ECLI:NL:GHAMS:2023:2900

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.331.941/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder op 14 juni 2023 een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, maar dit was door de kinderrechter afgewezen. De Raad is op 8 september 2023 in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 waren de Raad, de moeder, de vader en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig.

De ouders van de kinderen zijn gescheiden en de kinderen wonen bij de moeder. De Raad heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen, die in een onveilige omgeving zijn opgegroeid, met huiselijk geweld en andere problematische situaties. De Raad betoogde dat de kinderen ernstige ontwikkelingsbedreigingen ondervinden en dat hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende effect heeft gehad. De ouders ontkennen de problematiek en stellen dat het goed gaat met de kinderen.

Het hof heeft overwogen dat, ondanks enige verbeteringen, de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft hulpverlening stopgezet en er is onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders. Gezien de ernst van de situatie heeft het hof besloten de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling toe te wijzen. De kinderen worden onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 28 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.331.941/01
zaaknummer rechtbank: C/15/339736 / JU RK 23-747
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats C] ,
hierna te noemen: de vader.
Verder zijn in deze zaak als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna mede te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 14 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 8 september 2023 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 14 juni 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- de moeder;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels verbroken) huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2012;
- [minderjarige 2] , [in] 2013;
- [minderjarige 3] , [in] 2016 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De ouders zijn belast met het gezamenlijke gezag over de kinderen. De kinderen wonen samen met hun oudere zus [zus] en halfzusje [halfzusje] bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de raad, inhoudende de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van twaalf maanden, afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de kinderen (alsnog) onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, voor de duur van twaalf maanden.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, aanhef en onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a.de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b.de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De raad betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden aanwezig waren en thans ook nog aanwezig zijn. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat de kinderen in korte tijd veel belastende ervaringen hebben gehad in hun opvoedingssituatie en zijn blootgesteld aan onrust naar aanleiding van de relatie(s) die de moeder met haar ex-partners heeft gehad, aan huiselijk geweld, aan wisselingen van verblijfplaats en scholen en aan onveilig opvoedersgedrag. Er zijn sterke vermoedens dat dit heeft geleid tot (hechtings-)trauma bij de kinderen. De huidige thuissituatie lijkt weliswaar in rustiger vaarwater gekomen, maar de zorgen over de cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag van de kinderen zijn dusdanig groot, dat er bij alle drie sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ook zijn er zorgen met betrekking tot de hygiëne en basale verzorging van de kinderen. Er is intensieve ambulante hulpverlening en opvoedondersteuning nodig in de thuissituatie bij de moeder en bij voorkeur ook bij de vader. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft tot op heden onvoldoende verandering kunnen bewerkstelligen. De ouders erkennen de problematiek van de kinderen niet en bagatelliseren het. De enkele toezegging van de ouders dat zij hulpverlening zullen accepteren biedt onvoldoende waarborg om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden, aldus de raad. Na de uitspraak van de kinderrechter heeft de moeder de hulpverlening van Tien voor Toekomst stopgezet. Hiermee laat de moeder zien haar toezegging niet na te komen en de reeds gestarte hulpverlening niet noodzakelijk te vinden.
5.3
De ouders stellen zich – kort samengevat - op het standpunt dat het verzoek van de raad terecht door de kinderrechter is afgewezen. Er zijn op dit moment geen zorgen meer over de kinderen of over de opvoedomgeving bij de moeder en de ouders hebben alles in gang gezet wat tijdens de zitting bij de kinderrechter is besproken. Op school gaat het beter met de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen begeleiding van een schoolcoach en kunnen op hun huidige school een aangepast lesprogramma volgen. Verder zijn er vanuit school stappen gezet om [minderjarige 3] door te laten stromen naar een school voor speciaal onderwijs. Ook hebben de kinderen buitenschoolse activiteiten; [minderjarige 1] zit op voetbal en de kinderen doen mee aan knutsel-activiteiten in het dorp. Al met al gaat het dus goed met de kinderen, aldus de ouders.
5.4
De GI is niet betrokken bij het gezin, waardoor zij niet inhoudelijk kan reageren.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. De kinderrechter heeft in eerste aanleg overwogen dat er ten aanzien van de kinderen weliswaar zorgen zijn, maar dat onvoldoende is gebleken van een dusdanige ontwikkelingsbedreiging dat deze niet met hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden afgewend.
De ouders leken ten tijde van de bestreden beschikking vrijwillig mee te willen werken aan hulpverlening. Zo was Tien voor Toekomst betrokken bij de moeder om haar te ondersteunen in haar opvoedtaken en heeft de moeder bij de kinderrechter verklaard dat zij de noodzakelijke hulpverlening in de toekomst zal blijven aanvaarden.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder heeft het voortzetten van de hulpverlening van Tien voor Toekomst niet nodig gevonden en zij heeft geen hulpvraag geformuleerd. Tien voor Toekomst is daarom niet langer betrokken bij het gezin. Er bestaan echter nog altijd ernstige zorgen over de kinderen. De kinderen hebben veel onrust en onveiligheid in hun leven meegemaakt. In het gezin is sprake geweest van huiselijk geweld. De eerste zorgmeldingen bij Veilig Thuis dateren uit 2018. Momenteel zien de zorgen voornamelijk op de persoonlijke hygiëne en de gedragsproblematiek van de kinderen, die leiden tot problemen in hun functioneren op school en problemen in de relatie met leeftijdsgenoten. Daar komt bij dat er onvoldoende zicht is op opvoedvaardigheden van de ouders. Het is de vraag of zij voldoende oog hebben voor wat de kinderen nodig hebben. De kinderen wonen door de week bij de moeder en zijn vanaf de vrijdag elk weekend bij de vader. De moeder heeft een zware opvoedingstaak omdat zij de opvoeding van vijf kinderen voor een groot deel van de week alleen draagt. Met de komst van nog een baby zal deze taak extra worden verzwaard en nog meer van haar opvoedingsvaardigheden vragen.
Gelet op het bovenstaande en gelet op de door de raad beschreven zorgen over de cognitieve ontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen is het hof van oordeel dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen die niet met vrijwillige hulpverlening kan worden afgewend.
Het hof ziet dat het op een aantal onderdelen in de afgelopen periode beter gaat dan voorheen en het is positief dat de ouders de kinderen hebben aangemeld voor een intakegesprek bij Kenter voor traumatherapie.
Dit is echter een prille ontwikkeling die nog onvoldoende bestendig is. De moeder toont immers een ambivalente houding ten opzichte van de hulpverlening. Enerzijds stelt zij zich op het standpunt dat zij bereid is om in het vrijwillig kader hulpverlening te aanvaarden, anderzijds geven zij en de vader aan dat het goed gaat met de kinderen en zeggen zij de zorgen over de kinderen niet te herkennen. Op dit moment is er onvoldoende zicht op een structurele en bestendige vorm van hulpverlening die gecontinueerd zal worden. Het hof acht het van groot belang dat de noodzakelijke traumatherapie voor de kinderen en de daarbij behorende begeleiding voor de moeder op korte termijn starten en dat de ontwikkelingen de komende tijd gemonitord kunnen worden.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de raad toewijzen.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, en opnieuw rechtdoende:
wijst toe het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, met ingang van 28 november 2023 tot 28 november 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, M.T. Hoogland en M. Overmars, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.