ECLI:NL:GHAMS:2023:2889

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
200.326.057/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf kinderen bij de vader, zorgregeling met moeder en nihilstelling kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, had eerder in eerste aanleg verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen naar haar adres in [plaats A]. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, verzocht om bevestiging van de bestaande regeling waarbij de kinderen bij hem in [Plaats B] wonen. De rechtbank had in eerdere beschikkingen van 16 januari 2023 en 11 april 2023 de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder vastgesteld, maar het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling te belastend was voor de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader moeten hebben, zodat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven en naar school kunnen gaan in [Plaats B]. De zorgregeling is aangepast, waarbij de kinderen twee van de drie weekenden bij de moeder verblijven en de helft van de vakanties. Tevens heeft het hof de kinderalimentatie van de vader aan de moeder op nihil gesteld, nu de kinderen bij de vader wonen en hij alle kosten voor hun verzorging en opvoeding op zich neemt. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met hun voorkeuren en de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.326.057/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/726434 / FA RK 22-7666 (MB/MS) en C/13/726434 / FA RK 22-7666 (MM/MH)
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [Plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 16 januari 2023 en 11 april 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 april 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikkingen van 16 januari 2023 en 11 april 2023.
2.2
De vader heeft op 30 juni 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
2.4
De voorzitter heeft na afloop van de zitting op 5 oktober 2023 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Van dat gesprek is een zakelijk verslag opgemaakt dat op 6 oktober aan partijen is verzonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld uiterlijk 20 oktober 2023 daarop te reageren.
Van de zijde van de moeder is bij journaalbericht van 8 oktober 2023 een reactie gegeven op het verslag van het gesprek met de kinderen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 in Marokko met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 1 juni 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 februari 2022 van
de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 2] [in] 2009;
- [minderjarige 1] [in] 2010 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders hebben daarnaast ook een meerderjarig pleegkind, [pleegkind] , geboren te [plaats A] [in] 2004. [pleegkind] woont bij de vader en heeft geen contact met de moeder.
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
3.4
[minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en [minderjarige 1] bij de vader.
3.5
De ouders hebben op 9 juli 2021 een ouderschapsplan opgesteld. Dit ouderschapsplan is
onderdeel van de echtscheidingsbeschikking van 10 februari 2022 van de rechtbank Midden-
Nederland, locatie Lelystad . In het ouderschapsplan hebben ouders een co-ouderschapsregeling vastgesteld. De driewekelijkse zorgregeling ziet er als volgt uit:
- de kinderen zijn van maandag uit school tot donderdag naar school bij de vader,
- de kinderen zijn van donderdag uit school tot maandag naar school bij de moeder;
- de kinderen zijn van maandag uit school tot de week erop maandag naar school bij de vader;
- de kinderen zijn van maandag uit school tot de week erop maandag naar school bij de moeder.
Bij beschikking van 10 februari 2022 is voorts bepaald dat de vader vanaf 10 februari 2022 een bedrag van € 226,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en een bedrag van € 83,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] aan de moeder dient te betalen.
3.6
De moeder is in mei 2022 naar [plaats A] verhuisd.
3.7
Op 11 juli 2022 zijn partijen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad geweest. De vader heeft verzocht de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling te wijzigen in verband met de verhuizing van moeder naar [plaats A] . De voorzieningenrechter heeft de verzoeken afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang, omdat de moeder op de zitting heeft toegezegd de zorgregeling uit het ouderschapsplan te zullen blijven nakomen.
