In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor vernieling en diefstal. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vernielen van eigendommen van GVB Amsterdam op verschillende metrostations op 17 juni 2019, en het stelen van een blik bier uit een winkel op 29 juni 2020. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2023 heeft de advocaat-generaal de veroordeling voor de vernielingen bepleit, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering, voornamelijk gebaseerd op herkenning door verbalisanten op camerabeelden, onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden niet scherp genoeg waren om specifieke persoonskenmerken te identificeren, waardoor de verdachte voor dit feit werd vrijgesproken.
Wat betreft de diefstal van het blik bier, oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk de intentie had om het goed wederrechtelijk toe te eigenen, ondanks zijn verweer dat hij op zoek was naar zijn bankpas. Het hof achtte de diefstal bewezen en verklaarde de verdachte hiervoor strafbaar. De politierechter had eerder een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de eerder opgelegde ISD-maatregel aan de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, GVB Exploitatie B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 bewezenverklaarde.