ECLI:NL:GHAMS:2023:2947

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
200.330.522/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter van 16 mei 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd bekrachtigd. De moeder stelt dat zij grote stappen heeft gemaakt in haar persoonlijke situatie en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer gerechtvaardigd is. De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen, heeft betoogd dat de moeder onvoldoende stabiliteit en voorspelbaarheid biedt voor de kinderen, en dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor hun welzijn.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds oktober 2021 bij de pleegmoeder verblijven en dat zij positieve stappen maken in hun ontwikkeling. De moeder heeft echter niet consistent kunnen voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld voor haar omgang met de kinderen. Het hof heeft geconcludeerd dat de onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen hen stress en spanning bezorgt, en dat het in hun belang is dat zij in een veilige en voorspelbare omgeving blijven opgroeien. Daarom heeft het hof de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.330.522/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/731097 / JE RK 23-169
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Zwolle,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 16 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 16 mei 2023.
2.2
De GI heeft op 27 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De pleegmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4
De voorzitter heeft op 6 november 2023 met [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) afzonderlijk gesproken, in aanwezigheid van de griffier.
Het hof heeft de moeder en de GI bij brief van 7 november 2023 een korte samenvatting van de kindgesprekken toegestuurd en hen in de gelegenheid gesteld om hier binnen één week schriftelijk op te reageren.
2.5
Nadien is bij het hof het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de moeder van 10 november 2023, met als bijlage de reactie van de moeder op de voornoemde samenvatting van de kindgesprekken.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de moeder met [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2009 te [plaats A] , en
- [kind 2] , [in] 2011 te [plaats A] , hierna samen te noemen de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent het gezag uit over de kinderen.
Uit de affectieve relatie van de vader en de moeder zijn tevens geboren:
- [kind 3] , [in] 2001 te [plaats A] , en
- [kind 4] , [in] 2004 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 april 2021 zijn de kinderen, op verzoek van de raad, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten tot 21 juli 2021. Deze beschikking is bij beschikking van 6 mei 2021 door de kinderrechter gehandhaafd. Bij beschikking van 20 mei 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 20 mei 2022, waarna deze maatregel bij beschikking van 24 maart 2022 is verlengd tot 20 mei 2023.
3.3
Bij beschikking van 23 april 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een netwerkpleeggezin, voor de duur van twee weken. Het overige deel van het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden. Bij beschikking van de kinderrechter van 6 mei 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor plaatsing in een netwerkpleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 21 juli 2021. Bij beschikking van 14 juli 2021 is deze machtiging verlengd tot 20 mei 2022. Bij beschikking van 24 maart 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg, tot 20 mei 2023.
3.4
De kinderen verblijven sinds 1 oktober 2021 bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op het verzoek van de GI en uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van één jaar, te weten tot 20 mei 2024. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij de pleegmoeder verlengd tot 20 mei 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking – naar het hof begrijpt in zoverre - te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet verlengd zal worden.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van de moeder en de GI
5.1
De moeder verzet zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Zij stelt dat de kinderrechter echter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 20 mei 2024 en voert daartoe het volgende aan. De moeder heeft de afgelopen twee jaar grote stappen gemaakt. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen zijn doelen geformuleerd waaraan de moeder moest werken en deze zijn allemaal behaald. De GI blijft echter hangen in het feit dat de kinderen een goed leven hebben bij de pleegmoeder. Het lijkt alsof de GI toewerkt naar een situatie waarin het perspectief van de kinderen bij de pleegmoeder wordt gelegd. Er dient echter beoordeeld te worden wat er nog moet gebeuren om tot een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder te komen. Verder is geen sprake van schulden op naam van de kinderen of kinderrekeningen die niet worden gebruikt waarvoor deze zijn bedoeld. Ook is geen sprake van geconstateerde persoonlijke problematiek bij de moeder. De moeder merkt dat naarmate de kinderen ouder worden en de uithuisplaatsing langer voortduurt, het lastiger is om het contact met hen in goede zin te behouden. Uit de stukken valt immers niet af te leiden dat daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in de opbouw van het contact van de moeder met de kinderen. Voorts is van een concrete ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet gesteld of gebleken en er wordt dan ook niet langer voldaan aan de voorwaarden van een machtiging tot uithuisplaatsing, aldus de moeder.
