ECLI:NL:GHAMS:2023:2876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.327.249/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter van 19 april 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 19 mei 2024. De moeder betoogde dat de noodzaak voor een gedwongen kader ontbrak, terwijl de vader en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (GI) de verlenging steunden. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze ook thans nog aanwezig zijn. Het hof benadrukte de noodzaak van voortzetting van de hulpverlening in een gedwongen kader om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde eveneens tot bekrachtiging van de beschikking, wijzend op de ernstige ontwikkelingsbedreiging en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. Het hof concludeerde dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er behoefte is aan een neutrale derde om de hulpverlening te organiseren. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.327.249/01
zaaknummer rechtbank: C/15/337864 / JU RK 23-423
beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. Kötter te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 april 2023.
2.2
De vader heeft op 4 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 4 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 2 oktober 2023 van de zijde van de moeder met bijlage;
- een bericht van 6 oktober 2023 van de zijde van de vader met bijlage;
- een bericht van 17 oktober 2023 van de zijde van de vader met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.A.J. van Putten;
- een medewerker van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2014, te [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2017, te [gemeente] , hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder. De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 november 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 19 mei 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van de kinderen met twaalf maanden te verlengen, af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten van partijen
5.2
De moeder meent dat niet aan de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan, omdat de noodzaak daartoe ontbreekt. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de GI heeft gevolgd, zonder dat bij de beoordeling voldoende gewicht is toegekend aan onder andere de meewerkende houding van de moeder. Een gedwongen kader is volgens haar daarom niet noodzakelijk. Gedurende de laatste ondertoezichtstelling is er elf weken geen gezinsvoogd betrokken geweest. Het is de moeder in deze periode gelukt om zelf het nodige te organiseren en voort te zetten, terwijl de regie van een derde destijds dus ontbrak. De moeder stelt tevens dat zij steeds aan alle hulpverlening heeft meegewerkt en zelf ook (al voorafgaand aan de ondertoezichtstelling) concrete hulpverlening heeft voorgesteld.
5.3
De vader is van mening dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat uit de stukken en uit hetgeen op de zitting door alle partijen naar voren is gebracht is gebleken dat de kinderen (nog steeds) ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De vader stelt dat hij, net als de kinderrechter, een kortere duur van de ondertoezichtstelling dan twaalf maanden niet aan de orde vindt. Er is veel problematiek aanwezig. De vader heeft zijn kinderen al twee jaar niet gezien. Van contactherstel is op dit moment nog geen sprake. Er is hulpverlening ingezet, maar er dient nog meer te worden gedaan in het kader van de hulpverlening.
5.4
De GI is van mening dat een verlenging van de ondertoezichtstelling met twaalf maanden nodig was en nog steeds nodig is. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken hebben de ouders in hun samenwerking onvoldoende vooruitgang laten zien en is de strijd tussen hen nog steeds aanwezig. De GI was en is ook op dit moment nog van mening dat de moeder nog onvoldoende in staat is om voor de voortzetting van het hulpverleningstraject de verantwoordelijkheid te dragen, waardoor de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen daadwerkelijk af zal nemen. Het aanhoudende conflict tussen de ouders leidt af van het voorop stellen van de belangen van de kinderen en de GI heeft er nog geen vertrouwen in dat de moeder als ouder met gezag binnen een vrijwillig kader met de vader zonder gezag zal samenwerken om het hulpverleningstraject voort te zetten. Het is betreurenswaardig dat er een periode geen actieve gezinsvoogd betrokken was, waardoor de GI op dat moment ook niet bij overleggen aanwezig is geweest met de ouders en Altra. De hulpverlening is in die periode wel voortgezet.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Een ondertoezichtstelling is nog steeds nodig, omdat het negatieve beeld dat de kinderen over de vader hebben niet genuanceerd kan worden, wat betekent dat de kinderen zich niet goed kunnen ontwikkelen. [minderjarige 1] denkt nog steeds zwart-wit. De kinderen moeten verwerken wat zij hebben meegemaakt en dat kost tijd. Er moeten nog veel stappen worden genomen en het tempo van de kinderen moet worden gevolgd. Er is nog steeds geen samenwerking en vertrouwen tussen de ouders. Zij hebben dezelfde intenties, maar er is een groot risico dat de samenwerking vroegtijdig stopt. Hulpverlening heeft eerder in het vrijwillig kader gefaald. De raad is het met de GI eens dat op een gegeven moment gekeken moet worden of de kosten niet groter zijn dan de baten. Het traject duurt al lang en de kinderen hebben de vader al lang niet gezien. Op dit moment ziet de raad dan ook geen andere mogelijkheid dan de ondertoezichtstelling tot mei 2024 door te laten lopen.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden en nog steeds worden bedreigd. De kinderen ervaren een ernstig loyaliteitsconflict en wijzen de vader af. Zij denken zwart-wit over hun ouders, waarbij de vader slecht is en de moeder goed. Daarnaast lijkt bij [minderjarige 1] sprake te zijn van een trauma. Gebleken is dat contactherstel met de vader door gevoelens van onveiligheid en stress bij de kinderen niet gemakkelijk te realiseren is. De hulpverlening daarbij verloopt moeizaam. De GI heeft aangevoerd dat de ouders en de kinderen andere stappen moeten nemen binnen het hulpverleningstraject van Altra (zoals EMDR/traumabehandeling voor [minderjarige 1] en Words and Pictures voor de kinderen door de ouders). Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de GI wil nagaan of er daarnaast onderzoek gedaan dient te worden naar ouderonthechting bij de kinderen ten aanzien van de vader. Hoewel beide ouders hebben verklaard open te staan voor hulpverlening, is er volgens de GI nog een te groot risico dat de moeder zonder de ondertoezichtstelling haar eigen visie over passende hulp en ten aanzien van hetgeen de vader in dat kader moet doen voorop stelt en dat zo (onbedoeld) het loyaliteitsconflict langer zal stand houden en de verwijdering tussen de vader en de kinderen groter zal worden. Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat de ouders een andere herinnering hebben aan wat er is gebeurd in het verleden en is dan ook van oordeel dat de ouders het hulpverleningstraject op dit moment nog niet samen kunnen dragen, omdat zij te veel van visie verschillen. Daarbij neemt het hof verder in aanmerking dat hulpverlening in het vrijwillig kader in het verleden heeft gefaald. Er is naar het oordeel van het hof dan ook nog steeds behoefte aan een neutrale derde die de hulpverlening kan organiseren, mede gelet op de ongelijkheid in de beslissingsmogelijkheden. Aangezien de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen uitoefent, kan de vader immers geen hulpverlening organiseren voor en/of namens de kinderen.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof acht voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.
5.7
Ten overvloede merkt het hof op dat zij de visie deelt van de GI en de raad dat tijdens deze periode bezien moet worden of voldoende vooruitgang wordt geboekt. De hulpverlening dient de aankomende periode dan ook goed benut te worden.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.