3.8
In november 2022 heeft de moeder [minderjarige 2] ingeschreven op een school in [plaats A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 16 januari 2023 is, voor zover thans van belang, op dienovereenkomstig verzoek van de vader aan hem vervangende toestemming verleend om [minderjarige 2] in te schrijven op de school “ [school 1] ’ in [Plaats B] . De rechtbank heeft voorlopig en met ingang van het moment dat [minderjarige 2] is ingeschreven op de school “ [school 1] ” in [Plaats B] , op dienovereenkomstig verzoek van de vader, bepaald dat aan de zorgregeling zoals vastgesteld in het ouderschapsplan uitvoering moet worden gegeven, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag dat de moeder de zorgregeling zoals deze is vastgesteld in het ouderschapsplan niet of niet geheel uitvoert, tot een maximum van € 25.000,-. De rechtbank heeft afgewezen de verzoeken van de moeder:
a. haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing en inschrijving van [minderjarige 2] op de [school 2] in [plaats A] ;
b. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen en de moeder toestemming te geven om hem op een school in [plaats A] in te schrijven;
c. een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen van
vrijdag na school tot zondagavond bij vader verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties;
d. een kinderbeschermingsonderzoek door de raad te gelasten.
De rechtbank heeft de beslissing over de overige verzoeken ten aanzien van de zorgregeling aangehouden voor de duur van drie maanden.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 11 april 2023 heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald zoals deze is vastgesteld in het ouderschapsplan van 9 juli 2021, inhoudende een driewekelijkse zorgregeling, waarbij:
- de kinderen van maandag uit school tot donderdag naar school bij de vader zijn;
- de kinderen van donderdag uit school tot maandag naar school bij de moeder zijn:
- de kinderen van maandag uit school tot de week erop maandag naar school bij de vader zijn;
- de kinderen van maandag uit school tot de week erop maandag naar school bij de moeder zijn;
op straffe van een door de moeder te verbeuren dwangsom van € 50,- per dag dat zij de zorgregeling zoals deze is vastgesteld in het ouderschapsplan van 9 juli 2021, niet of niet geheel uitvoert, tot een maximum van € 25.000,-.
Principaal hoger beroep
4.3
De moeder verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikkingen, de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen en haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, met veroordeling van de vader in de proceskosten.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.4
De vader verzoekt voorwaardelijk, indien het hof bepaalt dat de huidige zorgregeling aangepast dient te worden, omdat de moeder het co-ouderschap niet meer wenst uit te voeren dan wel omdat de regeling te belastend is voor de kinderen, te bepalen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben en dat zij in het kader van de zorgregeling twee van de drie weekenden bij de moeder zullen verblijven, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school haalt en maandag naar school toebrengt en waarbij de moeder in haar weekenden ervoor zorg dient te dragen dat de activiteiten van beide kinderen, waaronder het spelen van voetbalwedstrijden, doorgang kunnen vinden, en te bepalen dat de door de vader ten behoeve van de kinderen te betalen kinderalimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van der datum van de uitspraak.
4.5
De moeder verzoekt de (voorwaardelijke) verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast en er een verschil van mening bestaat over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de schoolkeuze van de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Op 9 juli 2021 zijn partijen in voornoemd ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en [minderjarige 1] bij de vader en dat de kinderen afwisselend bij de vader en de moeder verblijven op basis van een driewekelijkse co-ouderschapsregeling.
De moeder stelt dat zij het ouderschapsplan onder druk heeft ondertekend, omdat de rechtbank Midden-Nederland geen echtscheiding wilde uitspreken zonder ouderschapsplan en de situatie van de moeder bij de vader onhoudbaar was geworden. Volgens de moeder was de co-ouderschapsregeling vanaf het begin onuitvoerbaar. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat daarvan echter niets is gebleken. De moeder heeft immers het ouderschapsplan, dat is opgesteld door een mediator, ondertekend. En ook uit het raadsrapport van 4 januari 2021 volgt dat zij akkoord ging met de co-ouderschapsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 11 juli 2022 heeft de moeder eveneens toegezegd de zorgregeling na te zullen komen. Ook heeft de moeder in de tussentijd geen wijziging verzocht van deze zorgregeling. Het hof gaat er dan ook, evenals de rechtbank, van uit dat de ouders de co-ouderschapsregeling vrijwillig en in onderling overleg hebben vastgesteld.
