ECLI:NL:GHAMS:2023:2849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-001045-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vernieling en veroordeling voor diefstal in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor vernieling en diefstal. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vernielen van eigendommen van GVB Amsterdam op verschillende metrostations op 17 juni 2019, en het stelen van een blik bier uit een winkel op 29 juni 2020. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2023 heeft de advocaat-generaal de veroordeling voor de vernielingen bepleit, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering, voornamelijk gebaseerd op herkenning door verbalisanten op camerabeelden, onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden niet scherp genoeg waren om specifieke persoonskenmerken te identificeren, waardoor de verdachte voor dit feit werd vrijgesproken.

Wat betreft de diefstal van het blik bier, oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk de intentie had om het goed wederrechtelijk toe te eigenen, ondanks zijn verweer dat hij op zoek was naar zijn bankpas. Het hof achtte de diefstal bewezen en verklaarde de verdachte hiervoor strafbaar. De politierechter had eerder een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de eerder opgelegde ISD-maatregel aan de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, GVB Exploitatie B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001045-21
datum uitspraak: 20 oktober 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-217903-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1973,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere (glazen) wanden en/of toegangsdeuren en/of ruiten en/of beeldschermen van ticketautomaten op (de) metrostations Jan van Galenstraat en/of Postjesweg en/of Bullewijk en/of Holendrecht, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan GVB Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een blik bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Integrale vrijspraak feit 1

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde vernielingen van de metrostations Jan van Galenstraat, Postjesweg en Holendrecht wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, gelet op de aangifte en de herkenningen van verbalisanten van de verdachte als zijnde de persoon op de camerabeelden en de stills van de beelden. Ten aanzien van de vernieling op het metrostation Bullewijk heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd omdat het dossier geen beelden bevat waarop de verdachte is te zien.
De verdachte heeft ontkend degene te zijn die op 17 juni 2019 vernielingen heeft gepleegd op de vier in de tenlastelegging opgenomen metrostations in Amsterdam. De raadsvrouw van de verdachte heeft – overeenkomstig de aan het hof overgelegde pleitaantekeningen – ter terechtzitting in hoger beroep op verschillende gronden vrijspraak bepleit. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] om redenen zoals genoemd in de pleitaantekeningen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof stelt vast dat de veroordeling van verdachte in de kern is gebaseerd op de herkenning van de verdachte op camerabeelden door verbalisanten.
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook wanneer deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of foto’s is onder meer van belang in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Of hiervan sprake is, hangt af van de kwaliteit van de camerabeelden of de foto’s en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die camerabeelden of foto’s. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem of haar herkende persoon eerder heeft gezien.
Het hof heeft kennisgenomen van de camerabeelden en de stills in het politiedossier en is van oordeel dat de camerabeelden en de stills onvoldoende scherp en duidelijk zijn zodat daarop geen specifieke, onderscheidende persoonskenmerken van de persoon die de verbalisanten hebben herkend als de verdachte, kunnen worden waargenomen. Andere bewijsmiddelen die op de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde kunnen duiden, ontbreken. Derhalve kan naar het oordeel van het hof uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 17 juni 2019 de vernielingen heeft aangericht op de onder 1 tenlastegelegde metrostations in Amsterdam zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht om de verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 tenlastegelegde nu de verdachte geen oogmerk had om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte de kassa’s niet is gepasseerd en dat hij het blikje bier even in zijn zak gestoken heeft toen hij zocht naar zijn bankpas en/of geld. Nog voordat de verdachte de kans heeft gekregen het blikje bier af te rekenen, werd hij door de winkelmedewerker meegenomen in verband met een winkelverbod.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 29 juni 2020 de [winkel01] aan het [adres01] is ingegaan en daar een blikje bier heeft gepakt en in zijn binnenzak heeft gedaan. Deze handeling kan worden aangemerkt aan wegnemingshandeling nu de verdachte het blikje bewust aan het zicht heeft onttrokken en zich de heerschappij over het goed heeft verschaft. Het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening kan derhalve worden bewezen. Dat hij dat deed omdat hij op zoek was naar zijn bankpas en/of geld doet daaraan niets af, temeer nu het niet aannemelijk is dat de verdachte de bedoeling heeft gehad te betalen voor het blikje omdat bij zijn insluitingsfouillering is gebleken dat hij geen bankpas bij zich had en evenmin voldoende geld om het blikje bier te kunnen betalen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juni 2020 te Amsterdam, een blik bier, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht, bij een schuldigverklaring, te letten op de recent aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel en de door de advocaat-generaal gevorderde straf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van een blikje bier. Met zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2023 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Het voorgaande rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de hierna te bespreken omstandigheden, zal het hof hiertoe echter niet overgaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat aan de verdachte op 9 februari 2023 door de rechtbank Amsterdam de maatregel van ISD voor de duur van twee jaren is opgelegd, in het kader waarvan de verdachte zich momenteel in een inrichting voor stelselmatige daders bevindt. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk. Gelet hierop acht het hof het niet aangewezen om de verdachte in onderhavige zaak nog een straf of maatregel op te leggen en zal het hof met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.634,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9a, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V.
Verklaart de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2023.
Mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.