ECLI:NL:GHAMS:2023:2810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.318993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling van licentiekosten en supportdiensten voor softwarepakket

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een softwarebedrijf, aangeduid als [geïntimeerde], en een gebruiker van een softwarepakket, aangeduid als [appellante]. Na het eerste jaar van hun overeenkomst begint [geïntimeerde] hogere jaarbedragen in rekening te brengen voor ondersteunende diensten dan oorspronkelijk was afgesproken. [appellante] heeft de facturen over de jaren 2020 en 2021 niet betaald, omdat zij meent dat zij geen licentievergoeding verschuldigd is, aangezien zij deze bij de aanschaf van het softwarepakket 'voor eeuwig' heeft afgekocht. Het hof oordeelt dat partijen stilzwijgend andere tarieven zijn overeengekomen na het eerste jaar, maar dat er geen licentievergoeding is afgesproken. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het hof oordeelt dat [geïntimeerde] te veel heeft gefactureerd en dat [appellante] recht heeft op terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. De kosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.993/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 9620322/ CV EXPL 22-202
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2024
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. V. Bakker te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.D.J. van Ruyven te De Bilt.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] verleent aan [appellante] supportdiensten voor een door laatstgenoemde gebruikt softwarepakket. Nadat [appellante] over een aantal jaren de facturen van [geïntimeerde] heeft betaald, laat zij de facturen over 2020 en 2021 onbetaald. De door [geïntimeerde] gefactureerde bedragen blijken onder meer een bedrag aan licentievergoeding te omvatten. De kantonrechter wijst de door [geïntimeerde] gevorderde betaling van de facturen over 2020 en 2021 toe. In hoger beroep stelt [appellante] dat zij bij aanschaf van het softwarepakket de licentievergoeding ‘voor eeuwig’ heeft afgekocht. Het hof oordeelt dat partijen niet zijn overeengekomen dat [appellante] aan [geïntimeerde] een licentievergoeding voor het softwarepakket moet betalen en dat [geïntimeerde] in zoverre te veel heeft gefactureerd.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 20 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte, met producties
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij aan [geïntimeerde] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 augustus 2020 (het hof begrijpt dit als een verschrijving en leest: 18 augustus 2022), met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot, naar het hof begrijpt, bekrachtiging van het bestreden vonnis met beslissing over de proceskosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden onder 1.1 tot en met 1.4 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] is een onderneming die zich richt op het ontwerpen, ontwikkelen, implementeren en ondersteunen van business software. [appellante] houdt zich bezig met diverse activiteiten rondom auto’s.
3.2.
In 2013 heeft [appellante] het softwarepakket Microsoft [softwarepakket 1] gekocht bij [X] .
3.3.
In juli 2016 zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] , als vervanger van een gefailleerde partij die dat eerder verzorgde, aan [appellante] ondersteunende diensten zal verlenen voor gebruik van haar softwarepakket.
3.4.
Voor de maanden juli tot en met december 2016 heeft [geïntimeerde] voor haar diensten aan [geïntimeerde] elke maand een factuur voor € 100,- (excl. btw) gestuurd. [appellante] heeft deze facturen betaald.
3.5.
Voor de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft [geïntimeerde] voor haar diensten telkens een (eenmalige) factuur gestuurd voor respectievelijk € 3.743,74 (incl. btw), € 3.796,16 (incl. btw) en € 3.868,29 (incl. btw) aan [appellante] . De specificatie van deze facturen vermeldt ‘Maintenance & Support’. [appellante] heeft deze facturen betaald.
3.6.
Voor de jaren 2020 en 2021 heeft [geïntimeerde] voor haar diensten aan [appellante] (telkens) een factuur gestuurd (met specificatie: ‘Maintenance & Support’) voor respectievelijk € 3.941,78 (incl btw) en € 3.985,14 (incl btw).
3.7.