5.2
De GI voert aan dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd en stelt daartoe het volgende. De GI heeft onvoldoende zicht op de woon- en werksituatie van de moeder. Zo is het voor de GI onduidelijk waar de moeder woont en of zij een stabiele woon- en opvoedomgeving kan creëren voor de kinderen. Ook lukt het de GI niet om in contact te komen, dan wel te blijven met de moeder. Verder zijn de doelen van de ondertoezichtstelling niet gehaald en maakt de moeder onverstandige keuzes. Zij sluit onvoldoende aan bij de kinderen tijdens de contactmomenten en stelt zich onvoldoende transparant op richting de GI en Levvel om in het belang van de kinderen tot een goede samenwerking te komen. Zo is de beoordelingsboog niet afgerond omdat de moeder niet mee wilde werken en komt zij niet alle bezoekmomenten en afspraken rondom de beltijden na. De kinderen geven aan dat zij bij de pleegmoeder willen blijven wonen en geen behoefte hebben aan meer contact met de moeder. Verder geeft de GI aan dat, zodra er duidelijkheid is over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, de GI opnieuw een verzoek bij de raad zal indienen voor een onderzoek naar gezagsbeëindiging van de moeder. Concluderend is een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van de kinderen en dienen zij blijvend veilig op te groeien bij de pleegmoeder, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft in december 2022 een onderzoek gedaan naar een gezagsbeëindiging van de moeder. De conclusie van de raad was toen dat een gezagsbeëindiging niet op zijn plaats was en er meer inzicht verkregen dient te worden of thuisplaatsing van de kinderen op zijn plek is. Hierbij heeft de raad aangegeven dat gekeken dient te worden of de bezoekregeling uitgebreid kan worden. Dit is wenselijk om het vertrouwen van de kinderen in de moeder te kunnen herstellen. Ook hebben de kinderen een leeftijd bereikt waarop je naar onbegeleid contact met de moeder wilt toewerken. De bezoekregeling is echter niet uitgebreid en de kans op het herstellen van voornoemd vertrouwen acht de raad daarom laag. De kinderen zijn wantrouwend naar de moeder toe, maar het is onduidelijk waar dit vandaan komt. De kinderen hebben een onvoorspelbare jeugd gehad. Dit komt niet alleen door de moeder, maar zij is hier wel een belangrijke factor in geweest. De raad acht het van belang dat zo spoedig mogelijk een verzoek door de GI wordt gedaan voor een raadsonderzoek zodat het langetermijn perspectief van de kinderen duidelijk zal worden. De raad acht het onwenselijk om onderhavige zaak aan te houden, omdat de kinderen behoefte hebben om te weten dat zij in ieder geval tot mei 2024 bij de pleegmoeder kunnen blijven. Verder hebben de kinderen aangegeven dat zij graag met de rechter willen praten en de raad acht het van belang dat een dergelijk kindgesprek, na de mondelinge behandeling in hoger beroep, nog plaatsvindt.
Het wettelijk kader
5.4
Volgens artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De beoordeling
5.5
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 20 mei 2024 terecht heeft gegeven en het hof zal daarom de beslissing van de kinderrechter bekrachtigen. Het hof zal uitleggen waarom.
Sinds maart 2016 bestaan zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de moeder. De GI is van maart 2016 tot en met februari 2020 betrokken geweest bij het gezin, onder meer vanwege de schuldenproblematiek van de moeder. Vanwege het meewerken van de moeder met de hulpverlening kon deze betrokkenheid van de GI in februari 2020 worden afgesloten. Een aantal maanden later, in december 2020, is de GI echter opnieuw betrokken geraakt bij het gezin omdat de moeder opnieuw huurachterstanden had en uit huis dreigde te worden gezet. Op 21 april 2021 heeft de raad een voorlopige ondertoezichtstelling voor de kinderen verzocht en deze is dezelfde dag door de kinderrechter uitgesproken. De kinderrechter overwoog onder meer dat de moeder de ernst van de situatie niet inziet, zij haar verantwoordelijkheid als opvoeder om te zorgen voor veilige huisvesting voor de kinderen niet neemt en dat direct ingrijpen nodig is om de kinderen op een veilige plek onder te brengen. Bij beschikking van 23 april 2021 zijn de kinderen vervolgens uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. Ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen waren er ernstige zorgen over de kinderen, over de opvoedsituatie bij de moeder en over haar opvoedcapaciteiten. Inmiddels verblijven de kinderen bij de pleegmoeder, sinds oktober 2021.
