ECLI:NL:GHAMS:2023:2957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
23-003138-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging tot doodslag en zware mishandeling na winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van een eendaadse samenloop van poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd op 10 mei 2021 te Amsterdam. De zaak begon met een winkeldiefstal in de Primark, waarbij de verdachte, toen hij door beveiligers werd betrapt, een mes trok en stekende bewegingen maakte naar de beveiligers. Tijdens de worsteling met de beveiligers heeft de verdachte hen verwond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die de aanmerkelijke kans op de dood van een van de beveiligers met zich meebrachten. De advocaat-generaal heeft gepleit voor een bewezenverklaring van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar heeft ook de schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003138-21
datum uitspraak: 5 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2021 (waaronder begrepen het herstelvonnis van 18 januari 2022) in de strafzaak onder parketnummer 13-124635-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1975,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw, de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij01] en de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij02] naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij01] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen de buikstreek, althans het (boven)lichaam van die [benadeelde partij01] , heeft geslagen en/of gestoken terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een paar slippers en/of (5 paar) babysokken en/of (10 stuks) armband(en) en/of (3 stuks) rompertjes, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of tegen de buikstreek, althans het onderlichaam heeft geslagen en/of gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een paar slippers en/of (5 paar) babysokken en/of (10 stuks) armband(en) en/of (3 stuks) rompertjes, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (kledingwinkel) [winkel01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen de buikstreek, althans het (boven)lichaam van die [benadeelde partij01] , te slaan en/of zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand van die [benadeelde partij01] en/of in de (linker) hand van die [benadeelde partij01] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij01] en/of zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] en/of in de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij02] , welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde partij01] , te weten littekens op de (linker) hand en/of letsel aan de kruisbanden, en/of de knie, en/of zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde partij02] , te weten een ingesneden pees in de (linker) hand en/of vinger, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingesneden pees van de (linker) wijsvinger, heeft toegebracht door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] en/of in de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij02] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] en/of in de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] te steken en/of (met een mes in de hand) te worstelen met die [benadeelde partij02] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij02] heeft mishandeld door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] en/of in de (linker) hand en/of vinger van die [benadeelde partij02] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij02] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingesneden pees ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens op de (linker) hand(palm) en/of letsel aan de kruisbanden en/of de knie, heeft toegebracht door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand van die [benadeelde partij01] en/of in de (linker) hand van die [benadeelde partij01] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij01] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (opengeklapt) mes in zijn hand. althans met een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting de (linker) hand van die [benadeelde partij01] en/of in de (linker) hand van die [benadeelde partij01] te steken en/of (met een mes in de hand) te worstelen met die [benadeelde partij01] . terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, althans met een scherp en/of puntig voorwerp zwaaiende bewegingen te maken richting de (linker) hand van die [benadeelde partij01] en/of in de (linker) hand van die [benadeelde partij01] te steken en/of (met een mes in zijn hand) te worstelen met die [benadeelde partij01] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een littekens aan de (linker) hand en/of letsel aan de kruisbanden en/of de knie ten
gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 primair