5.3
De moeder is vervolgens in mei 2022 naar [plaats A] verhuisd. Hierdoor is de uitvoering van de zorgregeling aanzienlijk lastiger geworden voor de kinderen. De bestaande zorgregeling is door partijen wel zoveel mogelijk nageleefd.
De moeder is van mening dat de rechtbank het leed dat de vader haar heeft aangedaan en de omstandigheden waaronder zij met de vader heeft geleefd onvoldoende heeft onderkend. De moeder stelt dat de vechtscheiding de reden was om aan de invloedsfeer van de vader te ontsnappen en een verhuizing naar [plaats A] de enige manier was om aan de controledrift van de vader te kunnen ontsnappen. Bovendien was de woning in [Plaats B] die zij na de echtscheiding toegewezen heeft gekregen vrijwel onbewoonbaar. Er waren te weinig ramen en daardoor bijna geen daglicht, er was groot achterstallig onderhoud en het huis was niet goed toegankelijk. De moeder heeft naar eigen zeggen in [plaats A] een ruime woning waar de beide kinderen een eigen kamer hebben.
Volgens de vader had de moeder een deugdelijke ruime sociale huurwoning in [Plaats B] waar voldoende ruimte voor haar en de kinderen was, terwijl zij in [plaats A] een klein tweekamerappartement heeft. Bovendien had de moeder in [Plaats B] een vast contract en een goed inkomen, terwijl zij door haar verhuizing naar [plaats A] geen werk meer heeft. De vader betwist dat de moeder moest verhuizen om aan de controledrift van de vader te kunnen ontsnappen.
Tegenover de betwisting door de vader heeft de moeder de noodzaak van een verhuizing naar [plaats A] onvoldoende concreet onderbouwd. Het hof gaat er dan ook van uit dat het haar eigen keuze was om te verhuizen naar [plaats A] en dat daartoe geen dringende noodzaak bestond. Het hof is van oordeel dat de moeder bij deze keuze onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de kinderen.
5.4
Vervolgens heeft de moeder, zonder (schriftelijke) toestemming van de vader, in november 2022 besloten om [minderjarige 2] in te schrijven op een school in [plaats A] en is [minderjarige 2] bij de moeder gaan wonen, met als gevolg dat zij haar vader één keer per drie weken een weekend zag, omdat hij de andere twee weekenden werkt. Ook heeft de moeder besloten dat [minderjarige 1] vanaf dat moment volledig bij de vader moest gaan wonen en enkel de weekenden bij de moeder zal verblijven waarin hij normaal ook bij de moeder was. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 16 januari 2023 deze situatie weer teruggedraaid en aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige 2] in te schrijven op “ [school 1] ” in [Plaats B] en bepaald dat uitvoering moet worden gegeven aan de co-ouderschapsregeling uit het ouderschapsplan. Beide kinderen gaan op dit moment naar de school “ [school 1] ” in [Plaats B] .
5.5
De ouders zijn het erover eens dat de afgelopen periode is gebleken dat de huidige zorgregeling erg belastend is voor de kinderen en dat de huidige zorgregeling moet worden gewijzigd. Als de kinderen bij hun moeder verblijven, moeten zij voor dag en dauw opstaan om op tijd op school te zijn in verband met de lange reistijd, waarbij zij ook geregeld last hebben van treinen die vertraging hebben of niet rijden. Ook kunnen de kinderen niet met hun vrienden afspreken na school of op doordeweekse dagen aan sport doen. Met name [minderjarige 1] heeft problemen met het meenemen van de juiste boeken voor school. De vader heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat [minderjarige 1] de les niet mag volgen als hij niet de juiste boeken bij zich heeft. Mede daardoor is hij volgens de vader het afgelopen jaar blijven zitten.
5.6
Beide ouders verzoeken daarom het hoofdverblijf van beide kinderen bij hen te bepalen, met daarbij - kort gezegd - een weekendregeling voor de andere ouder.