Bij brief van 16 december 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een ingebrekestelling gestuurd en verzocht om de openstaande facturen over 2020 en 2021, alsmede de wettelijke rente over deze bedragen en de buitengerechtelijke kosten binnen vijf dagen te voldoen. Omdat [appellante] daaraan niet heeft voldaan en de facturen onbetaald heeft gelaten, heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 29 december 2022 een procedure tegen [appellante] aanhangig gemaakt.

4.De vordering

4.1.
[geïntimeerde] vordert – samengevat – dat [appellante] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a) € 7.926,92 aan hoofdsom;
b) € 960,05 aan handelsrente, berekend tot en met 21 december 2021;
c) de rente over € 7.926,92 vanaf 21 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
d) € 1.042,69 aan buitengerechtelijke incassokosten:
e) de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met rente.
4.2.
[geïntimeerde] legt, samengevat, aan haar vorderingen ten grondslag dat zij, zoals tussen partijen is overeengekomen, in 2020 en 2021 diensten aan [appellante] heeft geleverd, waaronder het beschikbaar houden van een helpdesk en ondersteunende werkzaamheden en ook heeft [geïntimeerde] de licentiekosten voor het gebruik van het door [appellante] gebruikte softwarepakket aan Microsoft afgedragen. [appellante] heeft de facturen van [geïntimeerde] voor deze diensten niet voldaan, aldus steeds [geïntimeerde] . [geïntimeerde] vordert nakoming van de betalingsverplichtingen die partijen zijn overeengekomen.

5.Beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat vast staat dat partijen in 2016 een overeenkomst betreffende een door [appellante] gebruikt softwarepakket hebben gesloten die meebrengt dat [appellante] jaarlijks aan [geïntimeerde] een bedrag moet betalen van ongeveer € 4.000,- (incl. btw) waarvan € 1.500,- bestaat uit licentiekosten en het overige ziet op supportwerkzaamheden.
5.2.
Tegen dit oordeel en de motivering daarvan heeft [appellante] drie grieven gericht. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In 2012 heeft [appellante] van [X] het Microsoft software-pakket [softwarepakket 1] gekocht, waarbij [appellante] door betaling van een eenmalige licentievergoeding een ‘eeuwige’ licentie heeft verkregen voor de gehele gebruiksduur van het pakket. In 2016 is zij door [geïntimeerde] benaderd om de ondersteuning voor dat pakket te verzorgen, nadat de partij die eerder de ondersteuning verzorgde, failliet was gegaan. Partijen zijn toen overeengekomen dat [appellante] voor ondersteuning en helpdesk aan [geïntimeerde] maandelijks een vast bedrag van € 100,- zal betalen en voor consultingdiensten een bedrag van € 131,50 per afgenomen uur (beide bedragen excl. btw). Deze overeenkomst liep van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016, en is op grond van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] telkens stilzwijgend verlengd met de oorspronkelijke duur behoudens opzegging. Ondanks later aandringen van [geïntimeerde] om het modernere softwarepakket [softwarepakket 3] af te nemen aangezien [softwarepakket 1] verouderd was en daarvoor geen updates meer verschenen, gebruikt [appellante] nog steeds dat laatste pakket. Daarom heeft [geïntimeerde] ten onrechte met ingang van 2017 jaarlijks een bedrag van € 1.500,- aan licentiekosten bij [appellante] in rekening gebracht en heeft [appellante] dat bedrag over de jaren 2017, 2018 en 2019 (telkens) onverschuldigd betaald. Daarnaast heeft [geïntimeerde] ook voor haar supportwerkzaamheden met ingang van 2017 hogere bedragen bij [appellante] in rekening gebracht dan waarop zij recht had volgens de overeenkomst van 2016, aldus nog steeds [appellante] . [appellante] verbindt aan dit alles de conclusie dat voor zover [geïntimeerde] al aanspraak kan maken op een vergoeding voor supportwerkzaamheden in 2020 en 2021, deze aanspraak in ieder geval veel lager is dan de door [geïntimeerde] gefactureerde bedragen. Bovendien is dat eventueel over 2020 en 2021 verschuldigde bedrag veel lager dan het bedrag dat [appellante] onverschuldigd heeft betaald over de jaren 2017, 2018 en 2019, zodat ook als gevolg van verrekening [appellante] over 2020 en 2021 niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, aldus [appellante] .