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn aantekeningen op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot gekwalificeerde doodslag bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat op basis van het dossier, waaronder de camerabeelden, kan worden vastgesteld dat de verdachte met een mes met een lemmet van minstens zes centimeter met kracht tegen de buikstreek van aangever [benadeelde partij01] (hierna: [benadeelde partij01] ) heeft gestoken, terwijl die op dat moment vlakbij de verdachte stond. De verdachte heeft daarmee bewust de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij01] ten gevolge van dit geweld zou komen te overlijden; in de buik van een mens bevinden zich immers vitale lichaamsdelen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in de tenlastelegging genoemde goederen heeft ontvreemd bij de [winkel01] . Hierdoor kan tevens worden bewezenverklaard dat de poging doodslag is gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De advocaat-generaal heeft voorts gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 primair tenlastegelegde zware mishandeling van aangever [benadeelde partij02] (hierna: [benadeelde partij02] ). Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte door met een opengeklapt mes in de hand met [benadeelde partij02] te worstelen hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door zowel onderdelen van feit 3 primair als feit 3 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Niets duidt er namelijk op dat de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging is geweest om de onder 3 tenlastegelegde feiten
cumulatieften laste te leggen. De advocaat-generaal acht anders dan de rechtbank slechts het onder 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. [benadeelde partij01] is in de worsteling met de verdachte zwaar lichamelijk letsel toegebracht doordat de verdachte op gewelddadige wijze probeerde weg te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar pleitaantekeningen vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde poging tot (gekwalificeerde) doodslag. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er kan niet worden bewezenverklaard dat de verdachte met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [benadeelde partij01] . De verdachte ontkent dit ook. De verdachte heeft zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt om de aangevers af te schrikken om zo te kunnen vluchten en hij heeft er geen rekening mee gehouden dat hij ze daadwerkelijk zou raken. Het letsel bij de aangevers is ontstaan doordat zij in de schermutselingen met het mes zijn geraakt en niet omdat de verdachte hen daar heeft gestoken of heeft willen steken. Hieruit volgt dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [benadeelde partij01] . Ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld verzoekt de raadsvrouw om vrijspraak van het onderdeel van de tenlastelegging, voor zover dit vermeldt dat de verdachte de aangevers heeft gestoken en dat hij [benadeelde partij01] op/tegen de buikstreek althans het bovenlichaam heeft geslagen met zijn hand met daarin een opengeklapt mes. Daarnaast meent de raadsvrouw dat het litteken op de linkerhand van [benadeelde partij01] niet onder zwaar lichamelijk letsel valt en verzoekt zij de verdachte hiervan zowel onder feit 1 meer subsidiair als onder feit 3 primair en meer subsidiair vrij te spreken. Met betrekking tot de vraag of het onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 3 primair en meer subsidiair opgenomen knieletsel van [benadeelde partij01] en het onder feit 2 primair en meer subsidiair opgenomen handletsel van [benadeelde partij02] zwaar lichamelijk letsel opleveren, refereert zij zich aan het oordeel van het hof. De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 en 3 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat ook hier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de kant van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij02] . Indien het hof tot het oordeel komt dat het letsel van [benadeelde partij02] gekwalificeerd moet worden als zwaar lichamelijk letsel, refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2 meer subsidiair aan het oordeel van het hof. Voor zover van de onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde beschuldiging slechts eenvoudige mishandeling resteert, refereert zij zich ten slotte eveneens aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt daarover als volgt.
Op 10 mei 2021 was de verdachte met een collega aan het winkelen in de [winkel01] aan het Damrak in Amsterdam. Hij heeft bekend toen goederen te hebben gestolen. Buiten de [winkel01] werd hij aangesproken door beveiliger [benadeelde partij01] , die de verdachte bij zijn arm pakte en verzocht mee naar binnen te gaan. De verdachte begon zich hierop te verzetten en wilde vluchten. [benadeelde partij01] pakte de verdachte vervolgens van achteren met twee armen vast rond zijn middel, om hem richting de ingang van de [winkel01] te kunnen begeleiden. De verdachte haalde toen met zijn linkerhand een opvouwbaar mes uit de linkerzak van zijn jas en klapte dit open. Het mes had een lemmet met een lengte van ongeveer zes centimeter. De verdachte pakte het mes vervolgens over in zijn rechterhand en draaide zich om naar [benadeelde partij01] . Er ontstond een worsteling tussen de verdachte en [benadeelde partij01] . De verdachte heeft toen met kracht stekende bewegingen gemaakt in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde partij01] en hem ook tegen de buik geraakt. Inmiddels was [benadeelde partij01] ’s collega, [benadeelde partij02] , te hulp geschoten en hij probeerde de verdachte ook beet te pakken. Op die manier raakte ook [benadeelde partij02] betrokken bij de worsteling met de verdachte. De verdachte heeft toen nog meerdere malen zijn armen in de richting van de aangevers bewogen en met het mes in de hand gezwaaid en hen met het mes geraakt. Na het incident is gebleken dat [benadeelde partij01] een wond in de rug van zijn linkerhand, een snede van zes centimeter in zijn gilet ter hoogte van zijn buik en letsel aan zijn knie heeft opgelopen. [benadeelde partij02] heeft een diepe snede in zijn linker wijsvinger opgelopen.