De moeder is van mening dat het niet goed gaat met de kinderen. [minderjarige 2] is niet gelukkig en kampt met psychische problemen. Zij heeft hulp nodig, maar de moeder denkt dat de vader geen aandacht heeft voor haar problematiek. Toen [minderjarige 2] in [plaats A] naar school ging, zat zij op de Havo en leefde zij helemaal op. [minderjarige 1] krijgt onvoldoende aandacht en begeleiding van de vader, omdat de vader veel werkt. [minderjarige 1] vertoont daardoor veel verzuim en onvoldoende prestaties op school. De moeder is voltijds beschikbaar voor de kinderen. De kinderen zijn bij de vader vaak alleen thuis en er wordt niet regelmatig voor de kinderen gekookt. Zij eten vaak buiten de deur of er wordt eten gehaald (fast food).
Ten aanzien van het standpunt van de vader dat de kinderen en [pleegkind] niet uit elkaar gehaald moeten worden, merkt zij op dat het leeftijdsverschil groot is en dat de kinderen ieder een eigen leven hebben. [pleegkind] heeft bovendien een belast verleden, waardoor de kinderen elkaar op negatieve wijze beïnvloeden. Het zou volgens de moeder daarom juist goed zijn als [pleegkind] bij de vader blijft wonen en de kinderen bij de moeder.
De moeder wil graag dat het hof een onderzoek door de raad laat uitvoeren. De kinderen hebben erg te lijden onder de strijd tussen de ouders. De raad dient in ieder geval te onderzoeken of de gevraagde wijziging van de regeling van de zorg- en opvoedingstaken en dus het ouderschapsplan, niet in het belang van de kinderen moet worden geacht, aldus de moeder.
5.7
De vader stelt dat het onwenselijk is de kinderen (weer) van school te laten wisselen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun vrienden in [Plaats B] van kleins af aan en de vader wil niet verhuizen uit [Plaats B] en is daartoe ook financieel niet toe in staat vanwege de uitkoopsom die hij de moeder heeft moeten betalen.
De vader stelt dat zijn woning netjes is en hij ook kookt voor de kinderen. De kinderen zijn graag bij hem. Ook heeft de school nooit aan de bel getrokken, omdat het niet goed zou gaan met [minderjarige 2] . De zorgregeling is afgestemd op het rooster van de vader. De moeder heeft na haar verhuizing naar [plaats A] de zorgregeling twee keer eenzijdig gewijzigd, waardoor de kinderen voor school en na school bij de vader verbleven op de zorgdagen van de moeder. Dan moesten de kinderen soms zelf hun eten opwarmen, omdat hij vanwege zijn werktijden niet aanwezig was.
Volgens de vader zitten de kinderen in een loyaliteitsconflict en zeggen zij tegen hun moeder dat ze graag bij haar willen wonen, omdat ze bang zijn dat de moeder net als bij [pleegkind] geen contact meer met ze wil hebben als zij uitspreken dat zij liever bij de vader willen wonen. [pleegkind] is als een grote broer voor de kinderen, omdat hij 1,5 jaar was toen hij bij de vader en moeder kwam wonen. Hij helpt [minderjarige 1] en motiveert hem om huiswerk te maken.
[minderjarige 2] heeft nog geen acht weken op school in [plaats A] gezeten, waardoor er nauwelijks cijfers bekend waren. Bovendien zat zij daar in 1 Havo in plaats van 2 Havo. Ook op “ [school 1] ” mocht [minderjarige 2] naar de Havo als zij voor alle vakken een 7,5 zou staan. Dat is helaas niet gelukt, waardoor zij nu naar het VMBO gaat.
[minderjarige 2] heeft op school gesprekken gehad met een zorgcoördinator en de zorgcoördinator heeft gezegd dat het voor [minderjarige 2] goed zou zijn wanneer zij doordeweeks bij de vader woont en in het weekend bij de moeder verblijft, zodat dit haar meer rust geeft.
Als het voor de moeder fijn zou zijn dat het inschrijvingsadres van [minderjarige 2] bij haar blijft, is dat wat de vader betreft akkoord.