5.3.
Het hof overweegt hierover als volgt.
5.4.
Het hof verwerpt de grief van [appellante] dat [geïntimeerde] slechts gerechtigd was om de maandelijkse bedragen in rekening te brengen die zijn vastgelegd in de overeenkomst van 2016 waarop [appellante] zich beroept. Het hof licht dit toe.
5.5.
[appellante] heeft een op schrift gestelde maar niet ondertekende ‘Support overeenkomst’ tussen partijen in het geding gebracht die de door haar gestelde looptijd, diensten en tarieven kent, en zij heeft ook maandelijkse facturen van [geïntimeerde] in het geding gebracht, waarop die tarieven zijn vermeld . Tussen partijen bestaat echter geen verschil van mening dat [geïntimeerde] met ingang van 2017 (telkens) jaarlijks een eenmalig hoger bedrag aan [appellante] is gaan factureren dan het totaalbedrag aan maandelijkse bedragen dat in de overeenkomst van 2016 is vastgelegd. Ook is niet in geschil dat [appellante] deze facturen over de jaren 2017 en 2018 zonder protest heeft betaald.
Voor wat betreft de factuur over 2019 heeft [geïntimeerde] gesteld en met correspondentie onderbouwd dat [appellante] deze factuur aanvankelijk niet heeft willen betalen, dat daarna uitvoerig overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat [appellante] er uiteindelijk mee heeft ingestemd dat zij het gefactureerde bedrag verschuldigd was en dit ook aan [geïntimeerde] heeft betaald. [appellante] heeft deze gang van zaken omtrent de factuur over 2019 niet weersproken.
5.6.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat partijen voor de dienstverlening van [geïntimeerde] aan [appellante] hun oorspronkelijke overeenkomst van 2016 die tot 1 januari 2017 liep, met ingang van 2017 hebben vervangen door een andere overeenkomst die zij kennelijk verder niet op papier hebben gezet en die meebrengt dat [geïntimeerde] andere (hogere) bedragen voor haar diensten aan [appellante] in rekening mag brengen dan in de oorspronkelijke overeenkomst van 2016 is voorzien.
5.7.
Daarmee is niet gezegd dat [geïntimeerde] met ingang van 2017 steeds de correcte bedragen aan [appellante] heeft gefactureerd. [geïntimeerde] heeft bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat haar facturen naast support zien op maintenance, en dat maintenance betrekking heeft op de licentiekosten van ongeveer
€ 1.500,- per jaar die aan Microsoft moeten worden afgedragen. [geïntimeerde] heeft echter niet of onvoldoende betwist dat [appellante] bij haar aankoop in 2012 van het softwarepakket [softwarepakket 1] de licentievergoeding voor de gehele gebruiksduur van dat pakket (‘eeuwig’) heeft afgekocht. Zij heeft ook niet betwist dat [appellante] in 2020 en 2021, de jaren waarover deze procedure gaat, nog steeds dat softwarepakket gebruikte. Dat [appellante] voor dat softwarepakket geen licentievergoeding hoefde te betalen, vindt bovendien steun in het feit dat de oorspronkelijke overeenkomst die partijen in 2016 met elkaar hebben gesloten niet voorziet in het betalen van enige licentievergoeding of doorbelasten van licentiekosten. Verder is van betekenis dat [geïntimeerde] in reactie op het verweer van [appellante] op dit punt geen enkel document heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk de licentievergoeding voor dit softwarepakket van [appellante] aan Microsoft heeft afgedragen.
5.8.