Het hof gaat er dus vanuit dat de verdachte tijdens de worsteling met [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] niet alleen met het mes heeft gezwaaid, maar ook ermee heeft gestoken in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde partij01] en hem daarbij daadwerkelijk tegen de buik heeft geraakt.
Feit 1 primair
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij01] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft herhaaldelijk, op korte afstand en met kracht met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde partij01] . Hierbij werd [benadeelde partij01] tegen de buik geraakt. Aldus heeft de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde partij01] dodelijk zou verwonden. De kans op het intreden van de dood als gevolg van een steekwond in het bovenlichaam, waarbij vitale organen kunnen worden geraakt, is immers naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde partij01] met de bedoeling om aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren.
Feiten 2 en 3 primair
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair in de tenlastelegging opgenomen feiten niet moeten worden opgevat als cumulatief tenlastegelegde feiten. Om die reden komt het hof bij een bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde niet meer toe aan de beoordeling van de onder 3 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] . Hiervoor is door het hof vastgesteld dat de verdachte tijdens de worsteling met [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] met een mes heeft gezwaaid en op korte afstand met kracht stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde partij01] heeft gemaakt, waarbij [benadeelde partij01] tegen de buik is geraakt. Hieruit kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte naast het voorwaardelijk opzet op de dood tevens voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] .
Tot slot is het hof van oordeel dat het knieletsel van [benadeelde partij01] en de ingesneden pees van de linker wijsvinger van [benadeelde partij02] , gelet op de aard van het letsel, de noodzaak tot en de aard van medisch ingrijpen en het gebrek aan uitzicht op volledig herstel, moeten worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof acht dan ook het onder 2 en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 10 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij01] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een (opengeklapt) mes in zijn hand, op/tegen het (boven)lichaam van die [benadeelde partij01] , heeft geslagen en/of gestoken terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vooromschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een paar slippers en (5 paar) babysokken en (10 stuks) armbanden en (3 stuks) rompertjes, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
2.
primair
hij op 10 mei 2021 te Amsterdam aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingesneden pees van de linker wijsvinger, heeft toegebracht door met een (opengeklapt) mes in zijn hand, te worstelen met die [benadeelde partij02] ;
3. primair
hij op 10 mei 2021 te Amsterdam aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel aan de knie, heeft toegebracht door te worstelen met die [benadeelde partij01] ;
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
en
zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en meer subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling en een meldplicht, en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft enorm veel spijt van zijn handelen en beseft dat hij veel schade heeft aangericht. Daarbij is erop gewezen dat de verdachte zijn baan zal verliezen en geen mantelzorg meer kan bieden aan zijn pleegvader indien hij opnieuw gedetineerd raakt. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Tevens heeft zij de mogelijkheid benoemd om naast het voornoemde een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de [winkel01] een winkeldiefstal gepleegd. Toen hij buiten door een van de beveiligers werd vastgepakt, heeft hij een mes getrokken en hiermee stekende bewegingen gemaakt naar het bovenlichaam van die beveiliger, met de bedoeling om weg te kunnen komen. Vervolgens is hij met het mes in zijn hand gaan worstelen met de beveiliger en een toegesnelde collega en heeft hen daarbij door zwaaiende bewegingen met het mes verwond. Dit alles speelde zich af op klaarlichte dag voor de ingang van een drukbezochte winkel, in het bijzijn van winkelend (jong) publiek. Hierdoor werden nietsvermoedende omstanders ongewild geconfronteerd met het explosieve geweld van de verdachte en de gevolgen daarvan. Dit moet indruk hebben gemaakt en hun gevoel van veiligheid hebben aangetast. Ook wakkeren dit soort delicten niet zelden gevoelens van onveiligheid, onrust en verontwaardiging aan in de samenleving. De verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de aangevers en voor hen een angstige situatie in leven geroepen. Zij deden slechts hun werk en moesten dit bekopen met zwaar lichamelijk letsel. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat zowel [benadeelde partij01] als [benadeelde partij02] tot op de dag van vandaag kampen met de psychische en fysieke gevolgen van de daden van de verdachte. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een first offender ten aanzien van het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) alleen al een gevangenisstraf van zeven maanden genoemd.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht het hof een forse onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf in beginsel dan ook gerechtvaardigd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 31 oktober 2023. Hieruit volgt dat de verdachte zijn behandeling bij de Waag positief heeft afgerond, zijn verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het delict en beschikt over zelfreflectie. De reclassering heeft geen risicofactoren gesignaleerd. Ook neemt het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep, in aanmerking. De verdachte heeft zijn spijt betuigd en laten zien dat hij het verwerpelijke van zijn handelen inziet. Hij heeft geprobeerd om met de aangevers in contact te komen en zijn excuses aan te bieden en staat daar tot op heden nog steeds voor open.
Anders dan door de raadsvrouw bepleit, ziet het hof hierin echter geen aanleiding om een straf op te leggen zoals door haar verzocht. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen onvoldoende op tegen de ernst van de feiten en de gevolgen hiervan voor de aangevers. Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.352,61, bestaande uit een bedrag van € 3.352,61 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.852,61. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 4.112,61, bestaande uit een bedrag van € 5.852,61 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep niet verzet tegen toewijzing van de vordering. De verdachte heeft zich bereid verklaard de schadevergoeding te betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering wordt door de verdediging niet inhoudelijk betwist en komt het hof ook in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.833,50, bestaande uit een bedrag van € 483,50 aan materiële schade en € 1.350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Voorts is namens de benadeelde partij een schade-onderbouwingsformulier ingediend, waaruit blijkt dat inmiddels meer schade is geleden dan in eerste aanleg is gevorderd. Om die reden vordert de benadeelde partij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een extra bedrag van € 877,54 aan materiële schade.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ter zake van het extra bedrag van € 877,54 (en de daarover verschuldigde wettelijke rente) de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep niet verzet tegen toewijzing van de vordering en het nadere verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft zich bereid verklaard de schadevergoeding te betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en wordt door de verdachte niet inhoudelijk betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, ook ter zake van de extra gevorderde materiële schade van € 877,54, op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Beslag

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het inbeslaggenomen voorwerp, zijnde een grijs gilet, wordt geretourneerd aan de rechthebbende.
Het hof zal de teruggave van het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken [benadeelde partij01] gelasten:
- 1 STK kleding (Omschrijving: G6054902, grijs).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 288 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde partij01] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK kleding (Omschrijving: G6054902, grijs).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.352,61 (zevenduizend driehonderdtweeënvijftig euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 3.352,61 (drieduizend driehonderdtweeënvijftig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.352,61 (zevenduizend driehonderdtweeënvijftig euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 3.352,61 (drieduizend driehonderdtweeënvijftig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 mei 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.833,50 (duizend achthonderddrieëndertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 483,50 (vierhonderddrieëntachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.350,00 (duizend driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.711,04 (tweeduizend zevenhonderdelf euro en vier cent) bestaande uit € 1.361,04 (duizend driehonderdeenenzestig euro en vier cent) materiële schade en € 1.350,00 (duizend driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 mei 2021.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. R.A.E. van Noort en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2023.