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat de co-ouderschapsregeling niet meer past bij de huidige situatie en in het belang van de kinderen gewijzigd moet worden.
De raad acht het niet in het belang van de kinderen dat er (opnieuw) een schoolwisseling zal plaatsvinden. De raad adviseert daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen, zodat de kinderen doordeweeks in [Plaats B] naar school kunnen gaan en zij niet meer heen en weer hoeven te reizen met de schoolboeken.
Hoewel het belangrijk is dat de kinderen alsnog hun mening kunnen geven, is de mening van de kinderen niet doorslaggevend voor de beslissing van het hof. Gelet op de leeftijd van de kinderen, te weten 13 en 14 jaar oud, is het abstraherend denken nog niet volledig ontwikkeld en zijn zij nog niet volledig in staat na te denken en te praten over de gevolgen van hun beslissingen en uitspraken voor anderen.
De raad acht een onderzoek door de raad niet zinvol, gelet op de lange wachttijden en het feit dat hoe langer de huidige situatie voortduurt, des te minder de raad geneigd zal zijn een wijziging daarin aan te brengen. De zorgen die de moeder heeft geuit zijn voor de raad geen reden om een beschermingsonderzoek te starten. Als dat nodig blijkt te zijn, kan via school contact worden opgenomen met de hulpinstanties.
5.9
De kinderen hebben tijdens het kindgesprek met het hof beiden hun voorkeur uitgesproken om bij hun moeder in [plaats A] te gaan wonen en daar ook naar school te gaan. [minderjarige 2] heeft desgevraagd verklaard dat zij het ook goed vindt wanneer zij bij haar vader in [Plaats B] gaat wonen. [minderjarige 2] wil vooral graag dichtbij school wonen. [minderjarige 1] heeft het gevoel dat hij moet kiezen tussen zijn ouders, terwijl hij allebei zijn ouders even lief vindt. [minderjarige 1] wil graag blijven voetballen in [Plaats B] , waar hij drie keer per week traint en in het weekend een wedstrijd heeft. Zij hebben beiden nog niet nagedacht over hoe de omgang met hun vader er concreet in de weekenden uit moet komen te zien, omdat de vader ook twee van de drie weekenden werkt.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is dat beide ouders voldoende in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. Hoewel de moeder wijst op de ongezonde voeding die de vader de kinderen geeft en haar twijfels heeft bij de netheid van het huis van vader, worden deze zorgen, tegenover de betwisting daarvan door de vader, niet nader onderbouwd en zijn er ook anderszins geen aanwijzingen dat het niet goed gaat met de kinderen bij hun vader.
De kinderen hebben beiden aangegeven dat zij liever bij hun moeder willen wonen, maar zij zijn nog op een leeftijd dat zij de gevolgen van hun keuze niet volledig kunnen overzien. Beide kinderen hebben nog onvoldoende nagedacht over de consequenties van een eventuele verhuizing naar [plaats A] voor bijvoorbeeld hun sociale leven, zoals het contact met hun vrienden, de voetbaltrainingen en wedstrijden van [minderjarige 1] en het contact met hun vader en pleegbroer. Het gevolg zou immers zijn dat zij hun vader en pleegbroer nog maar een weekend per drie weken zouden zien. Bovendien geeft [minderjarige 2] desgevraagd aan dat zij het ook goed zou vinden als zij bij haar vader gaat wonen. Het hof heeft de indruk dat de kinderen het moeilijk vinden een keuze te maken tussen de ouders. Daarom zal het hof hierover beslissen. Bovendien ziet het hof dat het huidige weekprogramma van de kinderen zo belastend voor hen is dat zij mogelijk niet goed aan hun ontwikkelingstaken toekomen.
