ECLI:NL:GHAMS:2023:2835

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
200.324.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van twee (deels) onbetaald gebleven facturen door [appellante] B.V. aan [geïntimeerde]. De vordering betreft een totaalbedrag van € 3.100,78, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter had eerder de vordering afgewezen, omdat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten over de betaling van de facturen. [geïntimeerde] had aangevoerd dat er een 'no cure no pay' afspraak was gemaakt, maar het hof oordeelde dat [geïntimeerde] deze stelling onvoldoende had onderbouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van [appellante] toe, inclusief de gevorderde rente. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.324.118/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 10037651 \ CV EXPL 22-3716 KB
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,handelend onder de naam
[A.],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt [appellante] genoemd en de in hoger beroep niet verschenen geïntimeerde [geïntimeerde] .
[appellante] is bij dagvaarding van 6 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer op 15 februari 2023 gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is op de rol van 28 maart 2023 verstek verleend.
Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven, met een productie ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties gevallen, met nakosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot met 2.3 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om de vraag of [geïntimeerde] een tweetal facturen van [appellante] voor het verrichten van incassowerkzaamheden al dan niet moet betalen.
3.2
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een tweetal (deels) onbetaald gebleven facturen van 11 april 2019, op grond waarvan [appellante] in hoofdsom aanspraak maakt op een bedrag van € 2.936,66 alsmede de incassokosten en rente over voornoemd bedrag, in totaal € 3.519,46.
3.3
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld, vastgesteld op nihil. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat onbetwist vast staat dat [appellante] voor [geïntimeerde] incassowerkzaamheden heeft verricht maar dat de vraag is welke afspraken partijen daarover hebben gemaakt. [appellante] stelt met [geïntimeerde] te zijn overeengekomen dat hij zijn werkzaamheden tegen de gebruikelijke tarieven zou verrichten; [geïntimeerde] heeft dat betwist en aangevoerd dat hij met [appellante] een ‘no cure no pay’ afspraak heeft gemaakt. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] de door hem gestelde afspraken niet schriftelijk vastgelegd en evenmin op andere wijze onderbouwd. Omdat [appellante] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de door hem gestelde overeenkomsten met [geïntimeerde] zijn gesloten, zullen de vorderingen worden afgewezen. Aldus de kantonrechter.
3.4
Tegen de aldus gemotiveerde beslissing komt [appellante] op met drie grieven, die het hof gezamenlijk zal behandelen.
3.5
De grieven zijn gericht tegen afwijzing van de vorderingen van [appellante] . Ter toelichting voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] de verschuldigdheid van de (deels) onbetaald gebleven facturen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en niet heeft aangetoond dat hij met [appellante] een ‘no cure no pay’ afspraak heeft gemaakt.
3.6
Het hof stelt vast dat [appellante] in eerste aanleg en in de appeldagvaarding geen wettelijke
handelsrente maar (slechts) wettelijke rente heeft gevorderd. De eerst bij memorie van grieven gevorderde handelsrente is vanwege het niet verschijnen van [geïntimeerde] in beroep en het (kennelijk) niet aan hem betekenen van de aldus gewijzigde eis niet toewijsbaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] , in opdracht van [geïntimeerde] , werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de facturen betrekking hebben op deze werkzaamheden en dat deze facturen zijn gebaseerd op de door [appellante] (als deurwaarder) gehanteerde (wettelijke) tarieven. [geïntimeerde] heeft daartegen in de kern slechts aangevoerd dat voor deze werkzaamheden een 'no cure no pay' afspraak zou zijn gemaakt. Dit is echter door [appellante] gemotiveerd betwist, en wijkt af van het in artikel 7:405 BW neergelegde uitgangspunt. In het licht hiervan heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd dat voor deze werkzaamheden niettemin met hem een afwijkende (no cure no pay) afspraak zou zijn gemaakt en gaat het hof hieraan voorbij.
3.7
De grieven hebben succes. Het door [appellante] gevorderde is toewijsbaar, inclusief de gevorderde rente tot 9 februari 2022 en de wettelijke rente sedert die datum. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van laatstbedoelde posten, waaronder de ingangsdatum van de wettelijke rente, ook in eerste aanleg niet bestreden. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in beide instanties dienen te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 3.100,78
(€ 2.936,66 + € 164,13), vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten
ad € 418,67 en de wettelijke rente over € 2.936,66 sedert 9 februari 2022;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op € 599,30 aan verschotten en € 464,-- voor salaris en in hoger beroep op € 890,32 aan verschotten en € 836,-- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll Serooskerken-Röell, E.M. Polak en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.