De moeder stelt dat zij stappen heeft gezet om haar situatie te verbeteren en dat zij actief heeft gewerkt aan de doelen die de kinderrechter eerder bij beschikking van 24 maart 2022 heeft gesteld. Zo heeft zij een baan, een eigen woning, is zij schuldenvrij en heeft zij een stabiel leven. De positieve ontwikkelingen nemen echter niet weg dat de moeder onvoldoende voorspelbaar is gebleken voor de kinderen, met name waar het gaat om de bezoekmomenten. De moeder heeft op dit moment slechts één keer in de twee weken een begeleid contactmoment met de kinderen op het kantoor van Levvel. In de week dat zij de kinderen niet ziet, heeft zij een belmoment van één uur met de kinderen. In het verleden is geprobeerd de bezoekregeling uit te breiden, maar doordat de moeder zich niet aan bepaalde afspraken hield is de omgang meerdere malen weer teruggezet naar één keer in de twee weken, onder begeleiding, op kantoor. Voorts blijkt uit het adviesverslag van Levvel met betrekking tot het perspectief van de kinderen (bijlage 9 verweerschrift GI) dat de kinderen het moeilijk vinden om bepaalde zaken met de moeder te bespreken omdat zij enigszins bang zijn voor haar reactie. Ook vinden zij het lastig dat de moeder bepaalde dingen toezegt, maar vervolgens niet nakomt. De kinderen zijn er met name bang voor dat de moeder zonder voorafgaande aankondiging naar Suriname vertrekt, vervolgens langere tijd wegblijft en zij niet laat weten wanneer zij terug zal keren. Zo heeft de moeder in 2021 de kinderen de hele zomer niet gezien omdat zij, langer dan aangekondigd en afgesproken, in Suriname verbleef. Meer recent, vanaf december 2022/januari 2023, verbleef de moeder ruim zeven weken in Suriname. Zij had hierover aan de kinderen verteld dat zij slechts twee weken naar Suriname zou gaan en dat het geplande bezoekmoment van 9 januari 2023 door kon gaan. De moeder bleek na haar vertrek naar Suriname onbereikbaar voor de pleegzorgbegeleider. Op 9 januari 2023 heeft de moeder aan de pleegzorgbegeleider laten weten nog in Suriname te verblijven. Hierdoor zijn de geplande bezoekmomenten in januari en februari 2023 niet doorgegaan.
Door onaangekondigd en voor langere tijd naar Suriname te vertrekken en bezoekmomenten af te zeggen, is de moeder onvoorspelbaar en fysiek onbereikbaar geweest voor de kinderen. Daarbij zijn belangrijke afspraken die gericht waren op het onderzoeken van en zonodig vergroten van de opvoedvaardigheden van de moeder niet doorgegaan.
5.6
Het hof is verder gebleken dat de moeder tevens onvoorspelbaar is in haar communicatie, bereikbaarheid en medewerking aan hulpverlening. Zo blijkt uit voornoemd adviesverslag van Levvel dat Levvel driemaal heeft geprobeerd met de moeder in contact te komen zodat de Beoordelingsboog gestart kon worden. Tot contact is het echter niet gekomen en de Beoordelingsboog heeft niet kunnen plaatsvinden. Levvel Hecht is niet afgemaakt omdat de moeder de hulp niet (meer) nodig vond. Ook verloopt het contact tussen de moeder en de GI niet goed. De GI krijgt geen zicht in de (eventuele) persoonlijke problematiek van de moeder, omdat zij niet wil meewerken aan de screeningslijst voor intelligentie (SCIL). Door het gebrek aan communicatie en medewerking van de moeder kan de GI onvoldoende beoordelen of de moeder daadwerkelijk haar thuissituatie en gedrag positief heeft veranderd en de moeder betrouwbaar genoeg is in het nakomen van haar afspraken.
Verder is de moeder niet transparant naar de GI en de betrokken hulpverlening over haar woonsituatie. Zo is sprake van huisvestingsproblematiek en heeft de moeder de afgelopen jaren op drie verschillende plekken gewoond. De moeder heeft deze verhuizingen echter niet aan de GI doorgegeven. Voorts heeft de moeder de kinderen tweemaal uitgeschreven op het adres van de pleegmoeder waardoor de pleegmoeder bepaalde zaken niet kon regelen en de uitnodigingen van het hof voor de kindgesprekken met de kinderen daardoor naar het verkeerde adres zijn gestuurd.
