heen ging.
De moeder heeft nu geen huis of vaste plek waar zij kan verblijven. Zij heeft geen contact meer met hulpverleners, omdat ze dit niet nodig vindt. Ze heeft een schuld veroorzaakt doordat ze toeslagen heeft gebruikt om drugs te kopen. Sinds 10 september 2023 is er geen omgang meer tussen [minderjarige] en haar ouders.
[minderjarige] heeft heel veel last van de gebeurtenissen tijdens het laatste omgangsweekend. Ze heeft sindsdien veel driftbuien. Ze doet in het gezinshuis uitspraken waaruit blijkt hoe ellendig ze zich voelt, zoals ‘iedereen haat me’ en ‘ik kan het allemaal niet meer aan’. Ook bij de speltherapeut vertelt ze dat niemand van haar houdt en dat ze heel verdrietig is. [minderjarige] stelt vaak vragen over wanneer zij haar ouders ziet, wat hun voorgenomen echtscheiding voor haar betekent, of haar moeder haar haat en of de moeder alweer beter is.
5.7
Voor het hof leidt het geen twijfel dat de moeder niet in staat is over een langere periode aan [minderjarige] basisvertrouwen te bieden en de daarop berustende basale zorg en opvoeding. De moeder heeft ernstige psychische problemen en verslavingen en is niet in staat om effectief gebruik te maken van de noodzakelijke hulpverlening hiervoor. De moeder heeft nu geen woning meer, is niet of nauwelijks bereikbaar en de schade die zij bij [minderjarige] heeft veroorzaakt bij de laatste omgang is nog evident aanwezig.
Het hof is het niet met de moeder eens dat de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is, omdat de moeder steeds toestemming geeft voor beslissingen die voor [minderjarige] nodig zijn. Al vóór het laatste omgangsweekend had [minderjarige] er last van dat zij niet wist waar zij op zal groeien. In het gezinshuis liet zij merken dat zij hierover duidelijkheid wilde hebben. Zij woont inmiddels al meer dan twee jaar in het gezinshuis. De ouders hebben de afgelopen jaren vaak aan instanties verteld dat zij willen dat [minderjarige] weer bij hen komt wonen, omdat het voor een kind altijd het beste is om bij de eigen ouders op te groeien. Omdat de ouders niet achter de plaatsing in het gezinshuis staan, kan [minderjarige] de duidelijkheid over waar zij opgroeit daarom niet krijgen als de moeder het gezag behoudt en er ieder jaar een procedure over een uithuisplaatsing moet plaatsvinden. Inmiddels is de situatie voor [minderjarige] alleen maar slechter geworden en haar relatie met haar ouders nog ingewikkelder. [minderjarige] worstelt veel met vragen over haar ouders. Voor [minderjarige] is het daarom nog belangrijker dat zij in elk geval weet dat zij in het gezinshuis zal opgroeien, zodat zij in elk geval daarover zekerheid heeft en zich kan richten op het verwerken van alles wat zij afgelopen jaren heeft meegemaakt en zich verder kan ontwikkelen.
Aan de wettelijke criteria voor de gezagsbeëindiging is daarom voldaan: [minderjarige] groeide bij de ouders op zo’n manier op dat zij in haar ontwikkeling ernstig werd bedreigd en de moeder kan niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer dagelijks voor haar zorgen. In [minderjarige] ’s geval is die gezagsbeëindiging bovendien noodzakelijk. Het hoger beroep gaat niet over de beslissing van de beëindiging van het gezag van de vader, omdat hij hiervan niet in hoger beroep is gekomen en de moeder daarover geen bezwaren heeft geformuleerd. Maar gebleken is dat de ouders elkaars tekortkomingen niet voldoende konden compenseren, waardoor de uitoefening van het ouderlijk gezag door de moeder anders misschien nog mogelijk zou kunnen zijn.
Het hof is het daarom met de rechtbank eens dat het nodig is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
Verzoek om onderzoek
5.8
De moeder heeft in het beroepschrift het hof gevraagd - op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering - een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar, kort gezegd, de vraag of de moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De raad wil niet dat er onderzoek wordt gedaan, omdat dat volgens de raad absoluut niet in het belang van [minderjarige] is.
5.9
Het hof zal het verzoek van de moeder om contra-expertise afwijzen. Zo’n onderzoek zal een grote belasting voor [minderjarige] zijn. Een onderzoeker zal waarschijnlijk willen zien hoe de moeder met [minderjarige] omgaat, terwijl nu nog helemaal niet duidelijk is wanneer de moeder en [minderjarige] elkaar weer zullen zien, of de (begeleide) omgang opgebouwd kan worden en welke hulpverlening daarvoor nodig is. Omgang zal nog stressvoller zijn als het ook nog wordt geobserveerd voor een onderzoek. Bovendien duurt een onderzoek lang, terwijl [minderjarige] , zoals het hof hiervoor in 5.7 beschreef, nu duidelijkheid nodig heeft over waar zij opgroeit. Een onderzoek brengt juist veel onzekerheid over de toekomst en veel stress mee. Het belang van [minderjarige] verzet zich daarom tegen het benoemen van een deskundige.
Aanhoudingsverzoek
5.1
De advocaat van de moeder heeft het hof in overweging gegeven om de zaak aan te houden zodat de moeder hulpverlening kan krijgen om te leren haar rol als ouder op afstand in te vullen, waardoor een gezagsbeëindiging daarna niet noodzakelijk meer is. Het hof wijst dit verzoek af. [minderjarige] heeft nu duidelijkheid nodig over waar zij opgroeit. Aanhouding van de zaak maakt dat de tijd waarin [minderjarige] in onzekerheid zit, steeds langer wordt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 5 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.