ECLI:NL:GHAMS:2023:2964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
200.329.040/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en begeleid contact tussen minderjarige en moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, weigerde uitvoering te geven aan de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, omdat de minderjarige geen contact met de moeder wilde. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige elk weekend bij de moeder verbleef. De vader verzocht om wijziging van deze regeling naar een begeleide zorgregeling, waarbij de minderjarige onder begeleiding contact heeft met de moeder. De moeder, verweerster in principaal hoger beroep, verzocht om handhaving van de bestaande regeling en om dwangsommen voor de vader bij niet-nakoming van de zorgregeling.

Het hof oordeelde dat de huidige onbegeleide zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de angst van de minderjarige voor de moeder en het gebrek aan contact gedurende een lange periode. Het hof heeft besloten dat de minderjarige begeleid contact zal hebben met de moeder, waarbij de begeleiding zal worden verzorgd door de Ambulante Coach of een andere door de GI aangewezen begeleider. De exacte tijden en duur van het contact zullen door de GI worden bepaald. De verzoeken van de moeder om dwangsommen zijn afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank in zoverre vernietigd en gewijzigd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de gewijzigde omstandigheden en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die ook pleitte voor begeleid contact. Het hof benadrukte het belang van het hervatten van contact tussen de minderjarige en de moeder, maar onder voorwaarden die de veiligheid van de minderjarige waarborgen. De zaak illustreert de complexe dynamiek van gezinsrecht en de noodzaak van professionele begeleiding in situaties van conflict tussen ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.329.040/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/339858 / JU RK 23-765
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. van Bommel te Groningen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, gevestigd te [plaats C] (verder te noemen: de GI);
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank) van 7 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
De vader is op 29 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2023.
2.2.
De moeder heeft op 3 augustus 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vader heeft op 25 september 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 19 juli 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 6 september 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 4 oktober 2023 met bijlagen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2023 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (verder ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de ouders van: [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats C] .
De moeder heeft de Venezolaanse nationaliteit.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft (in elk geval) de Nederlandse nationaliteit.
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bepaald bij de vader.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 november 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van de kinderrechter in dezelfde rechtbank van 15 november 2022 laatstelijk verlengd tot 19 november 2023.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2022 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] elk weekend bij de moeder verblijft van zaterdag 09.30 uur tot maandag 08.30 uur. Inzake de meivakantie is – in een aan de beschikking gehecht schema – bepaald dat [minderjarige] in de even jaren inclusief laatste weekend van de vakantie bij de vader is (7 dagen) en in de oneven jaren (eerste weekend vakantie bij vader) bij de moeder is, tenzij de meivakantie twee weken bedraagt, dan hebben de ouders allebei een week en een weekend (beide 7 dagen). Bij beschikking van dit hof van 14 februari 2023 is voorgenoemde beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij (spoed) tussenbeschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 26 mei 2023 is, op het in dit geding inleidende verzoek van de GI, bepaald dat de bij beschikking van 8 februari 2022 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd, in die zin dat er voor een periode van vier weken slechts begeleide omgang (met professionele expertise) zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder, waarvan de dag, tijd en tijdsduur zo spoedig mogelijk nader worden bepaald door de GI. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 7 juni 2023, teneinde verzoeker en de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.
3.6
Naar aanleiding van de in dit hoger beroep bestreden beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland van 7 juni 2023, heeft de GI aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven. Hierin is bepaald dat de vader de in de beschikking van 8 februari 2022 opgenomen haal- en brengtijden moet respecteren en dat hij hiervan niet mag afwijken.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 8 september 2023 is, voor zover van belang en kort samengevat, een verzoek van de vader hem alleen met het gezag te belasten en te bepalen dat, na alle onderzoeken, een nieuwe verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland van 26 mei 2023 tot 7 juni 2023 wordt gehandhaafd, inhoudende dat [minderjarige] elk weekend bij de moeder verblijft van zaterdag 09.30 uur tot maandag 08.30 uur. Het verzoek van de GI is voor het overige afgewezen. Dat betekent dat de bestaande (onbegeleide) zorgregeling moet worden hervat. Tevens is op het verzoek van de moeder en, naar het hof begrijpt, in zoverre met wijziging van de beschikking van 8 februari 2022, zoals bekrachtigd door het hof bij beschikking van 14 februari 2023, bepaald dat [minderjarige] ieder jaar de eerste week van de meivakantie bij de vader verblijft en de tweede week bij de moeder.
In principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, dat de zorgregeling wordt gewijzigd naar een begeleide zorgregeling totdat (zo begrijpt het hof:) de door de GI genoemde zorgen en de zorgen die in gesprekken met hulpverleners naar voren zijn gekomen in kaart zijn gebracht op de volgende wijze:
- het inzetten/voortzetten van therapie voor [minderjarige] ;
- het begeleiden van de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] door een professional op het gebied van begeleide omgang en onderzoek, waarbij wordt onderzocht het perspectief en de mogelijkheden van contactherstel moeder/dochter;
- een onderzoek naar concrete ontwikkelingsbedreigingen in de thuissituatie van moeder waarbij desgewenst hulp wordt ingezet in beide thuissituaties;
- althans het inzetten van hulpverlening waaronder de SCHIP-methodiek voor complexe echtscheidingsproblematiek en het NIKA-traject voor de onveilige gehechtheid;
- althans een zodanig onderzoek dat de GI dan wel het hof noodzakelijk acht;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Hij verzoekt (zo begrijpt het hof:) tevens de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de meivakantie, en in zoverre de beschikking van 8 februari 2022, zoals bekrachtigd door het hof bij beschikking van 14 februari 2023, in stand te laten.
De vader heeft in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep verzocht [minderjarige] te horen.
4.3
Het verweer van de moeder strekt tot afwijzing van het principaal hoger beroep.
4.4
De GI schaart zich achter het verzoek van de vader in hoger beroep. Zij heeft in eerste aanleg een vergelijkbaar verzoek gedaan.
In incidenteel hoger beroep
4.5
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat:
1. De vader gehouden is om [minderjarige] op de aanvangstijden, zoals die gerechtelijk zijn vastgesteld dan wel door de GI zijn bepaald, bij de vrouw te brengen en als hij een kwartier later verschijnt zonder dat hij daartoe de vrouw vooraf en met haar goedkeuring geïnformeerd heeft een dwangsom verbeurt voor iedere keer dat dat plaatsvindt van €100,- per keer, met een maximum van € 5.000,-, althans (zo begrijpt het hof:) een dwangsom tot een hoogte en met een maximum als het hof juist acht;
2. De vader een dwangsom verbeurt voor iedere keer dat hij de zorgregeling in zijn geheel niet nakomt van € 1.000,- per keer tot een maximum van € 20.000,-, althans (zo begrijpt het hof:) een dwangsom tot een hoogte en met een maximum als het hof juist acht.
4.6.
De vader verzoekt de verzoeken in incidenteel hoger beroep af te wijzen. Hij verzoekt daarnaast [minderjarige] te horen.
4.7
De GI sluit zich bij het standpunt van de vader aan.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.1
De vader stelt kort gezegd dat de beschikking van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover het betreft het oordeel over de periode na 7 juni 2023. Een onbegeleide zorgregeling is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . De vader heeft contact tussen [minderjarige] en de moeder niet in de weg willen staan, mits dit contact begeleid plaatsvindt. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de moeder betreffende de verdeling van de meivakantie toegewezen. Er is geen reden om in zoverre een nieuwe regeling te treffen. Deze ligt al vast in de beschikking van 8 februari 2023.
5.2
De moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank op juiste gronden berust. De moeder heeft op dit moment geen contact met [minderjarige] en wil graag dat dit op korte termijn wordt hervat.
5.3
De GI deelt ook in hoger beroep het standpunt van de vader. De GI is van mening dat de vastgestelde zorgregeling moet worden gewijzigd, in die zin dat slechts begeleide omgang (met professionele expertise) zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder. Er dient onderzoek plaats te vinden naar het perspectief en de mogelijkheden tot contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder, en naar de concrete ontwikkelingsbedreigingen in de thuissituatie bij beide ouders.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te vernietigen. Inmiddels zijn ruim vijf maanden verstreken waarin geen contact heeft plaatsgehad tussen [minderjarige] en de moeder. Het is van belang dat weer contact plaatsvindt. Omdat [minderjarige] te lang verwijderd is geraakt van de moeder en [minderjarige] blijft volharden dat zij de moeder niet wil zien, zal moeten worden gestart met begeleid contact.
Het wettelijk kader
5.5
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] . Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd.
Ingevolge artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW – voor zover van belang – kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
(a.) een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De beoordeling door het hof
Principaal hoger beroep
5.6
Nu de rechtbank bij beschikking van 8 februari 2022 heeft beslist over de zorgregeling, welke beschikking door dit hof op 14 februari 2023 is bekrachtigd, moet het hof allereerst beoordelen of sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW. Naar het oordeel van het hof is daarvan sprake, nu voldoende gebleken is dat de angst van [minderjarige] voor de moeder sindsdien is toegenomen, en [minderjarige] al enige tijd aangeeft dat zij op dit moment geen contact wil met de moeder.
5.7
Het hof is, met de vader, de GI en de raad, van oordeel dat de huidige reguliere zorgregeling momenteel niet langer passend is en daarom gewijzigd dient te worden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.8
Sinds 26 mei 2023 heeft geen contact meer plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder. De vader weigert sindsdien uitvoering te geven aan de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank vanwege de veiligheid van [minderjarige] en de angst die bij [minderjarige] speelt. De GI heeft zich door de bestreden beschikking genoodzaakt gevoeld om op 16 juni 2023 aan de vader een schriftelijke aanwijzing te geven. Ondanks die schriftelijke aanwijzing blijft de vader bij zijn standpunt dat hij bezwaren heeft tegen de hervatting van onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder.