In dat licht is bovendien van belang dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat zij bij het vernieuwen van hun overeenkomst van 2016 de bedoeling had met [appellante] alsnog een licentievergoeding overeen te komen voor voortgezet gebruik van het [softwarepakket 1] softwarepakket, laat staan dat daarover destijds tussen partijen is gesproken en dat [appellante] daarmee heeft ingestemd. Het lijkt er nog het meest op dat [geïntimeerde] met ingang van 2017 aan [appellante] facturen is gaan sturen alsof zij – zoals [appellante] ook heeft geopperd – in de veronderstelling verkeerde dat [appellante] was overgestapt op het nieuwe [softwarepakket 3] softwareprogramma en daarvoor een licentievergoeding in rekening heeft gebracht.
5.9.
Dit alles leidt tot het oordeel dat niet is gesteld of gebleken dat partijen bij het vernieuwen van hun overeenkomst van 2016 de wil of bedoeling hadden om, naast een vergoeding voor supportwerkzaamheden, ook een licentievergoeding overeen te komen voor gebruik van het [softwarepakket 1] softwarepakket. Dit wederzijds wilsontbreken brengt mee dat partijen zo een licentievergoeding dus ook niet overeengekomen zijn. Waar [geïntimeerde] met ingang van 2017 aan [appellante] jaarlijks telkens toch een bedrag van € 1.500,- aan licentievergoeding heeft gefactureerd, heeft zij dus te veel gefactureerd, en waar [appellante] (telkens) die licentievergoeding heeft betaald, heeft zij die onverschuldigd betaald en heeft zij een tegenvordering gekregen op [geïntimeerde] uit hoofde van onverschuldigde betaling. In zoverre slagen de grieven van [appellante] .
5.10.
Dat betekent dat het hof nu toekomt aan het verrekeningsverweer van [appellante] .
5.11.
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat [geïntimeerde] met ingang van 2017 elk jaar een bedrag van ongeveer € 4.000,- (incl. btw) aan [appellante] heeft gefactureerd, en dat daarvan een bedrag van ongeveer € 1.500,- ziet op de kosten van een licentievergoeding. Het hof neemt aan dat dit bedrag exclusief btw is, omdat [geïntimeerde] spreekt van ‘kosten’ en de btw geen kosten is. [appellante] heeft dus over de jaren 2017, 2018 en 2019 in totaal aan licentievergoeding een bedrag van € 4.500,- (excl. btw) onverschuldigd betaald, en heeft voor dat bedrag een tegenvordering gekregen op [geïntimeerde] .
Voor de onbetaald gebleven facturen over 2020 en 2021 waarvan [geïntimeerde] in deze procedure betaling verlangt, geldt dat het daarop vermelde factuurbedrag (telkens) eveneens € 1.500,- (excl. btw) te hoog is, en dat [geïntimeerde] na aftrek van dat bedrag over 2020 een bedrag van € 1.757,67 (excl. btw) van [appellante] te vorderen heeft, en over 2021 een bedrag van € 1.793,50 (excl. btw), dus opgeteld € 3.551,17 excl. btw (4.296,92 incl. btw). Na verrekening met de tegenvordering van [appellante] heeft [geïntimeerde] dus niets meer van [appellante] te vorderen.
5.12.
De conclusie is dat de grieven slagen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.
5.13.
Nu beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding om de kosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten van beide instanties zal moeten dragen.
5.14/ Ten slotte zal het hof [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellante] terug te betalen al hetgeen zij van [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis van de kantonrechter heeft ontvangen voor zover dat meer is dan hetgeen [appellante] aan [geïntimeerde] moet betalen ter uitvoering van dit arrest.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] terug te betalen al hetgeen zij van [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft ontvangen voor zover dat meer is dan hetgeen [appellante] haar op grond van dit arrest dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag van betaling, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten van beide instanties draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.M. van den Berg en E.C. Oosterbaan en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.