Het hof is, met de raad, van oordeel dat het in het licht van de omstandigheden het meest in het belang van de kinderen is dat zij op hun huidige school in [Plaats B] blijven, zodat de kinderen in hun huidige vertrouwde woon- en leefomgeving kunnen blijven, met de daarbij behorende sociale contacten en school- en sportactiviteiten. Een (nieuwe) wijziging van de feitelijke hoofdverblijfplaats van de kinderen, en daarmee een doorbreking van de rust, stabiliteit en continuïteit, acht het hof niet in het belang van de kinderen. Van (zwaarwegende) belangen van de kinderen die zich hiertegen verzetten is niet gebleken. Dat de moeder meer tijd en gelegenheid zou hebben om voor de kinderen te zorgen dan de vader, is op zichzelf onvoldoende reden voor een dergelijke beslissing. Dit betekent dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben en zij in [Plaats B] op school zullen blijven.
Het hof ziet, evenals de raad, onder deze omstandigheden geen aanleiding een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
Zorgregeling
5.11
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat als het hoofdverblijf van de kinderen niet bij haar wordt bepaald, zij gedeeltelijk kan instemmen met de verzoeken van de vader. Zij verzoekt een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondagavond bij de moeder verblijven, alsmede de helft van de vakanties. Zij wil niet dat de kinderen twee van de drie weekenden bij haar verblijven, zoals de vader heeft voorgesteld, omdat zij niet als oppas voor de vader wil fungeren. Zij verzoekt wel de inschrijving van [minderjarige 2] in de Basisregistratie Personen bij haar te laten, zodat beide partijen profiteren van het kindgebonden budget.
5.12
De vader verzoekt een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen te bepalen, waarbij zij twee van de drie weekenden bij de moeder verblijven, van vrijdag uit school tot en met maandag naar school, alsmede in ieder geval de helft van de vakanties. Als de kinderen dat willen mogen zij van de vader ook vaker dan de helft van de vakanties bij de moeder verblijven.
5.13
De raad heeft zich ten aanzien van de vraag of de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen om het weekend of twee weekenden per drie weken moet zijn, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5.14
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij, ondanks dat zij doordeweeks bij de vader wonen, wel zoveel mogelijk contact met hun moeder zullen hebben, omdat dit voor hun identiteitsontwikkeling belangrijk is. Daarom zal het hof het verzoek van de vader toewijzen en een zorgregeling bepalen waarbij de kinderen twee van de drie weekenden bij de moeder verblijven, alsmede in ieder geval de helft van de vakanties. Daarbij is het van belang dat de moeder er voor zal zorgen dat [minderjarige 1] zijn voetbalwedstrijden kan blijven spelen in het weekend.
Kinderalimentatie
5.15
De vader heeft verzocht te bepalen dat de kinderalimentatie voor beide kinderen wordt bepaald op nihil met ingang van heden.
5.16
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
Het hof constateert dat het feit dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader, een wijziging is die tot hernieuwde beoordeling van de onderhoudsplicht van de vader noopt. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
5.17
Het hof beantwoordt de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden die tot nihilstelling van de vastgestelde kinderalimentatie moet leiden, bevestigend. Het hof gaat voorbij aan het verweer van de moeder dat het verzoek moet worden afgewezen en de vader een bodemprocedure moet starten. Uitgangspunt is dat de vader alle kosten voor verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening neemt als het hoofdverblijf van de kinderen bij hem is. Niet gesteld of gebleken is dat de moeder daarnaast nog (substantiële) kosten zal blijven voldoen voor de kinderen. Voor betaling van een kinderalimentatie aan de moeder bestaat dan ook geen rechtsgrond meer. Het hof zal de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie [Plaats B] , van 10 februari 2022 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 9 juli 2021 wijzigen en de door de man te betalen kinderalimentatie per heden op nihil stellen.
Proceskosten
5.18
Gelet op de uitkomst van deze procedure ziet het hof geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten zoals de moeder heeft verzocht. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.19
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2023 en 11 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van heden hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat de kinderen bij de moeder verblijven twee van de drie weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede in ieder geval de helft van de vakanties;
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 10 februari 2022, alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan van 9 juli 2021, de door de vader aan de moeder en behoeve van de kinderen te betalen kinderalimentatie op nihil, met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A. van Haeringen en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.