5.7
De kinderen verblijven vanaf oktober 2021 bij de pleegmoeder. De betrokken hulpverlening geeft aan dat de kinderen positieve stappen maken in hun ontwikkeling sinds zij bij de pleegmoeder verblijven. In oktober 2022 is – na het geven van vervangende toestemming door de kinderrechter omdat de moeder geen toestemming gaf - gestart met passende hulpverlening voor de kinderen teneinde hen te leren omgaan met de gebeurtenissen in het verleden. [kind 1] kreeg individuele gesprekken en zij heeft bij de start van haar therapie aangegeven dat zij last heeft van de onzekerheid omtrent haar perspectief en stress ervaart omdat zij niet weet of zij teruggaat naar de moeder. [kind 2] heeft de training ‘’Tem je Draak’’ bij Levvel succesvol afgerond. Uit de training is naar voren gekomen dat hij traumabehandeling nodig heeft, maar dat deze behandeling pas kan starten wanneer het perspectief duidelijk is. De kinderen hebben herhaaldelijk en duidelijk, tevens in het kindgesprek met de voorzitter op 6 november 2023, te kennen gegeven dat zij bij de pleegmoeder willen blijven wonen. Zij voelen zich daar gezien en gehoord. Ook bevestigden de kinderen in voornoemde kindgesprekken dat zij er last van hebben dat er nog geen duidelijkheid is over of zij bij de pleegmoeder kunnen blijven wonen. Zo heeft [kind 2] verteld dat het niet goed met hem ging op school en dat hij de spanning over onderhavige procedure afreageerde in de klas. Hij luisterde niet naar zijn meester, zijn gedrag verslechterde en dit had invloed op zijn cijfers. De GI heeft voorts ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de school heeft aangegeven te zien dat de kinderen stress ervaren vanwege de mogelijkheid dat zij teruggeplaatst worden bij de moeder. Ook geeft Levvel aan dat de kinderen last hebben van loyaliteitsproblemen, omdat zij weten dat de moeder en de pleegmoeder verschillende visies hebben.
5.8
Op basis van het voorgaande constateert het hof dat de onduidelijkheid rondom het perspectief van de kinderen zorgt voor onrust, spanning en stress bij hen. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid, rust en een voorspelbare opvoedomgeving. Ook dienen zij niet belast te worden met volwassenzaken, zoals schulden- en huisvestingsproblematiek. Het hof begrijpt dat de uithuisplaatsing van de kinderen voor de moeder zeer ingrijpend moet zijn, maar voor de kinderen is het van groot belang dat zij kunnen opgroeien in een blijvend emotioneel veilige en voorspelbare opvoedsituatie. Het hof acht de moeder onvoldoende in staat om dit aan de kinderen te bieden. Het hof is hierom van oordeel dat het in het belang van de verzorging en de opvoeding van de kinderen noodzakelijk is de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing - die nu loopt tot 20 mei 2024 - te bekrachtigen.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof dat de kinderen in het kindgesprek met de voorzitter herhaaldelijk hebben aangegeven dat zij ingeschreven willen worden bij een sportclub. Zo geeft [kind 2] aan dat hij op dit moment na schooltijd buiten voetbalt met vriendjes, maar het een grote wens van hem is om ingeschreven te worden bij een voetbalvereniging. Het zou dan ook voor de kinderen fijn zijn indien zij vernemen wat de mogelijkheden hiervoor zijn.
Ook hebben de kinderen in voornoemd kindgesprek verteld dat zij graag met de pleegmoeder op vakantie willen gaan, maar dat dit niet kan omdat de moeder dit niet wil. De Hoge Raad heeft met de uitspraak van 21 mei 2021 (ECLI:HR:2021:748) duidelijkheid verschaft over de vraag wie mag beslissen of een kind dat met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin verblijft met de pleegouders met vakantie mag. Als aan de door de Hoge Raad vermelde voorwaarden is voldaan, is het voor de pleegmoeder mogelijk om met de kinderen op vakantie te gaan.
5.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2023;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.N. van de Beek en M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.