5.9
Het hof is, net als de raad, van oordeel dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder op korte termijn dient te worden hervat. Inmiddels zijn ruim zes maanden verstreken waarin geen contact heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder. Voldoende gebleken is dat [minderjarige] zelf al enige tijd aangeeft dat zij op dit moment geen contact wil met de moeder. Op school wordt gezien dat [minderjarige] belast wordt via de ouders doordat de ouders hun onderlinge strijd uiten op school. [minderjarige] lijkt klem te zitten tussen de ouders. Dit maakt dat een onbegeleide zorgregeling op dit moment niet langer passend is. Om de hervatting van het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed te laten verlopen is begeleiding nodig. Ter zitting heeft de GI duidelijk gemaakt dat de Ambulante Coach op korte termijn kan starten met de begeleiding van het contact.
5.1
Er zal veel moeten gebeuren voordat weer onbegeleid contact kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder. De raad heeft in september 2021 reeds geadviseerd om het NIKA-traject en de SCHIP-methodiek in te zetten voor het gezin. Vanwege de trauma gerelateerde problematiek bij de ouders heeft de GI besloten om de ouders aan te melden voor hulpverlening bij Adagio. Het gaat hierbij onder meer om systeemtherapie, intensieve opvoedondersteuning en individuele hulpverlening voor de ouders. Ter zitting is duidelijk geworden dat de vader inmiddels al is gestart bij Adagio. Aan de zijde van de moeder leek sprake te zijn van enige financiële beletsels voor deelname aan het traject bij Adagio, maar de GI heeft aangegeven dat door de huisarts een verwijzing kan worden gegeven zodat de moeder zelf niet financieel hoeft bij te dragen. Het hof gaat er daarom van uit dat ook de moeder op korte termijn kan starten bij Adagio. Op die wijze kan zicht worden verkregen op de thuissituatie van beide ouders. Naast de hulpverlening bij Adagio, is een heraanmelding gedaan bij Carla Regter van de Gouden Poort voor het hervatten van de speltherapie van [minderjarige] . Deze behandeling staat los van de hulpverlening voor de ouders en is specifiek bedoeld om [minderjarige] een plek te bieden waar zij zich vrij kan uiten en waar zij steun kan vinden bij een professional die onpartijdig is. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat de speltherapie van [minderjarige] inmiddels is hervat en eenmaal per week plaatsvindt. Het hof acht het van groot belang dat de speltherapie wordt voortgezet, zodat [minderjarige] hiervan kan gaan profiteren. Het hof ziet aanleiding de regie inzake de omgang bij de GI te laten op de wijze zoals in het dictum bepaald.
5.11
Gezien de omstandigheid dat het hof een begeleide omgangsregeling zal vastleggen en in zoverre de beschikking van 8 februari 2022, zoals bekrachtigd door het hof bij beschikking van 14 februari 2023, zal wijzigen, is er op dit moment evenmin ruimte om de vakantie- en feestdagenregeling uit te voeren zoals in eerstgenoemde beschikking is bepaald. Hierom kan het hof nu geen vaste regeling betreffende de meivakantie vastleggen. Dit betekent dat het verzoek hiertoe van de moeder alsnog zal worden afgewezen. Dit oordeel laat overigens onverlet dat precisering van de regeling van de meivakantie in de door de moeder gewenste zin voor de hand ligt, zodra er volgens het inzicht van de GI weer ruimte bestaat voor de uitvoering van een ruime onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] . De vakantieregeling is in zoverre immers nu onvoldoende duidelijk. Al hetgeen de vader in hoger beroep meer of anders heeft verzocht zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.12
[minderjarige] is nog geen twaalf jaar oud. Het hof acht zich door hetgeen de ouders, de GI en de raad naar voren hebben gebracht voldoende voorgelicht. Hierom zal het hof geen gebruik maken van zijn bevoegdheid om [minderjarige] te horen.
Incidenteel hoger beroep
5.13
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het hof zal goeddeels overeenkomstig het verzoek van de vader in hoger beroep beslissen. Bij die stand van zaken bestaat geen grond voor toewijzing van de door de moeder verzochte dwangsommen. Het hof zal het door de moeder in incidenteel hoger beroep verzochte dus afwijzen. Het incidenteel hoger beroep faalt.

6.Beslissing

Het hof
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, wat betreft de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de periode vanaf 7 juni 2023, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van 8 februari 2022, welke is bekrachtigd door de beschikking van dit hof van 14 februari 2023, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [minderjarige] begeleid contact heeft met de moeder (begeleiding door de Ambulante Coach, of enige andere door de GI aan te wijzen begeleider), waarbij de dag en de tijd waarop het contact zal plaatsvinden alsmede de duur van het contact telkens zullen worden bepaald door de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het door de vader in hoger beroep meer of anders verzochte af;
wijst het verzoek van de moeder inzake de meivakantie af;
in het incidenteel hoger beroep:
verwerpt het beroep;
wijst het door de moeder in hoger beroep aanvullend verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 5 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.